nr. 121
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2007
Op 20 september 2007 heeft uw Kamer de Motie Van Geel c.s. (TK 31 200,
nr. 16) aangenomen. Tijdens ons overleg op 17 oktober 2007 heb ik
toegezegd u voor de begrotingsbehandeling van SZW schriftelijk te informeren
over de wijze waarop de extra gelden voor armoedebestrijding voor met name
kinderen ingezet worden. Met deze brief informeer ik u hier mede namens de
minister voor Jeugd en Gezin over.
Kinderen in armoede
Ik vind het van belang dat kinderen uit arme gezinnen dezelfde kansen
hebben als kinderen uit rijke gezinnen. Kinderen moeten kansen krijgen. Kansen
om de kwaliteiten te ontwikkelen die ze in zich hebben, ongeacht het inkomen
van hun ouders. Om te bereiken dat meer kinderen uit arme gezinnen kunnen
deelnemen aan sport, cultuur of andere activiteiten, stelt het kabinet conform
de wens van de Kamer in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro beschikbaar.
Het plan dat de PvdA fractie in dit kader aan het kabinet heeft aangeboden,
formuleert hiertoe concrete acties. Ik onderschrijf deze. Het streven is erop
gericht gemeenten zo te stimuleren dat het aantal kinderen dat maatschappelijk
niet meedoet om redenen van armoede deze kabinetsperiode met de helft afneemt.
Ik realiseer mij goed dat dit een stevige ambitie is, maar het nastreven van
een concreet streefcijfer geeft ons allen houvast. De mate waarin deze doelstelling
gehaald kan worden zal afhangen van de inzet van de afzonderlijke gemeenten.
Derhalve neem ik mij voor hierover met gemeenten overleg te voeren.
Begin 2008 ga ik eerst met de grote gemeenten en later met de kleinere
gemeenten afspraken maken over het ondersteunen van kinderen in arme huishoudens.
Ik wil dat het aantal kinderen uit arme gezinnen dat lid is van een sportvereniging,
dat naar muziekles gaat of dat anderszins participeert, stijgt. Gemeenten
delen die wens en ik wil met hen daarover dan ook per gemeente prestatieafspraken
op papier zetten. Daar betrek ik ook de sport- en cultuurverenigingen bij.
Zij kunnen vanuit het veld aangeven waar behoefte aan is en op
lokaal niveau de juiste mensen bereiken. Gemeenten zullen worden aangespoord
goed functionerende lokale infrastructuur, zoals sportfondsen, stichting Leergeld
en onderwijsinstellingen, bij de aanpak te betrekken.
Acties
Om bovengenoemde reductie te kunnen monitoren laat ik een landelijke nulmeting
uitvoeren naar het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk
meedoet. Om daarnaast de gemeentelijke afspraken vorm te geven is een actueel
beeld van het huidige inspanningsniveau in die gemeenten nodig. Allereerst
wil ik daarom samen met de gemeenten in het eerste kwartaal van 2008 komen
tot een goed beeld per gemeente van het aantal kinderen in armoede dat nu
al profiteert van participatiebevorderende maatregelen.
Een beeld hiervan op gemeentelijk niveau ontbreekt en een uitvraag bij
de gemeenten moet daarover duidelijkheid geven. Deze nulmeting wordt gebruikt
om het effect van de extra middelen te kunnen afmeten. In de afspraken met
eerst de G31-gemeenten, en later de overige gemeenten, wordt vastgelegd dat
gemeenten met de extra middelen ervoor zorgdragen dat het aantal kinderen
in armoede dat participeert per gemeente stijgt. Gemeenten committeren zich
daarmee aan het meten en verstrekken van gegevens.
Om de bereikte resultaten in 2008 en 2009 te kunnen meten wordt jaarlijks
uitgevraagd hoe groot de financiële inzet van gemeenten is geweest en
hoeveel kinderen hebben geprofiteerd van participatiebevorderende maatregelen.
Dit laatste wordt vervolgens afgezet tegen het aantal kinderen in arme gezinnen
in de betreffende gemeente.
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid bij het vormgeven van
hun armoedebeleid. De manier waarop gemeenten de gestelde doelen bereiken
is aan hen. Zij weten het beste welke mix van maatregelen in hun gemeente
ervoor zorgt dat de middelen ten goede komen aan de kinderen. De extra middelen
worden dan ook toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds.
In de afspraken wordt opgenomen dat de middelen moeten worden ingezet voor
concrete zaken waar kinderen in arme gezinnen meteen iets aan hebben. Ik denk
dan bijvoorbeeld aan een tegemoetkoming in de contributie van een sportclub
of de verstrekking van muziekinstrumenten of computers.
Onderzoek naar sociale uitsluiting
Naast bovengenoemde gegevens heb ik ook behoefte aan een meer diepgaande
analyse van wat sociale uitsluiting en armoede voor kinderen betekent. Zoals
ook aangegeven door de PvdA fractie in haar plan «Alle kinderen een
goede start» en de motie van lid Bouchibti van 22 november 20071, is er geen volledig en actueel beeld van de omvang en
achtergronden van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen. Er is meer
zicht nodig op de factoren die aan armoede en sociale uitsluiting ten grondslag
liggen. Ook is het van belang om de lange-termijneffecten van armoede bij
kinderen te onderzoeken. Samen met de minister voor Jeugd en Gezin zal ik
naar deze onderwerpen een aanvullend en uitgebreid onderzoek laten doen. Ik
zal de Kamer hierover informeren.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. Aboutaleb