nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot
het maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur.
De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
15 november 1995
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het maken
van onderscheid tussen werknemers op grond van de arbeidsduur te verbieden
en daartoe het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet te wijzigen.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 1637ij wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1637ij a
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen arbeiders op grond van
een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst
wordt aangegaan, voortgezet dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid
objectief gerechtvaardigd is.
De beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever wegens de
omstandigheid dat de arbeider in of buiten rechte een beroep heeft gedaan
op de vorige zin is nietig. De tweede tot en met vijfde zin van artikel 1637ij,
zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Een beding in strijd met het eerste lid is nietig.
De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene
wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt
als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid,
en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL II
De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 125f wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 125g
1. Het bevoegd gezag mag geen onderscheid maken tussen ambtenaren op grond
van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling
wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid
objectief gerechtvaardigd is.
2. Het bevoegd gezag mag het dienstverband met de ambtenaar niet beëindigen
wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft
gedaan op het eerste lid.
3. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene
wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt
als bedoeld in dit artikel. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en
33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.
B. Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 134, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:
De artikelen 125a tot en met 125f van deze wet en artikel 1637ij a van
het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Artikel 134, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:
De artikelen 125a tot en met 125d, 126 en 133, tweede lid, van deze wet
en artikel 1637ij a van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL III
Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden
als het bij koninklijke boodschap van 15 maart 1990 ingediende voorstel van
wet tot herziening van het ontslagrecht (Kamerstukken II 1989/90, 21 479)
tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt het bij Artikel II van
laatstgenoemde wet vastgestelde artikel 1637ij a vernummerd tot
1637ij b en na het bij deze wet vastgestelde artikel 1637ij a geplaatst. Voorts
wordt in artikel 1637ij a, eerste lid, in de tweede zin na de woorden «door
de werkgever» ingevoegd: «in strijd met het eerste lid of».
ARTIKEL IV
Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden
als het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van
wet tot vaststelling van titel 7.10 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken
1993/94, 23 438) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in
Artikel I van laatstgenoemde wet na artikel 647 een nieuw artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 648
1. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers op grond
van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst
wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij een dergelijk onderscheid
objectief gerechtvaardigd is. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door
de werkgever in strijd met de vorige zin of wegens de omstandigheid dat de
werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in de
vorige zin is vernietigbaar. Artikel 647, leden 2 en 3, is van toepassing.
2. Een beding in strijd met lid 1 is nietig.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde
kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt
geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken,