nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 1995
Tijdens de plenaire behandeling van de Najaarsnota op 12 december jl.
is door de leden Ybema en Van der Ploeg een motie (Kamerstukken II 1995/96,
24 517, nr. 3) ingediend waarin erop wordt aangedrongen ook het fiscale
gedeelte van het budget voor de Wet stimulering zeescheepvaart
(hierna: WSZ) in 1995 nog te verhogen. Naar aanleiding daarvan heb ik toegezegd
dat ik de motie zal bezien op de technische mogelijkheden om nog in 1995 geld
te besteden, dit mede beoordeeld vanuit de oogpunten van rechtmatigheid en
doelmatigheid.
De mogelijkheden om bij een verhoging van het budget voor 1995 nog in
dit jaar te komen tot additionele structuurverklaringen ten behoeve van toekenning
van zeescheepvaartaftrek, worden bepaald door het systeem van de WSZ. Namens
de Minister van Verkeer en Waterstaat kan ik mededelen dat het systeem van
de WSZ met zich mee brengt dat na verzending van de beschikkingen op de ingediende
aanvragen – welke voor 1995 inmiddels heeft plaatsgevonden – een
verhoging van het budget uitsluitend tot besteding kan leiden door middel
van een hernieuwde openstelling van de aanvraagprocedure voor een ieder die
aanspraak zou kunnen maken op een structuurverklaring. Een afwijking van dit
systeem door het budget voor de thans verstreken periode met terugwerkende
kracht te verhogen zou kunnen worden aangemerkt als een onzorgvuldig handelen
van de overheid jegens de scheepvaart-ondernemingen die in juli 1995 geen
aanvraag hebben ingediend, maar op dit moment wel beschikken over concrete
plannen voor de aanschaf van een schip en – indien deze aan de voorwaarden
en criteria van de WSZ zouden worden getoetst – in beginsel in aanmerking
zouden komen voor een structuurverklaring. Deze ondernemingen zouden een juridische
procedure tegen de overheid kunnen aanspannen.
Met betrekking tot de ondernemingen die wel een aanvraag hebben ingediend,
kan hieraan nog worden toegevoegd dat voor een aantal schepen de termijn waarbinnen
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de WSZ-faciliteit moest zijn voldaan,
inmiddels is verlopen. De bouwcontracten voor deze schepen bestaan formeel
niet meer, zodat ook met betrekking tot deze schepen de aanvraagprocedure
opnieuw zou moeten worden opengesteld.
Het voorgaande betekent dat de juridische risico's van het toekennen op
basis van de huidige rangorde onverantwoord groot zijn. Dit betekent dat voor
het afgeven van nieuwe structuurverklaringen een nieuwe aanvraagronde zou
moeten worden geopend. De afhandeling daarvan kan in 1995 niet meer worden
afgerond. Het is derhalve alleen om deze reden al niet mogelijk om nog in
1995 op kasbasis te komen tot een rechtmatige en doelmatige aanwending van
extra middelen voor de WSZ.
Tenslotte wijs ik er nog op dat de Europese Commissie heeft ingestemd
met het WSZ-beleid tot en met 1995. Verzending van beschikkingen in 1996 zou
in tegenspraak zijn met hetgeen in het kader van het nieuwe zeescheepvaartbeleid
aan de Europese Commissie is gemeld inzake de afbouw van de WSZ in 1995.
De Minister van Financiën,
G. Zalm