24 509
Goedkeuring van het op 28 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen alsmede intrekking van de Wet bestrijding namaakprodukten

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 20 december 1995

De vaste commissie voor Economische Zaken,1 belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

De leden van de PvdA-fractie stemmen in beginsel in met het voorliggend wetsvoorstel. Toch willen zij de regering nog enkele vragen stellen.

Is de regering bereid een beschouwing te wijden aan de relatie en een mogelijke spanning tussen het mededingingsbeleid en de bescherming van merken?

Met betrekking tot de ervaringen van de Nederlandse Wet Bestrijding Namaakprodukten vragen de aan het woord zijnde leden het volgende. Zij stellen het op prijs indien de regering inzicht geeft in de opgedane ervaringen met en de effecten van de Wet bestrijding Namaakprodukten. Zij wensen onder andere informatie over de werking van artikel 2 en over de effecten van de activiteiten van de Stichting Namaakbestrijding Nederland.

Met betrekking tot het Protocol constateren de leden van de PvdA-fractie dat het deponeren of registreren van een merk geweigerd kan worden op basis van goede zeden en openbare orde. Kan de regering toelichten hoe deze toets in de praktijk operationeel gemaakt kan worden?

De leden van de PvdA-fractie willen graag geïnformeerd worden over de voorkeur van de regering als het gaat om de definitie van het begrip merk.

Het is deze leden bekend dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of geluid beschouwd moet worden als een (ken)merk waarmee de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden zijn. Wat is de mening van de regering in deze?

De leden van de PvdA-fractie willen graag nadere informatie ontvangen over de stand van zaken inzake het instellen van het Europees Merkenbureau. Is het juist dat de nieuwe Europese merkenwet per 1 april 1996 in werking treedt? Wat is de meerwaarde van een apart Beneluxmerkenbureau? Is het denkbaar dat er verschillen in jurisprudentie gaan ontstaan inzake de uitvoering van het Europees en Beneluxmerkenbureau? Zo ja, tot welke knelpunten zal dat leiden en welke oplossingen zijn voorhanden? 1De leden van de PvdA-fractie vinden een effectieve samenwerking tussen de nationale opsporingsinstanties en een intensieve controle aan de buitengrenzen van de EU essentieel. Zijn er op dit punt knelpunten?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Door het Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken van 2 december 1992 is reeds op merkenrechtelijk gebied aan deze wens voldaan. Het lijkt deze leden een goede zaak dat de wetgeving betreffende bestrijding van namaak van door rechten op een tekening of model beschermde produkten nu ook wordt opgenomen in de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen. Het is van het grootste belang dat dergelijke wetgeving bestaat. Een effectieve bestrijding van namaak komt ten goede aan de economische positie van de bedrijven die dergelijke produkten produceren en verhandelen. Het zal leiden tot een grotere investeringsgeneigdheid van bedrijven werkzaam op dit terrein. Zo stond het al te lezen in de Memorie van Toelichting die het wetsvoorstel van de Wet bestrijding namaakprodukten begeleidde. De leden van de VVD-fractie konden en kunnen zich nog steeds vinden in deze woorden. Zij zijn overtuigd van het belang van goede wetgeving op dit gebied. Zij zijn verheugd over het feit dat de betreffende materie in Benelux-verband geregeld wordt.

De regering zegde in het debat over de Wet bestrijding namaakprodukten een evaluatie toe, waarbij in het bijzonder aandacht zou worden geschonken aan artikel 2, zodra artikel 1 in de Beneluxwet is gerealiseerd (Handelingen II 1991–1992, pagina 967). De Raad van State signaleerde dit ook in haar advies. Is de totstandkoming van de nieuwe Verordening EG nr. 3295/94 de reden van het ontbreken van de toegezegde evaluatie? Kan de regering nadere duidelijkheid verschaffen op dit punt? De uitvoeringstaken in het kader van deze Verordening worden toegewezen aan de douane. Onder de oude Verordening (EEG nr. 3842/86) was de Economische Controle Dienst als bevoegde instantie aangewezen. Is de douane voor deze nieuwe taak toegerust? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere onderbouwing over reikwijdte en gevolgen van deze Verordening.

Het lijkt de leden van de VVD-fractie een goede zaak dat het Protocol de invoering van een termijn van respijt van twaalf maanden behelst. Vooral bepaalde industrietakken, modegevoelige, zullen van deze bepaling profiteren. Zij zijn op deze wijze in staat tekeningen en modellen uit te testen voordat tot deponering wordt overgegaan, zonder dat dit leidt tot een aantasting van de nieuwheid. Dat zal, zo denken de leden van de VVD-fractie, tot een kostenbesparing kunnen leiden. Het zal bovendien niet leiden tot extra administratieve handelingen. De keuze voor een termijn van respijt in plaats van een tentoonstellingsprioriteit lijkt hen een verstandige keuze.

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Protocol tot wijziging van de Benelux-Merkenwet. Het komt de leden van de D66-fractie dan ook voor dat intrekking van de Wet bestrijding namaakprodukten een logische stap is. Deze leden zijn verheugd dat ook dit leerstuk van de merkenbescherming wordt neergelegd in de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen.

Ten aanzien van artikel 14bis vragen de leden van de D66-fractie hoe de bevoegdheid van de rechthebbende tot het opvorderen of laten vernietigen van roerende zaken, waarmee inbreuk op het uitsluitend recht wordt gemaakt, zich verhoudt tot het feit dat het nationale recht van toepassing is bij de tenuitvoerlegging van die bevoegdheid. Zal deze omstandigheid ertoe leiden dat aan deze bevoegdheid van de rechthebbende van land tot land een andere invulling zou kunnen worden gegeven?

De ondervoorzitter van de commissie,

Van Erp

De griffier van de commissie,

De Vries


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), M. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66), Crone (PvdA).

Naar boven