24 508
Volkshuisvestingsbeleid

nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 januari 1997

Tijdens het algemeen overleg van 15 februari jl. (24 508, nr. 6) met de vaste commissies voor VROM en VWS over ouderenhuisvesting heb ik toegezegd de lokale praktijk met betrekking tot de huisvesting van ouderen te zullen monitoren en de Kamer daarover eind 1996 te rapporteren. Deze toezegging werd herhaald in de memorie van toelichting bij de Begroting 1997. Hierbij bied ik u de resultaten van dit monitoringsonderzoek aan.1

Daarnaast heb ik de Kamer toegezegd inzicht te bieden in de behoefte en het aanbod op het terrein van de ouderenhuisvesting, zowel nu als in de toekomst. In dit kader wordt door de Universiteit van Utrecht een lange termijn analyse met betrekking tot het wonen van ouderen verricht. Dit onderzoek is nog niet afgerond. Ik streef ernaar u de betreffende rapportage met daarbij een beleidsreactie op beide onderzoeken nog dit voorjaar te doen toekomen.

Voor de totstandkoming van de monitoringsrapportage heeft de Inspectie van de Volkshuisvesting interviews gehouden bij zo'n vijftig gemeenten.

Het beeld van de lokale praktijk dat uit het onderzoek naar voren komt, is gunstig te noemen. Er is een groeiende aandacht bij gemeenten en corporaties voor ouderenhuisvesting. De belangrijkste knelpunten die worden ervaren zijn de betaalbaarheid van nieuwbouwwoningen in de sociale huursector voor de doelgroep en de wijze waarop de woningvoorraad geschikt kan worden gemaakt voor een vergrijzende samenleving. Het laatste geldt vooral de bouwtechnische uitvoerbaarheid, in samenhang met de hoogte van de benodigde investeringsbedragen. Vooral de liftplaatsing bij portiekwoningen wordt daarbij als voorbeeld genoemd.

Het monitoringsonderzoek biedt zicht op de wijze waarop de huisvesting van ouderen op dit moment gestalte krijgt, op welke terreinen zich knelpunten voordoen en welke oplossingsrichtingen daarbij door lokale partijen zijn en worden gekozen. Het spreekt voor zich dat mijn voorstellen en voornemens op het terrein van het huurbeleid in het algemeen en meer specifiek de individuele huursubsidie hierin nog geen weerklank hebben kunnen krijgen.

Ik vertrouw erop u met het vorenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven