24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 360 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2016

In deze brief informeer ik uw Kamer over diverse toezeggingen in het kader van het schuldenbeleid die ik tijdens het AO Armoede en Schulden op 14 april jl. heb gedaan (Kamerstuk 24 515, nr. 339). Ten eerste informeer ik u over de vervolgmeting naar het aantal onderbewindgestelden en de ontwikkeling van de kosten hiervan. Tevens informeer ik u over de eerste rondetafel jongeren en schulden die op 13 juni jl. heeft plaatsgevonden. Daarnaast ga ik in op de vraag of ik bereid ben te onderzoeken of het komen tot één Rijksincassobureau een begaanbare weg is. Ook informeer ik u over de stand van zaken van de concretisering van de Rijksincassovisie en verbreding van het Beslagregister. Verder geef ik een reactie op onderdelen van de brief armoede en schuldenbeleid van Aedes (vereniging van woningcorporaties). Tevens ga ik in op het onderwerp opleidingseisen in de incassobranche. Tot slot informeer ik u over de invulling van mijn toezegging om het pamflet «Naar een betere aanpak van schulden» van VNG, Divosa, NVVK en de MO-groep te betrekken bij de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).

Beschermingsbewind

In mijn brief van 1 juli 2014 inzake preventie en bestrijding van armoede en stille uitsluiting1 heb ik u, samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, toegezegd in 2015 een vervolgmeting uit te voeren naar de ontwikkelingen van zowel de kosten als het aantal onderbewindgestelden.2 Bij deze bied ik u het onderzoek aan3. Het onderzoek beslaat de periode 2013 tot en met 2015 en is een vervolg op het in 2014 afgeronde eerste onderzoek, dat de periode 2010 tot en met 2013 besloeg.

Bureau Bartels is er bij het huidige onderzoek in geslaagd het merendeel van de gemeenten (348) deel te laten nemen. Hierdoor laat dit onderzoek toe representatieve uitspraken te doen over de ontwikkeling van het beroep op de bijzondere bijstand in verband met de kosten voor bewind.

De onderzoeksresultaten

Uit het onderzoek komt ten eerste naar voren dat sprake is van een aanmerkelijke stijging van het aantal mensen voor wie gemeenten bijdragen in de kosten van bewind in de periode 2013–2015 (32% per jaar). Een nog grotere stijging is waargenomen in de kosten die gemeenten maken voor bewind: de gemeentelijke bijdragen uit bijzondere bijstand namen in diezelfde periode toe met 44% per jaar.

In totaal heeft de stijging van het aantal mensen dat beroep doet op de bijzondere bijstand in combinatie met de extra stijging in de kosten voor de periode 2013 tot en met 2015 extra gemeentelijke uitgaven van € 60 miljoen tot gevolg gehad (van € 55 miljoen in 2013 naar € 115 miljoen in 2015).

Een tweede bevinding is dat de ontwikkeling van zowel het aantal onderbewindgestelden dat beroep doet op bijzondere bijstand, als de totale gemeentelijke uitgaven voor bewind grote verschillen kent tussen gemeenten. Zo is indien de totale kosten van de gemeente worden afgezet tegen het aantal bijstandsgerechtigden van de desbetreffende gemeente in 26% van alle gemeenten sprake van kosten lager dan € 200,00 per bijstandsgerechtigde, terwijl in 28% van alle gevallen sprake is van kosten hoger dan € 400,00 per bijstandsgerechtigde. Daarbij kan dit verschil zelfs spelen tussen buurgemeenten of in ieder geval gemeenten binnen dezelfde regio.

Toch lijkt er ook een trendbreuk zichtbaar in 2015: het aantal aanvragen voor beschermingsbewind is voor het eerst gedaald en dit heeft een weerslag gevonden in een afvlakkende stijging van het aantal personen dat beroep deed op de bijzondere bijstand voor kosten bewind in dat jaar.

Mogelijk ligt een deel van de verklaring voor deze trendbreuk in het feit dat steeds meer gemeenten werken aan de ontwikkeling van een alternatief aanbod. In het onderzoek geeft de helft (51%) van de gemeenten aan een alternatief op het vlak van beschermingsbewind aan te bieden en bijna altijd ook beschikbaar te hebben. Het overgrote merendeel van de gemeenten blijkt pas sinds kort met alternatieven voor bewind te werken, waardoor het binnen het onderzoek niet mogelijk was om de effecten van dit aanbod te meten op de ontwikkelingen binnen het aantal aanvragen voor beschermingsbewind.

Ook een goede integrale aanpak lijkt zijn vertaling te vinden in een beperkter beroep op bewind. Het onderzoek geeft indicaties dat er een verband is tussen een goede integrale dienstverlening door gemeenten, waarbij inkomen en zorg geïntegreerd worden aangeboden en signalen rond een beperkte financiële zelfredzaamheid in een vroeg stadium worden opgepakt, en de mate waarin gemeenten met een beroep op bewind worden geconfronteerd.

Analyse en verdere aanpak

De in het vervolgonderzoek geconstateerde verdubbeling van kosten bewind over respectievelijk de perioden 2010 – 2013 en 2014 – 2015 heeft nadrukkelijk mijn aandacht en noodzaakt tot een meersporen aanpak. Positief is de constatering dat steeds meer gemeenten een mogelijk alternatief voor beschermingsbewind zijn gaan ontwikkelen. Mijn inzet voor de nabije toekomst is erop gericht gemeenten verder te faciliteren bij het vormgeven van de integrale aanpak. Ik zie daarin verschillende sporen die ik hieronder toelicht:

  • a. Belangrijk is dat organisaties die het eerst in contact komen met financieel beperkt zelfredzame personen die signalen herkennen en zo nodig doorverwijzen;

  • b. Gemeenten bezien welke ondersteuning de betrokkene behoeft;

  • c. Gemeenten beschikken over een voldoende gedifferentieerd instrumentarium om passende ondersteuning te kunnen bieden.

  • d. Bewindvoerders en gemeenten in gesprek gaan over de instroom in en uitstroom uit bewind, alsmede de vervlechting van elkaars dienstverlening.

Ad a. Met betrekking tot het herkennen van signalen loopt op dit moment reeds het door het Ministerie van SZW gefinancierde project «Schoenmaker blijf niet bij je leest» van de Hogeschool Utrecht. In dit project worden onder andere GGZ-medewerkers, reclasseerders en jobcoaches getraind om signalen rond mogelijke schuldenproblematiek te herkennen en op basis daarvan door te kunnen verwijzen naar de juiste instanties. Binnen het project worden ook werkwijzers opgesteld en een online leergang vormgegeven. Deze worden aan eenieder (ook gemeenten) vrij ter beschikking gesteld, zodat ook andere beroepsgroepen kunnen leren om signalen rond schuldenproblematiek te herkennen.

Ad b. Om vervolgens de ondersteuningsbehoefte goed te kunnen koppelen aan een mogelijk aanbod, ben ik in gesprek met Mesis en Stadsring51. Beide organisaties vormen gezamenlijk de grootste aanbieders van screeningsinstrumenten binnen de schuldhulpverlening. Met hen wordt bezien hoe ook specifiek voor het herkennen van de ondersteuningsbehoefte van mensen die financieel beperkt zelfredzaam zijn een screeningsinstrument kan worden ontwikkeld.

Ad c. De ontwikkeling van een gedifferentieerd ondersteuningsaanbod is volop gaande. Om gemeenten beter zicht te geven op de beweegredenen waarom iemand een verzoek tot onderbewindstelling doet, wil ik een nader onderzoek laten uitvoeren onder de grootste verwijzers naar beschermingsbewind. Dit zijn op basis van het eerdere verdiepend onderzoek naar de groep onderbewindgestelden4 de zorginstellingen en het maatschappelijk werk. Hoofdvraag daarbij is dan met name waarom voor beschermingsbewind wordt gekozen, ondanks dat – zo laat het huidige onderzoek zien – vrijwel door alle gemeenten het gemeentelijk aanbod ook bij deze organisaties onder de aandacht wordt gebracht.

Ad d. Om de samenwerking tussen bewindvoerders en gemeenten te verbeteren is door mijn ministerie subsidie verleend aan het project «Samen Verder». Dit door de Branchevereniging voor professioneel beschermingsbewind en inkomensbeheer (BPBI) getrokken project is erop gericht om via – uiteindelijk – landelijk uit te rollen convenanten gemeenten en bewindvoerders de vruchten van elkaars dienstverlening te laten plukken.

Tijdens de begrotingsbehandeling is de motie van de Kamerleden Heerma en Schouten5 aangenomen. Ik heb op basis van deze motie toegezegd te onderzoeken in hoeverre het wenselijk is om in wetgeving vast te leggen dat rechters vooraleer iemands goederen onder bewind te stellen, advies dienen in te winnen bij de gemeente in hoeverre alternatieve dienstverlening aanwezig is. Het huidige onderzoek laat zien dat de ontwikkeling van alternatieven voor beschermingsbewind door gemeenten in volle gang is. 51% geeft nu aan een alternatief aan te bieden, waarbij wel zij opgemerkt dat het merendeel meldt hier pas sinds kort mee te zijn gestart. Wetgeving is onder deze gegevenheden (nog) niet het aangewezen middel.

Ik hecht groot belang aan goede en passende hulp aan mensen die al dan niet tijdelijk niet financieel zelfredzaam zijn. Uitgangspunt hierbij moet de individuele situatie en behoefte van mensen zijn. Ook erken ik de behoefte van gemeenten om meer grip te verkrijgen op de instroom van burgers in beschermingsbewind. Ik wil daarom met de Raad voor de Rechtspraak in overleg over mogelijke pilots, waarbij recht wordt gedaan aan de rechterlijke onafhankelijkheid en zowel gemeenten als de kantonrechters zo beperkt mogelijk administratief worden belast.

Denkrichting voor de pilot is dat de kantonrechter tussen de zittingsdatum en beschikking, de gemeente – als de onder beschermingsbewind te stellen burger hiermee akkoord gaat – in de gelegenheid stelt hem een alternatief aanbod te doen. Gaat hij op dit aanbod in, dan wordt het verzoek ingetrokken en hoeft geen onderbewindstelling te worden uitgesproken. In de komende periode wil ik in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak, VNG/Divosa en de BPBI dit verder uitwerken, met als inzet om in het laatste kwartaal van dit jaar pilots te starten.

Studerende jongeren met problematische schulden

Uw Kamer heeft meermaals aandacht gevraagd voor de specifieke situatie van jongeren met problematische schulden die willen gaan studeren of reeds studeren. Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bericht ik hier als volgt over.

Tijdens het AO Armoede en schulden heb ik toegezegd om een ronde tafel met de direct betrokken partijen te organiseren over jongeren en schulden. Op 13 juni heeft het eerste overleg plaatsgevonden, dat zich toespitste op studerende jongeren met problematische schulden. Aan de ronde tafel namen vertegenwoordigers van de NVVK, Stichting Zwerfjongeren, DUO, OCW en SZW deel.

Het algemene signaal is dat een student met problematische schulden moeilijk toegang krijgt tot schuldhulpverlening, omdat hij geen inkomen heeft. Bij wet is namelijk uitgesloten dat er beslag kan worden gelegd op studiefinanciering, zodat de student het volledige bedrag aan studiefinanciering kan benutten voor zijn studie. Soms is DUO naast verstrekker van studiefinanciering ook schuldeiser. Dit betreft dan direct opeisbare studieschulden, zoals lesgeldschulden, vorderingen voor onterecht bezit van het studentenreisproduct en betalingsachterstanden. Een normale studieschuld vormt in beginsel geen probleem, omdat er tijdens de studie geen terugbetaalverplichting bestaat. Als DUO een dergelijke dubbelrol heeft, dient er een evenwicht gevonden te worden tussen de noodzaak om studenten te houden aan hun terugbetaalverplichting en een sociaal beleid voor deze specifieke groep, namelijk studerende jongeren met problematische schulden.

DUO voert in nauwe samenwerking met de NVVK, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, actief beleid om oplossingen te bieden. DUO is de afgelopen jaren pilots met de gemeenten Tilburg, Heerlen en Amsterdam aangegaan. Op basis van de ervaringen in de pilots en het gevoerde overleg heeft de Minister van OCW geconstateerd dat een meer op de situatie toegesneden incassobeleid kan bijdragen aan een oplossing. DUO gaat voor de duur van het schuldhulpverleningstraject doch minimaal voor de duur van de studie uitstel van betaling geven voor bepaalde onderwijsgerelateerde schulden wanneer dit naar oordeel van de (gemeentelijke) schuldhulpverlener noodzakelijk is om tot een minnelijke schuldregeling te komen. Dit betekent dat een mogelijke belemmering voor een schuldenregeling wordt weggenomen en deze DUO-schulden niet meelopen in een eventuele schuldregeling. Met een dergelijke incassopauze kan de student in een stabiele financiële situatie zijn opleiding voltooien. In bijzondere situaties is er soms meer nodig, bijvoorbeeld in het geval van zwerfjongeren. Wanneer er naar het oordeel van de (gemeentelijke) schuldhulpverlener en DUO sprake is van een bijzonder schrijnend geval waarbij enkel een algehele schone lei uitkomst biedt, kan DUO onderwijsgerelateerde schulden (deels) kwijtschelden, net zoals met andere schulden kan gebeuren in een schuldsaneringstraject.

Deze beleidswijziging van OCW is een belangrijke stap en wordt gedragen vanuit de overtuiging dat eenieder erbij gebaat is als een jongere de mogelijkheid heeft om in zijn toekomst te investeren. De daaruit voortvloeiende baten liggen maatschappelijk beduidend hoger dan een voortvarende incasso. Mogelijk beweegt de maatregel andere schuldeisers om het voorbeeld van OCW te volgen.

Ik streef ernaar om door middel van verschillende sessies met de betrokken partijen ook andere knelpunten voor jongeren met schulden in beeld te brengen en daarbij te zoeken naar maatwerkoplossingen. De VNG, NVVK, DUO en de stichting Zwerfjongeren zullen daarbij vaste gesprekspartners zijn. Ook schuldpreventie zal daarbij de nodige aandacht krijgen. Ik zeg u hierbij toe over de voortgang van deze gesprekken periodiek te informeren.

Haalbaarheid één Rijksincassobureau

Mw. Yücel (PvdA) heeft gevraagd of ik bereid ben te onderzoeken of het komen tot één Rijksincassobureau een begaanbare weg is. In dit verband kan ik u wijzen op het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Eén van de uitvloeisels van dit programma is het besluit dat de ministerraad medio 2012 genomen heeft om stapsgewijs te komen tot een rijksbrede clustering van het incassoproces. Dit besluit wordt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uitgevoerd door het project Clustering Rijksincasso. Naast het komen tot een kostenbesparing, is het doel van dit project het maatschappelijk verantwoordelijk incasseren te bevorderen. De clustering houdt in dat de uiteenlopende overheidsorganisaties hun gerechtsdeurwaarderstrajecten gaan overdragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Om te voorkomen dat debiteuren met meerdere gerechtsdeurwaarders te maken krijgen, wijst het CJIB deze debiteuren zo veel mogelijk toe aan één gerechtsdeurwaarder. Deze gerechtsdeurwaarder krijgt daarmee de verantwoordelijkheid voor de incassering van verschillende uitstaande overheidsschulden bij de betreffende debiteur. Het komen tot de aansluiting van overheidsorganisaties op het CJIB is een complex proces. Daarom is gekozen om te beginnen met de clustering van gerechtsdeurwaarderstrajecten van vijf overheidsorganisaties (UWV, CAK, DUO, Rijksdienst voor ondernemend Nederland en Zorginstituut Nederland). Zodra er contracten zijn afgesloten met gerechtsdeurwaarders – op zijn vroegst eind van dit jaar – kunnen de eerste gerechtsdeurwaarderszaken worden overgeheveld naar het CJIB.

Met het project Clustering Rijksincasso wordt een belangrijke stap gezet naar een betere afstemming tussen Rijksinstanties, schuldenaar, hulpverlener met het oog op het leveren van maatwerk en persoonlijke dienstverlening. Dit is in lijn met de motie Yücel en Schouten, waarin de regering wordt verzocht in het kader van de implementatie en uitvoering van de Rijksincassovisie te bevorderen dat organisaties werk gaan maken van een sociale incasso met oog voor de menselijke maat6 (zie ook volgend onderwerp).

Concretisering Rijksincassovisie en verbreding Beslagregister

Op 4 april jl. heb ik uw Kamer de Rijksincassovisie gestuurd. De Rijksincassovisie heeft tot doel overheidsorganisaties meer samen te laten werken, zodat beter rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en omstandigheden van mensen met schulden. Tijdens het AO op 14 april jl. heeft uw Kamer gevraagd om een nadere concretisering van de Rijksincassovisie en inzicht in de stappen om tot verbreding van het beslagregister te komen met overheidsorganisaties (en wat daarvoor een mogelijk tijdpad is). Conform mijn toezegging informeer ik u over deze zaken na nauwe samenspraak met de ministeries van Veiligheid en Justitie (VenJ), Financiën, Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ). Ik betrek daarbij ten eerste de motie van het lid Yücel (Pvda)7 waarin de regering wordt verzocht om overheidsinstanties zo snel mogelijk aan te sluiten op het landelijke beslagregister. Ook betrek ik de motie van de leden Yücel en Schouten (CU)8 waarin de regering wordt verzocht in het kader van de implementatie en uitvoering van de Rijksincassovisie te bevorderen dat organisaties werk gaan maken van een sociale incasso met oog voor de menselijke maat. Tot slot geef ik een eerste invulling aan de motie van de leden Schouten en Yücel9 waarin de regering wordt verzocht om de Rijksincassovisie nog voor de zomer uit te werken in een concreet actieplan, met een overzicht van de te ondernemen acties en daaraan gekoppelde deadlines, en de Kamer periodiek te informeren over de voortgang daarvan.

Ten behoeve van de nadere concretisering van de Rijksincassovisie en de verbreding van het Beslagregister heb ik Atos Consulting gevraagd een verkenning te doen. Op dit moment heb ik een eerste indruk gekregen van de huidige stand van zaken. Die indruk vormt een eerste stap naar een verdiepende verkenning die in het najaar gereed is. Ik zal de verkenning dan naar uw Kamer sturen. Daarop vooruitlopend wil ik u nu reeds informeren over de eerste inzichten die uit de eerste fase blijken en welke vervolgstappen gezet worden. Het eerste beeld volgt na een eerste, oriënterende, gespreksronde met diverse overheidsorganisaties (Belastingdienst, CAK, CJIB, DUO, LBIO, SVB, UWV, Zorginstituut Nederland en een tweetal gemeenten). In de tweede fase van het onderzoek volgt een verdieping, die leidt tot een vollediger beeld van de concretisering van de Rijksincassovisie en een aanpak van de verbreding van het beslagregister.

Rijksincassovisie

De eerste bevindingen bevestigen dat bij veel overheidsorganisaties acties lopen die bijdragen aan het realiseren van de doelen van de Rijksincassovisie. De problematiek heeft zeker de aandacht van de organisaties en de wens tot verbetering wordt breed gedragen. De betrokken organisaties zijn er mee bezig en daarbij houden zij rekening met hun eigen organisatie en uitvoeringsbeleid.

De Belastingdienst heeft bijvoorbeeld de communicatie rondom de beslagvrije voet verbeterd en het proces versneld. Daarnaast kent de Belastingdienst onder meer een sociaal en zeer laagdrempelig uitstelbeleid. In het geval betaling niet mogelijk wordt geacht zonder aantasting van de noodzakelijke voorwaarden voor het levensonderhoud van de schuldenaar en diens gezin, wordt kwijtschelding verleend. De uitvoeringsketen van VenJ gebruikt bij de inning van financiële sancties het zogenoemde kwadrantenmodel als denkmodel. Het geeft handvatten voor het maken van onderscheid tussen verschillende typen personen met een financiële sanctie en de bijbehorende opstelling die de overheid kiest om tot een effectieve inning te komen. De centrale variabelen zijn «willen» en «kunnen» betalen. (ter illustratie zie figuur 1).

 

Betrokkene wil betalen

Betrokkene wil niet betalen

Betrokkene kan betalen

1. Stimuleren: betaalgemak vergroten

2.Handhaven: instrumenten inzetten

Betrokkene kan niet betalen

3.Tijd en ruimte geven: voorzieningen inzetten

4.Opsporen en bewegen naar een ander kwadrant: maatwerk per individu

Figuur 1. Kwadrantenmodel CJIB

Belangrijke overkoepelende initiatieven om de doelen van de Rijksincassovisie te bereiken zijn de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, verbreding van het beslagregister en clustering Rijksincasso (zie ook vorig onderwerp). CJIB vormt de spil binnen Clustering Rijksincasso en kan hiermee concrete invulling gaan geven aan sociaal maatschappelijk verantwoord incasseren. Tegelijkertijd is duidelijk dat overheidsorganisaties nog meer stappen kunnen zetten. In de tweede fase van het onderzoek werkt Atos Consulting een «Actieplan implementatie Rijksincassovisie» uit met concrete actiepunten voor overheidsorganisaties. Het onderzoek richt zich op beproefde methoden die voor een overheidsorganisatie goed werken. Wellicht kunnen die methoden worden uitgerold naar andere organisaties. Eén van de punten in het onderzoek is de uitwerking van het kwadrantenmodel en de vraag of en op welke wijze dit model ook door ander overheidsorganisaties in de praktijk gebruikt zou kunnen worden.

Beslagregister

Het beslagregister is ontwikkeld door de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG), met een subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en is afgelopen 1 januari 2016 operationeel geworden. Het register levert voor gerechtsdeurwaarders een belangrijke bijdrage als het om afstemming tussen gerechtsdeurwaarders gaat. Vanaf 1 januari jl. moeten gerechtsdeurwaarders een gelegd beslag in dit register opnemen en moeten ze dit register raadplegen voordat ze tot beslaglegging overgaan. Het kabinet vindt het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het beslagregister aansluiten (verbreding).

Uit de nadere verkenning naar de verbreding van het register blijkt dat de geïnterviewde overheidsorganisaties de meerwaarde zien van het beslagregister en positief staan tegenover het beslagregister en de verbreding ervan. Ook blijkt dat aansluiting van overheidsorganisaties op het beslagregister geen sinecure is en dat een zeer zorgvuldig proces noodzakelijk is. Privacy- en veiligheidsaspecten spelen daarbij een belangrijke rol. In het onderzoek zal onderzocht worden of het doel – betere afstemming tussen schuldeisers – ook op andere wijze kan worden bereikt. Bijvoorbeeld tegen minder kosten of met betere privacybescherming. Gefaseerde aansluiting is hoe dan ook wenselijk. Daarom voorzie ik de volgende stappen:

1. Onderzoek loopt

Voordat overheidsorganisaties kunnen aansluiten op het beslagregister dient een aantal generieke vragen over aansluiting beantwoord te worden, bijvoorbeeld wat aansluiting inhoudt, de wettelijke basis, reikwijdte van het beslagregister, waarborgen rondom privacy en beveiliging en inrichting van het eigenaarschap. Atos Consulting beantwoordt deze vragen in het rapport, dat in het najaar naar uw Kamer wordt verzonden. Eventuele alternatieven worden meegenomen.

2. Uitvoeringsscan

Het verschilt per overheidsorganisatie wat nodig is voor aansluiting op het beslagregister, wat de gevolgen zijn en welk tijdspad mogelijk is. Organisaties verwachten een opdracht van het ministerie waar ze onder vallen om dit voor de eigen organisatie inzichtelijk te maken. Het UWV onderzoekt op korte termijn de haalbaarheid en impact van aansluiting op het beslagregister (uitvoeringsscan). Deze uitvoeringsscan ziet op aansluiting op het beslagregister voor invorderingen bij mensen die geen uitkering meer ontvangen van het UWV. Het Ministerie van VenJ is ook voornemens om CJIB om een uitvoeringstoets te vragen, nadat het vooronderzoek is afgerond. Afhankelijk van de uitkomst van deze uitvoeringsscans wordt bepaald wat de vervolgstappen worden.

Nadat het eindrapport in het najaar is afgerond, informeer ik u over de verdere voortgang van de concretisering van de Rijksincassovisie en verbreding van het Beslagregister.

Reactie vragen over de brief armoede en schuldenbeleid Aedes

Ik heb aan uw Kamer toegezegd om te reageren op de vragen van het lid Krol (50+) die betrekking hebben op de brief van Aedes. Het lid Krol ging specifiek in op twee onderdelen van de brief, namelijk specifiek armoedebeleid voor kwetsbare groepen zoals ouderen zonder pensioenopbouw, zzp’ers, mensen met een ggz-achtergrond en vergunninghouders en de instrumenten budgetcoaching en bewindvoering voor het voorkomen van huisuitzettingen. Hierbij geef ik een reactie op deze vragen.

Als eerste wil ik benoemen dat er een positieve ontwikkeling te zien is in het aantal huisuitzettingen. Het aantal huisuitzettingen is voor het tweede jaar op rij gedaald met 6% in 2015 ten opzichte van 2014. Hieraan hebben woningcorporaties en gemeenten een belangrijke bijdrage geleverd door preventieve maatregelen in te zetten, bijvoorbeeld door vroegtijdig contact op te nemen met de huurder bij een huurachterstand. Dit laat zien dat preventie loont.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Zij ontvangen jaarlijks structureel 90 van de 100 miljoen euro die het kabinet extra ter beschikking heeft gesteld voor de bestrijding en preventie van armoede en schulden. Gemeenten staan immers dicht bij de burger en kennen de lokale situatie en hebben de mogelijkheid om via een integrale aanpak maatwerk te bieden. Daarbij is het van belang dat gemeenten ook aandacht hebben voor preventie en vroegsignaleren van het ontstaan van armoede- en schuldenproblematiek. Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wgs heb aangegeven, stelt het kabinet de komende drie jaar in totaal € 7,5 miljoen ter beschikking voor de verbetering van de gemeentelijke schuldhulpverlening, daaronder begrepen preventie en vroegsignalering. Ik vind het positief om te zien dat preventie en vroegsignalering hoog op de agenda staan van gemeenten en dat zij daarbij actief samenwerken met andere partijen, waaronder woningcorporaties.

Via verschillende projecten wordt door dit kabinet ook langs andere weg gewerkt aan verbetering van de positie van kwetsbare groepen. Ten aanzien van bijvoorbeeld de mensen met een GGZ-achtergrond, loopt het project Mensenwerk. Met dat project, waarin ik nauw samenwerk met de Staatssecretaris van VWS, wil ik de (arbeids)participatie van deze groep mensen, van wie een aanzienlijk deel een uitkering ontvangt, bevorderen. Ik heb u over dit project, en de vele initiatieven die in dat verband aan de orde zijn, in november 2015 geïnformeerd10.

Opleidingseisen in de incassobranche

Mevrouw Koşer Kaya (D66) heeft aandacht gevraagd voor incassobureaus en het verplicht stellen van een opleiding. Ik heb dit punt onder de aandacht gebracht van de Minister van Veiligheid en Justitie.

Ten aanzien van de incassobranche merk ik op dat de regering, zoals in eerdere brieven aan uw Kamer reeds is aangegeven, geen voorstander is van wettelijke regulering. Wel wordt toegejuicht dat de branche zelf actie onderneemt om de kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld door het verplicht stellen van vakgerichte opleidingen. De Nederlandse vereniging van gecertificeerde incasso-ondernemingen (NVI) is voornemens opleidingseisen in het keurmerk op te nemen. Later zult u, zoals u op (mondelinge) vragen van het lid Van Wijngaarden (VVD) door de Minister van Veiligheid en Justitie is toegezegd (Handelingen II 2015/16, nr. 52, item 3), nader geïnformeerd worden ten aanzien van de mogelijkheden die de ACM en de AFM hebben om toezicht op de incassobranche uit te oefenen.

Pamflet «Naar een betere aanpak van schulden» van VNG, Divosa, NVVK en de MO-groep11

De leden Heerma (CDA), Moors (VVD) en Schouten (CU) hebben aandacht gevraagd voor de voorstellen die VNG, Divosa, NVVK en MO-Groep in het pamflet «Naar een betere aanpak van schulden» hebben gedaan. Conform mijn toezegging heb ik het pamflet betrokken bij de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wgs heb aangegeven, ligt er bij de verbetering van de uitvoering van de schuldhulpverlening een rol voor de gemeenten en het Rijk. Het kabinet neemt daarin zijn verantwoordelijkheid om gemeenten te ondersteunen onder andere door € 7,5 miljoen beschikbaar te stellen. Daarnaast heeft het kabinet een grote ambitie als het gaat om maatregelen die bijdragen aan een meer stabiele financiële positie van de schuldenaar. Ik noem:

  • De Rijksincassovisie – conform uw verzoek wordt verkend hoe deze visie nader geconcretiseerd kan worden en welk tijdpad daaraan verbonden is (zie voorgaand).

  • De ontwikkeling van het beslagregister waarop ook overheidsorganisaties zijn aangesloten (zie voorgaand).

  • Het ontwerpbesluit breed moratorium in de gemeentelijke schuldhulpverlening – in mei voor (internet)consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2017.

  • Het maken van wetgeving voor de vereenvoudiging van de beslagvrije voet.

Met name dat laatste heeft voor mij uiterste prioriteit. Door met voorrang te komen tot een vereenvoudigde beslagvrije voet, wil ik de schuldenaar een gedegen bodem bieden. Een bodem die hem in staat stelt zijn lopende verplichtingen te voldoen, waardoor een negatieve spiraal van schulden die weer nieuwe schulden veroorzaakt wordt voorkomen. Een bodem ook waardoor de schuldhulpverlening kan werken vanuit een gegarandeerd basisbedrag, zodat wordt voorkomen dat – zoals op dit moment – veel energie verloren gaat aan activiteiten die samenhangen met het borgen van dit bestaansminimum. Daarbij krijgt de schuldhulpverlening met het Breed Moratorium ook een instrument om daar waar de wijze van incasso van een of meer schuldeisers de schuldhulpverlening frustreert dit handelen een halt toe te roepen. Dit alles zodat de schuldhulpverlener zich ook daadwerkelijk kan focussen op het maken van haalbare afspraken rond de aflossing van de schulden. Een focus die hem ook in staat moet stellen om de schuldhulpverlening van het bijna structureel gevraagde maatwerk te voorzien.

Het blijft daarbij belangrijk dat gemeenten, uitvoering en het Rijk samen kijken hoe de schuldhulpverlening kan worden verbeterd. Daarbij is overigens wel van belang dat we ons steeds realiseren dat maatregelen niet alleen in het kader van armoede en schuldenbeleid moeten worden bezien maar in een breder perspectief. Ik blijf over de voorstellen om tot een effectievere aanpak van schulden te komen en mogelijke oplossingsrichtingen graag met partijen in gesprek.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 25 515, nr. 291.

X Noot
2

Binnen de administratie van gemeenten wordt in beperkte mate onderscheid gemaakt tussen de verschillende beschermingsmaatregelen uit Boek 1 BW (curatele, beschermingsbewind en mentorschap). Waar in deze brief van (onder) bewind (gestelden) wordt gesproken, worden de drie beschermingsmaatregelen gezamenlijk bedoeld, waarbij zij opgemerkt dat beschermingsbewind binnen het beroep op de bijzondere bijstand voor kosten bewind duidelijk de dominante factor is.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 320.

X Noot
5

Kamerstuk 34 300 XV, nr. 39.

X Noot
6

Kamerstuk 24 515, nr. 344

X Noot
7

Kamerstuk 24 515, nr. 345

X Noot
8

Kamerstuk 24 515, nr. 344

X Noot
9

Kamerstuk 24 515, nr. 340

X Noot
10

Kamerstuk 28 719, nr. 95.

X Noot
11

Tegenwoordig geheten Sociaal Werk Nederland.

Naar boven