24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 571 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2020

Tijdens de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie SZW van 3 november jl. heeft het lid J. van Dijk (SP) verzocht om een reactie op het rapport «Analyse vijf jaar armoedebeleid in tachtig gemeenten» van het Nibud1, met bijbehorend persbericht «Verhogen bijstand en minimumjeugdloon».2 Deze brief voorziet in de gevraagde reactie.

Nibud-rapport

In het rapport trekt het Nibud conclusies uit minima-effectrapportages die het instituut sinds 2015 heeft uitgevoerd voor 80 gemeenten. Hierin wordt het saldo van inkomsten en uitgaven van een huishouden bezien. Bij de uitgaven wordt gedifferentieerd tussen een beeld met de uitgaven die voor het levensonderhoud noodzakelijk zijn en een beeld waarin tevens uitgaven aan ontspanning en sociale participatie (in de voorbeeldbegroting aangeduid als «vrijetijdsuitgaven») zijn meegenomen. Bij het saldo van inkomsten en uitgaven kan het wel of niet meetellen van uitgaven aan ontspanning en sociale participatie het verschil maken tussen een begroting die sluit of niet.

Het Nibud signaleert vier groepen die lastig rond kunnen komen. Dit zijn jongeren tot 21 jaar met een bijstandsuitkering of werk op het minimum(jeugd)loon, bijstandsgezinnen met minimaal twee kinderen vanaf 12 jaar, personen met een minimuminkomen en hoge zorgkosten en personen met een flexibel (wisselend) inkomen. Het instituut pleit voor een verhoging van de bijstand en het minimumjeugdloon vanaf 18 jaar, de bijstandshoogte voor paren met oudere kinderen, een eenvoudiger stelsel voor personen met een laag inkomen en hoge zorgkosten, ruimere voorwaarden omtrent financiële draagkracht binnen het minimabeleid en meer ruimte voor maatwerk voor gemeenten in het minimabeleid. Verder wijst het rapport op het belang van geschikte communicatie(kanalen) in het bereiken van doelgroepen, waaronder werkenden armen. In het rapport schetst het Nibud een gezamenlijke opgave voor de rijksoverheid en gemeenten.

Reactie en kabinetsinzet

Het kabinet is het Nibud erkentelijk voor de rol die het instituut speelt in het bevorderen van de Nederlandse financiële geletterdheid en het belichten van de financiële omstandigheden van huishoudens. De minima-effectrapportages geven inzicht in de werking van het algemene inkomensbeleid van de rijksoverheid en het aanvullende minimabeleid in een specifieke gemeente. Hierbij geldt dat de Participatiewet gemeenten ruimte biedt om maatwerk te leveren. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt hoe hier invulling aan wordt gegeven. Dit maakt dat de bevindingen uit een minima-effectrapportage uit één gemeente niet altijd onverkort van toepassing zijn in een andere gemeente. In het rapport ziet het Nibud op bevindingen uit een groot aantal minima-effectrapportages. Het kabinet neemt het signaal van het Nibud serieus. Het is goed hierbij te vermelden dat het kabinet en medeoverheden de afgelopen jaren van diverse aangedragen aandachtspunten reeds werk hebben gemaakt.

Zo is tijdens de kabinetsperiode ingezet op het meer lonend maken van (meer uren) gaan werken. Hier draagt het geïntroduceerde tweeschijvenstelsel aan bij, evenals een aangepaste vormgeving en verhogingen van de arbeidskorting. Specifiek voor lage inkomens verhoogt het kabinet komend jaar de algemene heffingskorting, hetgeen naast de reguliere indexatie leidt tot een hogere bijstandsuitkering. Ook de aanpassing van het minimumjeugdloon is relevant, hierdoor is sinds juli 2019 het minimumjeugdloon vanaf 18 jaar verhoogd en geldt vanaf 21 jaar het volwassenen-minimumloon. Voor personen van 18 tot en met 20 jaar geldt een lagere bijstandsnorm. Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Ook hebben ouders wettelijke onderhoudsplicht jegens hun kinderen tot 21 jaar. Het kabinet erkent dat de bijstandsnorm voor jongeren tot en met 20 jaar die zelfstandig wonen niet afdoende is voor het levensonderhoud wanneer zij genoodzaakt zijn een beroep te doen op de bijstand én tegelijkertijd hun ouders niet in staat zijn hen bij te staan. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde gemaakt kan worden. Het college dient dan op grond van de Participatiewet gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand. De Staatssecretaris van SZW ontwikkelt samen met de VNG en Divosa concrete handvatten voor gemeenten zodat het toepassen van maatwerk voor de jongerennorm eenvoudiger wordt.3

Naast maatregelen die positief uitwerken voor inkomen uit arbeid en uitkering ondersteunt het kabinet huishoudens met een laag inkomen en minderjarige kinderen door aanpassingen in het kindgebonden budget. Zo is recent de inkomensgrens voor paren verhoogd, waardoor deze tegemoetkoming door meer huishoudens wordt ontvangen en deze vanaf een inkomen op minimumloonniveau ook hoger uitvalt. Daarnaast verhoogt het kabinet het bedrag dat kindgebonden budgetontvangers per kind vanaf het derde kind ontvangen volgend jaar met ruim € 600. Hiermee worden deze huishoudens met een relatief hoog risico op armoede beter ondersteund in de kosten voor kinderen. Aan de uitgavenkant van het huishoudboekje heeft het kabinet ingezet op het terugbrengen van de stapeling van zorgkosten door het instellen van een abonnementstarief in de Wmo 2015 en het verlagen van de eigen bijdrage in de Wlz.

Naast maatregelen in de sfeer van inkomensbeleid zet het kabinet in op het tegengaan van problematische schulden en armoede. De verwachting dat armoede en problematische schulden door de coronacrisis verder zullen toenemen, is buitengewoon zorgwekkend. Het kabinet versnelt daarom de brede schulden- en armoedeaanpak. Naast de € 80 miljoen die het kabinet had vrijgemaakt in 2018 voor het tegengaan van armoede en schulden, is aanvullend € 146 miljoen beschikbaar om de effecten van de coronacrisis zo goed mogelijk op te vangen. In de brief van 28 september 2020 heeft de Staatssecretaris van SZW uw Kamer over de invulling van deze intensivering geïnformeerd.

De genoemde beleidsinspanningen betekenen echter niet dat er geen opgave voor de rijksoverheid en gemeenten resteert. De impact van de coronacrisis laat zich voelen bij huishoudens die hier direct, of indirect door bijvoorbeeld baanverlies door worden getroffen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet een omvangrijk pakket aan noodsteun en flankerend beleid ingezet om waar mogelijk baanbehoud te faciliteren en de inzetbaarheid van werkenden op de arbeidsmarkt te borgen. Van dit pakket zijn de aanvullende financiële middelen die aan gemeenten ter beschikking zijn gesteld in het tegengaan van armoede en schulden van wezenlijk belang. Met de uitwerking van de motie van het lid Smeulders c.s. wordt geregeld dat de vierweken zoektermijn voor bepaalde groepen kwetsbare jongeren tot 27 jaar tot 1 juli 2021 buiten werking wordt gesteld en dat gemeenten in deze periode voor andere jongeren de bevoegdheid hebben om in individuele gevallen af te wijken van de vierweken zoektermijn zodat financiële problemen voorkomen kunnen worden (Kamerstuk 35 420, nr. 118). Om re-integratie te bevorderen en arbeidsdeelname in gedeeltelijk geopende sectoren te stimuleren, wordt het voor jongeren tijdelijk mogelijk om naast de uitkering beperkt bij te verdienen zonder dat dit in mindering wordt gebracht op de uitkering. Dat geldt ook voor het vrijstellen van de vrijwilligersvergoeding voor deze groep en het vrijlaten van inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder.4

Ook de komende periode blijft het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet zal dan ook in gesprek blijven met medeoverheden over de uitdaging waarvoor zij zich gesteld zien als gevolg van de coronacrisis.

Toekomst van het stelsel

Het rapport van het Nibud stelt de hoogte van het minimumjeugdloon en de bijstand aan de kaak. Hiermee draagt het bij aan de discussie over de inrichting van het stelsel van inkomensondersteuning via de sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Het kabinet hecht waarde aan een zorgvuldige afweging tussen de inkomenszekerheid van minimumloonverdieners en bijstandsgerechtigden enerzijds en de negatieve effecten op sociale zekerheidsuitgaven en werkgelegenheid anderzijds. Mede in het licht van de forse effecten van de coronacrisis op bedrijvigheid en de arbeidsmarkt acht het kabinet een verhoging van het minimumloon op dit moment niet opportuun. Het kabinet blijft de hoogte en werking van het minimumloon echter wel kritisch bekijken. Zo heeft het kabinet het CPB verzocht nadere analyse te doen naar de effecten van een minimumloonverhoging. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor het einde van dit jaar verwacht.

Het kabinet hecht eraan dat de discussie over de hoogte van het minimumloon, de uitkeringen en de toekomst van het toeslagenstelsel in de volle breedte en in samenhang wordt gevoerd. Een verhoging van het minimumloon wordt zodoende ook betrokken bij de uitwerking van alternatieven voor het toeslagenstelsel, in voorbereiding op de aankomende formatie. Gelet op de mogelijke omvang van deze stelselherziening ligt het in de rede dat een volgend kabinet zich hierover buigt, hetgeen het op basis van deze onderzoeken goed geïnformeerd over voor- en nadelen van mogelijke beleidsopties kan doen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven