24 503
Algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges)

nr. 12
AMENDEMENTEN VAN HET LID SCHELTEMA-DE NIE

Ontvangen 1 april 1996

De ondergetekende stelt de volgende amendementen voor:

I

Aan artikel 31 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «A.» voor de tweede regel van de bestaande tekst, het volgende onderdeel toegevoegd:

B. Aan artikel 42, tweede lid, eerste volzin, wordt de punt aan het slot vervangen door: , noch lid zijn van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 6 van die wet.

II

Na artikel 31 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 1, tweede lid, en artikel 2, tweede lid, wordt, telkens onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. lid van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges.

Artikel 31b

De Wet op de Raad van State wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 7, eerste lid, wordt onderdeel c geletterd tot onderdeel d, en wordt na onderdeel b een nieuw onderdeel tussengevoegd, luidende:

c. het lidmaatschap van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 6 van die wet;.

Artikel 31c

De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:

c. het lidmaatschap van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 6 van die wet;.

Toelichting

Leden van de Staten-Generaal en Nederlandse leden van het Europees Parlement behoren geen deel uit te maken van adviescolleges. Voor andere hoge colleges van staat dan de Staten-Generaal, te weten Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman geldt hetzelfde ten aanzien van vaste en tijdelijke adviescolleges. Het is wenselijk dit – naast de bestaande algemene onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de laatstgenoemde drie hoge colleges met een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden – uitdrukkelijk vast te leggen in de desbetreffende wetten waarin de onverenigbaarheden zijn geregeld.

Ten aanzien van artikel 42, tweede lid, tweede volzin, van de Comptabiliteitswet merkt ondergetekende op dat geen ontheffing zal dienen te worden verleend met betrekking tot het lidmaatschap van een adviescollege. Het amendement beoogt niet uit te sluiten dat van de deskundigheid van de genoemde colleges geen gebruik zal mogen worden gemaakt bij eenmalige adviescolleges.

Scheltema-de Nie

Naar boven