24 503
Algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges).

De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

20 november 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede in verband met artikel 79 van de Grondwet, algemene regels te stellen over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. adviescollege: een college dat krachtens publiekrecht tot taak heeft te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk;

b. Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 2

Geen adviescollege in de zin van deze wet is:

a. een college als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b. een college dat voor meer dan de helft bestaat uit ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, en die in verband met hun werkzaamheden in dat college zitting hebben.

Artikel 3

De hoofdstukken 3 en 5 en artikel 27 gelden niet ten aanzien van adviescolleges waarvan de adviestaak, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, niet de hoofdtaak is.

HOOFDSTUK 2. HET INSTELLEN VAN ADVIESCOLLEGES

Artikel 4

Een adviescollege wordt bij wet ingesteld.

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 4 kan een adviescollege voor de advisering over een in de tijd beperkt vraagstuk bij koninklijk besluit worden ingesteld voor de duur van ten hoogste vier jaar. Deze termijn kan bij koninklijk besluit eenmaal met ten hoogste twee jaar worden verlengd.

2. Een besluit op grond van het eerste lid wordt niet eerder genomen dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der Staten-Generaal is meegedeeld.

Artikel 6

1. In afwijking van artikel 4 kan een adviescollege voor de eenmalige advisering over een bepaald vraagstuk bij koninklijk besluit of bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, worden ingesteld voor de duur van de advisering.

2. In afwijking van de artikelen 10 en 12 kunnen de leden van een college als bedoeld in het eerste lid worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

3. Op een college als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 16 en 17, hoofdstuk 5 en de artikelen 27 en 32 niet van toepassing. Op het advies van zo'n college is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Bij de instelling van een adviescollege wordt het aantal leden geregeld en wordt de adviestaak omschreven.

Artikel 8

De artikelen 4 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing op het toekennen van een adviestaak als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, aan een college dat krachtens publiekrecht een andere taak heeft.

HOOFDSTUK 3. SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN ADVIESCOLLEGES

Artikel 9

Een adviescollege bestaat uit een voorzitter en andere leden. Het adviescollege kan uit de leden ondervoorzitters aanwijzen.

Artikel 10

1. De leden van een adviescollege worden bij koninklijk besluit benoemd.

2. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

Artikel 11

1. Leden van adviescolleges worden benoemd op grond van hun deskundigheid op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld.

2. Ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, worden niet benoemd tot lid van een adviescollege dat tot taak heeft te adviseren over onderwerpen waarbij zij in verband met hun werkzaamheden betrokken zijn.

3. Bij de samenstelling van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige deelneming aan adviescolleges van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen.

Artikel 12

Leden van adviescolleges worden op eigen aanvraag door Onze Minister ontslagen. Zij kunnen voorts bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 13

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen aan leden van adviescolleges vastgesteld en kunnen nadere regels over hun rechtspositie worden vastgesteld.

Artikel 14

1. Een adviescollege heeft een secretaris.

2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor het adviescollege uitsluitend verantwoording schuldig aan het adviescollege.

3. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

4. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van het adviescollege.

5. Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat, na overleg met de voorzitter van het adviescollege, de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 15

Een adviescollege kan ter voorbereiding van een of meer adviezen uit zijn midden commissies instellen.

HOOFDSTUK 4. ADVISERING EN STANDPUNTBEPALING

Artikel 16

Een adviescollege adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Minister of van een van beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 17

Een adviescollege kan Onze Minister uit eigen beweging adviseren. Van een voornemen daartoe stelt het adviescollege Onze Minister onverwijld in kennis.

Artikel 18

1. Een adviescollege kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Een adviescollege kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 19

1. Een adviescollege beraadslaagt en besluit in vergadering over de uit te brengen adviezen.

2. Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden.

3. De adviezen worden uitgebracht overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de ter vergadering aanwezige leden, waarbij elk lid één stem heeft.

4. Indien het nodig is over het besluit tot vaststelling van het advies bij wijze van stemming te beslissen, wordt dat besluit bij meerderheid van stemmen opgemaakt.

5. Indien de stemmen staken, wordt de besluitvorming aangehouden tot de volgende vergadering, tenzij de advisering niet uitgesteld kan worden of de vergadering voltallig is. In deze gevallen beslist de stem van de voorzitter. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

6. Een lid dat ter vergadering een standpunt heeft ingebracht dat afwijkt van het gevoelen van de meerderheid, kan over dat standpunt een afzonderlijke nota bij het advies voegen.

Artikel 20

Een adviescollege kan zijn werkwijze nader vaststellen in een reglement van orde.

Artikel 21

Indien een advies wordt uitgebracht aan één van de kamers der Staten-Generaal, zendt het adviescollege een afschrift van het advies aan Onze Minister.

Artikel 22

Adviescolleges brengen gezamenlijk advies uit, indien dat in het adviesverzoek wordt gevraagd. In dat geval zijn de betrokken colleges gezamenlijk bevoegd voor het voorbereiden van het advies een gemengde commissie uit hun midden in te stellen.

Artikel 23

1. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten- Generaal binnen drie maanden na ontvangst in kennis van zijn standpunt over een door hem gevraagd en tijdig uitgebracht advies over een vast te stellen ministeriële regeling of over te voeren beleid.

2. Indien de vaststelling van het standpunt niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, stelt Onze Minister de beide kamers der Staten-Generaal hiervan in kennis.

HOOFDSTUK 5. BEGROTING EN PROGRAMMERING

Artikel 24

Een adviescollege zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister een ontwerp voor de begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar van de aan de taakvervulling door het adviescollege verbonden uitgaven.

Artikel 25

1. Een adviescollege zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 september een ontwerp voor een werkprogramma voor het volgende kalenderjaar. Onze Minister verstrekt het adviescollege daartoe tijdig een overzicht van de voornemens om advies te vragen.

2. Onze Minister stelt het werkprogramma vast en zendt dit jaarlijks op de derde dinsdag van september aan de beide kamers der Staten-Generaal.

3. Onze Minister kan het werkprogramma wijzigen.

Artikel 26

Een adviescollege houdt bij het vervullen van zijn taak rekening met het werkprogramma. Onverminderd de Comptabiliteitswet vervult het zijn taak met de middelen die ingevolge de desbetreffende begrotingswet ter beschikking zijn gesteld.

HOOFDSTUK 6. VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE

Artikel 27

1. Een adviescollege brengt jaarlijks voor 1 april verslag uit van zijn werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

2. Elk vierde jaar stelt het adviescollege een evaluatieverslag op waarin het aandacht besteedt aan zijn taakvervulling.

3. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden gezonden aan Onze Minister. Het evaluatieverslag wordt tevens gezonden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en aan de beide kamers der Staten-Generaal.

4. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten- Generaal in kennis van zijn standpunt over het evaluatieverslag. Artikel 23 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

Een adviescollege verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 29

Onze Minister van Binnenlandse Zaken zendt elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 2 wordt «, en» aan het slot van onderdeel x vervangen door een komma, wordt aan het slot van onderdeel y de punt vervangen door «, en» en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

z. de leden van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 3 van die wet.

Artikel 31

De Comptabiliteitswet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 6a

De begroting van het meest betrokken ministerie bevat in een afzonderlijk begrotingsartikel de begroting van uitgaven, verbonden aan de taakvervulling door een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 3 of artikel 6 van die wet.

Artikel 32

Na de instelling van een adviescollege stelt Onze Minister voor dat college een werkprogramma vast voor het resterende deel van het kalenderjaar waarin het is ingesteld en, indien de instelling heeft plaatsgevonden na 31 augustus, tevens voor het daaropvolgende kalenderjaar. Artikel 25 is daarbij zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Artikel 34

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet adviescolleges.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Naar boven