Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24525 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24525 nr. 26 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 10 april 1996
Tijdens het nota-overleg over de Derde Energienota op 1 april heb ik toegezegd schriftelijk een nader antwoord te geven op de aldaar ingediende moties. Met deze brief doe ik deze toezegging graag gestand.
Hier wordt de regering om twee activiteiten verzocht. De eerste heeft het kabinet in essentie in de Hoofdlijnennotitie Vervolgnota Klimaatverandering aangekondigd. Voor een aantal deels sectorale «strategische» richtingen (zoals voor energie-efficiency, brandstof inzet, waaronder duurzame energie, verkeer, vervoer en joint implementation) zal globaal worden becijferd onder welke met name internationale voorwaarden emissiereducties kunnen worden bereikt. Hiermee worden geen «lijstjes» van verschillende pakketten/ opties bedoeld, maar het gaat om globale becijferingen.
Op het tweede verzoek zou ik niet willen en kunnen ingaan. Het is evident dat de kosten/baten-verhouding van het beleid zo gunstig mogelijk moet zijn; dat zal ook in belangrijke mate worden bepaald door de omstandigheden waaronder internationale overeen te komen doelstellingen en beleidsmaatregelen zullen worden vastgesteld. Zoals ik in het overleg heb gesteld, acht ik in de huidige situatie de discussie over doelstellingen van energiebeleid gesloten tot het moment dat die verdergaande afspraken gemaakt zijn in het kader van het internationaal beleid.
Ik ontraad deze motie dan ook.
In het overleg heb ik al aangegeven dat het netbeheer juridisch, financieel en organisatorisch onafhankelijk moet worden, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Op het gedrag van partijen zal een volstrekt onafhankelijk toezicht komen, dat zowel preventief als repressief de non-discriminatoire toegang garandeert. Ik kies er zoals gezegd niet voor om ook de eigendom van het net ten principale aan te pakken.
Ik beschouw de motie als een ondersteuning van dit beleid waarbij ik aanteken dat de vraag naar de mate van overheidssturing en de rol van het netbeheer zaken zijn die nader moeten worden bezien. Ik kom daarop terug in de toegezegde notitie over de Elektriciteitswet, waarbij ik mede in het licht van motie no. 15 de ontwikkelingen in Europa en relevante andere landen wil betrekken.
Nr. 6 (Witteveen-Hevinga en Crone)
In de meerjarenafspraak tussen de zonneboilerindustrie, energie-distributiebedrijven, EnergieNed, Holland Solar, Novem en EZ is een aanzienlijke kostprijsverlaging per ultimo 1997 beoogd teneinde subsidies op termijn overbodig te maken. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze kostprijsverlaging niet gerealiseerd wordt.
Daarnaast is er een aantal initiatieven die de marktintroductie van zonneboilers verder ondersteunen:
– de invoering dit jaar van de Regulerende Energiebelasting als gevolg waarvan de concurrentiepositie van de zonneboiler ten opzichte van het conventionele waterverwarming verbetert;
– de aanscherping van de EPN in 1998;
– de mogelijke invoering van een laag BTW-tarief op zonneboilers zoals aangekondigd in de Energienota.
Op dit moment kan ik nog niet bezien of het noodzakelijk is dat de marktintroductie van zonneboilers na 1997 ondersteund wordt door voortzetting van de BSET-subsidie dan wel via een fiscale regeling voor de financiering van een installatie, zoals de motie verzoekt.
Ik ontraad daarom deze motie.
Nr. 7 (Witteveen-Hevinga c.s.)
Gasbeleid in breed perspectief
In mijn reactie in eerste termijn heb ik aangegeven dat ik vind dat het gasbeleid aan al deze voorwaarden moet voldoen en ook in hoge mate reeds voldoet. Deze motie is dus in overeenstemming met de intenties van het kabinet.
Nr. 8 (Witteveen-Hevinga c.s.)
In de Energienota heb ik geschetst waarom ik versterking van de internationale rol van Gasunie van groot belang acht. Eén van de wezenlijke argumenten daarbij is dat die internationale rol bijdraagt aan de voorzieningszekerheid van Nederland op lange termijn. Immers, door nu de relaties aan te gaan met de leveranciers van de toekomst wordt het kanaal voor die leveranties gegraven. In dat licht is het mijns inziens onverstandig te denken over een afsplitsing van deze activiteiten van de andere taken van Gasunie. Gasunie heeft reeds ruim 25 jaar ervaring in de internationale gashandel, dus is bepaald geen nieuwkomer. Wel ben ik het ermee eens dat er goede waarborgen moeten zijn tegen de risico's die op de internationale markt kunnen worden gelopen. Ik zal mij hierop met Gasunie en de partners in Gasunie nader over beraden. Tot slot wil ik u er op wijzen dat geen van de grote handelspartners van Gasunie (Ruhrgas, Gaz de France, Distrigas etc.) op enigerlei wijze ontvlochten is. Juist waar Nederland zo'n vooraanstaande rol heeft op gasgebied acht ik het van groot belang hier gelijke tred te houden met de omringende landen.
Ik ontraad daarom deze motie.
Nr. 9 (Witteveen-Hevinga c.s.)
In het debat heb ik toegezegd dat mij het belang van dit onderwerp duidelijk is. Het gaat hierbij vooral om de ondiepe ondergrond in verband met de aanleg van tunnels, leidingen etc.. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft reeds studies op dit terrein in gang gezet. Bij de behandeling van het ontwerp-besluit tot wijziging van het Mijnreglement 1964 (brengen van stoffen in ondergrondse werken) heeft het kabinet aangegeven dat een ruimtelijke ordening van de diepe ondergrond thans nog niet tot de mogelijkheden behoort, omdat er zowel onduidelijkheid bestaat over de toekomstige behoeften, als over de exacte mogelijkheden van de ondergrond. Bij de herziening van de Mijnwet zal ik bezien of dit standpunt nog steeds valide is. Met inachtneming van het bovenstaande zie ik de motie als een ondersteuning van de intenties van het kabinet.
Energiebesparingsdoelstelling van 45%
Zoals ik in het debat heb aangegeven, dient de in de Energienota verwoorde doelstelling van 33% als ambitieus beschouwd te worden; zie ook hetgeen het IEA daarover heeft opgemerkt. Een hogere doelstelling acht ik in de huidige omstandigheden onverantwoord, reden waarom ik de motie ontraad.
Verhoging financiële en fiscale inspanningen ter bevordering van duurzame energie
Indien de motie beoogt de extra middelen die in de Energienota worden aangekondigd voor duurzame energie zeker te stellen, beschouw ik de motie als een ondersteuning van mijn beleid.
De Derde Energienota beoogt de lijnen voor het lange termijn energiebeleid uit te zetten en is daarmee vooralsnog het strategische document waarom wordt gevraagd. Het Energiebericht zal een wettelijke status krijgen. Als daartoe aanleiding is, zal hierin op de veranderingen in de «omgeving» van het energiebeleid worden ingegaan, en de beleidsontwikkeling nader worden bezien. Het kabinet zal daaruit dan conclusies trekken en indien nodig beleidsaanpassingen voorstellen. Het Energiebericht zal daarmee strategische dimensies hebben. Een frequentie van eenmaal per vier jaar lijkt me in beginsel nog steeds adequaat.
Ik verzoek de Kamer deze motie aan te houden totdat in wetsvoorstellen de positie van het Energiebericht nader is uiteengezet.
Zie mijn opmerkingen bij motie 15.
Tijdens de behandeling van de begroting van het jaar 1995 is uitgebreid met de Kamer van gedachten gewisseld over het budget voor nucleair onderzoek. Toen is besloten het budget voor nucleair onderzoek stevig te reduceren. Ik ga er van uit dat de Kamer hier nu niet op terugkomt. Voor het lopende driejarige PINK programma (1994–1996) heeft dat geen consequenties. Het programma wordt afgerond. Er zal echter geen nieuw PINK programma worden gestart. In het resterende onderzoeksprogramma ter grootte van ca. 17 mln per jaar vervult het ECN een centrale rol. Dit blijft gericht op het openhouden van de nucleaire optie, onder andere door onderzoek op met het PINK programma vergelijkbare thema's zoals met betrekking tot het oplossen van het vraagstuk van het radioactief afval. Bovendien wordt gestreefd naar het in internationaal verband participeren in een op innovatieve technologie gericht project. In termen van de motie is het beleid dus mede gericht op daadwerkelijke verbetering van de nucleaire technologie. Daarmee is de aandacht voor kernenergie in de Energienota weliswaar bescheiden te noemen, maar is deze zeker niet onderbelicht. Voor deze bescheiden ambities acht ik het beschikbare budget op dit moment krap maar toereikend. Als ik de motie zo mag uitleggen vind ik deze niet in strijd met het door mij voorgestane beleid.
De voltooiing van de interne markt op energiegebied zal één van de belangrijke prioriteiten op energiegebied van het Nederlandse voorzitterschap zijn. Het gaat hierbij om een snelle en evenwichtige ontwikkeling naar een vrije markttoegang voor elektriciteit en gas binnen de Europese Unie. Voorzover, gedurende een overgangsperiode, de markttoegang aan beperkingen onderhevig blijft dient er voor gewaakt te worden dat landen hun eigen markt blijven afschermen terwijl ze tegelijkertijd volop kunnen profiteren van verruimingen van mogelijkheden elders.
De onderhandelingen in de Energieraad over de liberalisatie van de interne markt voor elektriciteit hebben geleerd dat de tegenstellingen tussen de lidstaten groot zijn. Voor elk Voorzitterschap zullen de marges voor het bereiken van een breed gedragen besluit gering zijn. De regering zal dit jaar, in consultaties met andere lidstaten, de basis proberen te leggen voor verdere voortgang op het gebied van de liberalisatie van de energiemarkten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Parallel hieraan zal Nederland bevorderen dat er een betere afstemming plaatsvindt van milieu-aspecten van de energievoorziening. Naast deze rol van Nederland in de EU zal aan het belang van wederkerigheid ook in de Hoofdlijnennotitie inzake de Elektriciteitswet aandacht worden gegeven. Ik acht de motie nr. 15 een ondersteuning van deze aanpak.
De motie 13 van het lid Lansink over wederkerigheid acht ik letterlijk «te strikt» in het verzoek aan de regering. Wederkerigheid is zoals gezegd van groot belang, maar in het internationale onderhandelingsproces acht ik het niet uitgesloten dat er, in het perspectief van een voortgaande Europese ontwikkeling, op onderdelen vooruit wordt gelopen op een communautair resultaat. Uiteraard moeten de Nederlandse economische belangen daarbij zwaar wegen. Ik ontraad derhalve motie nr. 13.
De organisatie van de elektriciteitssector
Ik beschouw deze motie als een duidelijke ondersteuning van het regeringsbeleid en als een welkome aansporing om in het overleg met partijen snel tot resultaat te komen.
Nr. 17 (Jorritsma-Van Oosten en Remkes)
Verdere ontwikkeling bio-transportbrandstoffen + fiscale maatregelen
In de Vervolgnota Energiebesparing is verwoord dat uit onderzoek is gebleken dat de inzet van agrarische grondstoffen ten behoeve van elektriciteits- en warmteproduktie op alle punten beter scoort dan de inzet van deze grondstoffen voor de conversie naar vloeibare transportstoffen. Op dit moment heb ik geen reden om tot een ander standpunt te komen. Ik ben niettemin bereid om in het kader van de door mij toegezegde Uitvoeringsnotitie Duurzame Energie aandacht te besteden aan eventueel gewijzigde inzichten op dit gebied. Daartoe zal ik ook in contact treden met de andere betrokken bewindslieden.
In die zin heb ik geen bezwaar tegen de motie.
Nr. 18 (Jorritsma-Van Oosten c.s.)
Plan van Aanpak Duurzame Energie voor 1 januari 1997
Zoals al toegezegd tijdens het debat, zal ik de Tweede Kamer voor het einde van dit jaar een Uitvoeringsnotitie Duurzame Energie sturen. Daarin zal uiteraard ook aandacht worden geschonken aan de financiële instrumenten ter stimulering van duurzame energie. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van dit voornemen.
Nr. 19 (Jorritsma-Van Oosten en Crone)
Inventarisatie van instrumenten gericht op maximale verbetering efficiency
Zowel in de jaarlijkse Voortgangsrapportage energiebesparing als in het aangekondigde Energiebericht wordt aandacht besteed aan de instrumenten die gehanteerd kunnen en zullen worden ter verhoging van de energiebesparing. Bij de keuze en maatvoering daarbij is het no-regret beginsel uitgangspunt in die zin dat het beleid aansluit bij beslissingscriteria van de doelgroepen zelf.
In de jaarlijkse voortgangsrapportage bij de Memorie van Toelichting zal ik hier aandacht aan blijven schenken. In die context kan ik met deze motie instemmen.
In de eerste termijn ben ik uitvoerig ingegaan op de door het kabinet voorgestane stimulering van duurzame energie. Mijn conclusie daarbij was dat een algemene verplichting op dit moment niet aan de orde is. Andere instrumenten zijn effectiever. Ik ontraad daarom deze motie.
Extra middelen voor besparing en duurzaam
Gezien de financiële problematiek waarvoor het kabinet een oplossing moet vinden, vind ik het ongewenst om tot verdere uitgavenverhoging te komen. Ik raad de motie daarom af.
Grotere efficiencyverbetering dan 33%
Zoals al gesteld ten aanzien van motie 10, acht ik een hogere doelstelling dan 33% onverantwoord. In het debat heb ik één en andermaal aangegeven dat het kabinet in de huidige internationale omstandigheden zijn beleidsinzet ten aanzien van onder meer energie-efficiency-doelen heeft bepaald. Hierover onduidelijkheid laten bestaan zou fnuikend voor de beleidsuitvoering zijn. Bij internationale maatregelen die verder gaan dan wat nu is verondersteld, kom ik hierop terug.
Deze motie wil ik dan ook ontraden.
Periode Plan van Gasafzet verlengen tot 40 jaar
Een zorgvuldig beheer van de aardgasvoorraad is doelstelling van het beleid, maar staat los van de planperiode in het Plan van Gasafzet. In dat Plan en in het nieuwe Rapport over de Gasreserves gaat het om de voorzieningszekerheid.
In de Energienota heb ik aangegeven dat een planperiode van 25 jaar reeds lang is in internationaal perspectief. 25 jaar vooruit kijken geeft ruim voldoende tijd om de lange termijn voorzieningszekerheid te kunnen dekken. Zeker nu de beschikbaarheid van aardgas op de internationale markt steeds groter wordt is het niet nodig de planperiode te verlengen. Dat zou een ongewenste verstarring in ons gasbeleid aanbrengen.
Ik ontraad daarom deze motie.
Zoals ik in mijn standpunt bij motie 22 heb aangegeven, heeft het kabinet zijn positie inzake de ambities van het energiebeleid nu bepaald en heeft het geen behoefte daarop terug te komen. Bij verdergaand internationaal beleid verandert dat.
Deze motie ontraad ik dus eveneens, voorzover ze zich tot de regering richt. Daarbij treed ik uiteraard niet in de rechten van de Kamer bij haar eigen agendabepaling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24525-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.