24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 241 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

Met deze brief beantwoord ik, mede namens de staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, uw verzoek om een reactie op de brief van de heer Froger, ambassadeur van de gezamenlijke Voedselbanken 1).

In zijn brief vraagt de heer Froger aandacht voor de tekorten van de voedselbanken en de gevolgen daarvan voor – met name – gezinnen met kinderen. Ik vind het belangrijk dat mensen zelfstandig zijn en dat ze, als ze dat nog niet zijn, hun positie zodanig verbeteren dat ze dat alsnog worden. De beste remedie tegen armoede is een baan, niet een voedselpakket. Nederland heeft een afdoende sociaal zekerheidsstelsel. Voedselbanken zijn daar geen onderdeel van maar een particulier initiatief. Het demissionaire kabinet vindt dat dit ook een particulier initiatief moet blijven. Voedselpakketten zijn een pleister, geen oplossing. Mensen moeten daar niet afhankelijk van worden. Het is van belang de onderliggende problematiek aan te pakken en niet enkel de symptomen te bestrijden. Wanneer door tijdelijke omstandigheden extra hulp nodig is, hebben de gemeenten de mogelijkheid om individuele bijzondere bijstand te verlenen.

De heer Froger pleit voor een door de regering ingestelde Task Force die ervoor moet zorgen dat verspilling in het bedrijfsleven wordt tegengegaan en dat voedselbanken structureel worden voorzien van gezonde levensmiddelen. Ik acht dat geen taak van de Rijksoverheid. Beleid ten aanzien van minima is in Nederland gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten zijn vrij om hun beleid ten aanzien van voedselbanken vorm te geven. Uiteraard kunnen voedselbanken zelf in samenwerking met het bedrijfsleven en met andere particuliere initiatieven desgewenst een Task Force oprichten.

De heer Froger refereert aan het Europees Minstbedeeldenprogramma. In de brieven aan uw Kamer van 22 mei 2012 en 29 mei 2012 (TK 24 515, nr. 235 en TK 24 515, nr. 236) is aangegeven dat door Nederland in de Landbouwraad van 22 december 2011 is ingestemd met een overgangsregeling voor het Europees Minstbedeeldenprogramma voor het jaar 2013. Zoals aangegeven in voornoemde brieven, wilden de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik geen gebruik maken van de overgangsregeling. De reden hiervoor is dat, naast het consistente beleid dat Nederland uit overwegingen van subsidiariteit tegen een Europees Minstbedeeldenprogramma is en daarom niet deelneemt, deze overgangsregeling uiteraard bedoeld is voor de lidstaten die in het verleden al gebruik maakten van het minstbedeeldenprogramma. Nederland heeft de afgelopen 20 jaar geen gebruik gemaakt van de minstbedeeldenregeling, er kan redelijkerwijs dan ook geen sprake zijn van verwachtingen gebaseerd op het verleden.

De aanmeldingstermijn voor de overgangsregeling, 1 februari 2012, is inmiddels lang verstreken. Het programma is vastgesteld en de uitwerking daarvan in de lidstaten is reeds aangevangen. Ook daarover is uw Kamer reeds eerder geïnformeerd door middel van de hiervoor genoemde brieven.

Op 24 oktober jl. heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gepubliceerd dat het Europees Minstbedeeldenprogramma beoogt op te volgen na de overgangsregeling vanaf 1 januari 2014. Uw Kamer zal via de gebruikelijke weg worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van dit nieuwe voorstel.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

1) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven