24 531
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1995 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 december 1995

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij tevens afgedrukt.

Algemeen

1

Hoe is de grote meevaller bij de loonbijstelling (U1108) te verklaren?

Het betreft hier loonbijstelling voor de pseudo-premies, ABP-complex en CAO sector rijk, die op een laat tijdstip beschikbaar zijn gekomen. Omdat de incidentele budgetten voor 1995 op dat moment toereikend waren, is er van afgezien om de middelen te verdelen over de desbetreffende budgetten.

2

Bij de tegenvaller bij de JWG (U1203) wordt alleen een kwalitatieve toelichting gegeven. Hoeveel meer JWG-dienstbetrekkingen en hoeveel minder trajectovereenkomsten zijn aangegaan en wat is de oorzaak van de gewijzigde verhouding?

Voor jongeren worden arbeidsplaatsen gecreëerd die dienen als vangnet en waarmee wordt beoogd jongeren werkervaring te laten opdoen waardoor ze naar een reguliere arbeidsplaats kunnen doorstromen. Hiertoe zijn er JWG-voorbereidingsovereenkomsten en JWG-garantieplaatsen.

De aantallen overeenkomsten en plaatsingen betreffen in 1995:

 gerealiseerdgeraamd
voorber. overeenk.1 6002 778
garantieplaatsen21 85017 393

De oorzaak van de hoge gerealiseerde garantieplaatsen is een doorwerking van de extra hoge instroom in 1994 als gevolg van de toename van de jeugdwerkloosheid in 1993 t.o.v. 1992. De lage gerealiseerde hoeveelheid voorbereidingsovereenkomsten komt doordat er tot nu toe nog minder gebruik van is gemaakt dan verwacht.

Deze twee oorzaken leiden tot een gewijzigde verhouding tussen de JWG-garantieplaatsen en de goedkopere JWG-voorbereidingsovereenkomsten.

3

Er zijn signalen dat niet alle Melkert (1 en 2)-banen, waarvoor in 1995 budgettaire ruimte is gereserveerd, worden ingevuld. Er zal derhalve in 1995 geld overblijven op de begrotingen van Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Melkert 1) en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Melkert 2). Waarom zijn de meevallers, die nu reeds te voorzien zijn, nog niet opgenomen in de Najaarsnota en de verschillende suppletore begrotingen?

In de eerste plaats het 40 000-banenplan («Melkert-1»). Op dit moment ziet het er naar uit dat het geraamde aantal dienstbetrekkingen van 5 000 in 1995 wordt gehaald. Omdat middelen zijn bevoorschot op basis van dienstbetrekkingen van 2 maanden, zal er wel sprake zijn van onderuitputting van de beschikbare middelen. Voor een uitvoerige toelichting op de stand van zaken 40 000 verwijs ik u naar mijn brief aan uw voorzitter van 5 december jl., met kenmerk AM/RAW/95/5924.

Genoemde onderuitputting slaat overigens budgettair niet neer in 1995. Gemeenten en zorginstellingen dienen na afloop van elk jaar verantwoording af te leggen over de middelen, die vooraf per jaar worden bevoorschot. Vandaar dat het kabinet pas in 1996 zal besluiten over een eventuele onderuitputting 1995.

Voor deze afrekensystematiek is voor 1995 gekozen, omdat afrekening gedurende het jaar zou hebben betekend, dat de instellingen niet de gelegenheid hadden gehad om snel door te groeien naar het in 1996 gewenste dubbele aantal dienstbetrekkingen.

Ook wat betreft de experimenten met inzet van uitkeringsgelden («Melkert-2») zal in 1995 geen onderuitputting neerslaan op de rijksbegroting als gevolg van het met vertraging tot invulling komen van de banen. Dit hangt samen met de bevoorschottingssystematiek, waarvoor met betrekking tot deze experimenten is gekozen. Met gemeenten en andere betreffende instanties is een doelstelling overeengekomen voor het creëren van een totaal aantal arbeidsplaatsen over een periode van twee jaar. Overigens noodzaakt deze vertraging wel tot het plegen van een inhaalslag door gemeenten. De gemeenten rapporteren per kwartaal aan het ministerie over de voortgang van de activiteiten en de besteding van de middelen. Middels deze rapportages kan de komende jaren zonodig tot budgettaire bijstelling worden gekomen.

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen)

Artikel 1401 – Algemene Bijstandswet

4

Hoeveel minder bijstandsontvangers zijn er in 1995 en wat is de oorzaak hiervan? Heeft de lagere werkloosheid een groter neerwaarts effect dan het opwaartse effect van de strengere arbeidsongeschiktheidskeuringen? Wat is het volume-effect op de ABW van de verschillende arbeidsmarktregelen? Heeft een strakkere uitvoering met betrekking tot fraudebestrijding een effect? Betekent het prijseffect dat er relatief meer alleenstaanden en/of jongeren in de bijstand zitten? Of heeft het betrekking op (onvoorziene) wijzigingen in het bruto-netto traject? Is er sprake van een relatief grotere daling van het aantal alleenwonenden versus het aantal niet alleen een woning bewonenden? Doet de daling van het aantal bijstandgerechtigden zich met name voor bij mensen die een uitkering minder dan 3 jaar hebben of is er ook sprake van een daling bij mensen die langer dan 5 jaar een uitkering hebben? Is de daling met name veroorzaakt door een lagere instroom of door een hogere uitstroom?

In de eerste plaats zij vermeld dat het aantal bijstandsontvangers in 1995 niet is gedaald. Wel kan worden vermeld dat de geraamde stijging van het aantal bijstandsontvangers met 25 000 uitkeringsgerechtigden niet is opgetreden. Tegenover de meevaller in de bijstand staan overigens tegenvallende ontwikkelingen in de JWG en de premiegefinancierde werkloosheidsregelingen.

Voor de grote meevaller in de bijstand zijn behoudens de constatering dat deze worden veroorzaakt door een samenstel van meevallende volume- en prijsontwikkelingen, thans geen nadere gegevens over achterliggende oorzaken bekend. Deze komen pas in 1996 beschikbaar. Op grond van deze nadere gegevens zal bij de begrotingsvoorbereiding 1997 worden bezien, welke oorzaken aan de geconstateerde meevallers ten grondslag liggen. Daarbij zal ook worden bezien in hoeverre mogelijke effecten van de lagere werkloosheid en de strengere regels bij de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een rol spelen en in welke mate het prijseffekt een gevolg is van bestandsverschuivingen binnen de ABW. Overigens is op grond van de thans beschikbare gegevens wel aan te geven dat slechts een klein deel van de bijstandsmeevaller het gevolg is van de gunstiger werkloosheidsontwikkeling.

In hoeverre een strakkere uitvoering van fraudemaatregelen een rol speelt bij de meevallers ABW is niet aan te geven, daar de effekten van fraudemaatregelen niet als zodanig herkenbaar zijn binnen uitvoeringsgegevens met betrekking tot de ABW.

5

Wat is de verklaring voor een daling van de gemiddelde uitkering?

Voor de onverwachte daling van de gemiddelde uitkering zijn nog geen verklaringen te geven. In 1996 komen er uitvoeringsgevens over 1995 beschikbaar die inzicht kunnen geven in de oorzaken van de daling.

6

Bij de invoering van de nieuwe bijstandswet is een besparing van 380 miljoen voorzien door een effectievere uitvoering met name met betrekking tot de samenwoning. Is door de werkwijze van de gemeenten

vooruitlopend op de nieuwe wet een deel van deze besparing gerealiseerd en zo ja, voor welk bedrag?

De besparing van 380 miljoen betreft een taakstellend bedrag conform het Bijstandsakkoord tussen Rijk en Gemeenten dat na invoering van de nieuwe bijstandswet moet worden gerealiseerd, waarbij de structurele omvang naar verwachting zal worden bereikt in 1999. De verwachte besparing hangt samen met de gewijzigde normsystematiek.

De gewijzigde normsystematiek heeft gevolgen voor de uitkering van de alleenstaanden en de alleenstaande ouders. Daarnaast wordt de norm voor de uitkeringen van jongeren tot 21 jaar met de nieuwe wet gewijzigd. Zoals bekend kunnen gemeenten aan alleenstaanden en de alleenstaande ouders toeslagen verstrekken welke na een overgangsperiode vanaf 1999 geheel ten laste komen van gemeenten.

Aangezien de nAbw per 1-1-1996 in werking treedt en derhalve dan de nieuwe normsystematiek pas dan zal ingaan, zijn uit hoofde van deze systematiek thans nog geen besparingen gerealiseerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (Groep Nijpels), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), vacature (CD), J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD).

Naar boven