24 496
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en van een aantal andere wetten

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 maart 1996

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan onderdeel A wordt een punt toegevoegd, dat luidt:

5. Onderdeel k komt te luiden:

k. rijbewijs: rijbewijs, bedoeld in artikel 107;

B. Na onderdeel LA wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

LB. Artikel 107, derde lid, komt te luiden:

3. Indien de aanvrager als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, wordt het in de basisadministratie opgenomen sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op de bij ministeriële regeling vastgestelde wijze op het rijbewijs vermeld. Indien de aanvrager niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente dan wel indien in de basisadministratie persoonsgegevens geen sociaal-fiscaal nummer van de aanvrager is opgenomen, wordt op het rijbewijs een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding vermeld.

C. Onderdeel N komt te luiden:

N. De artikelen 108a tot en met 109 worden vervangen door:

Artikel 109

1. De bij de registratie, bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland bedraagt:

a. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum van afgifte de leeftijd van 60 jaren nog niet had bereikt, 10 jaren gerekend vanaf de datum van afgifte;

b. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum van afgifte de leeftijd van 60 jaren doch nog niet die van 65 jaren had bereikt, de periode tot de datum waarop de houder de leeftijd van 70 jaren bereikt;

c. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum van afgifte de leeftijd van 65 jaren had bereikt, 5 jaren, gerekend vanaf de datum van afgifte.

2. De registratie geschiedt op aanvraag van de houder.

3. Degene die is belast met de registratie, verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager. Hij is bevoegd te vorderen dat de aanvrager op een door hem te bepalen plaats en tijd persoonlijk verschijnt voor een door hem aangewezen persoon.

4. Degene die is belast met de registratie, vergewist zich ervan dat het ter registratie aangeboden rijbewijs geldig is en dat ook overigens aan de met betrekking tot de registratie van dat rijbewijs gestelde voorwaarden wordt voldaan.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels met betrekking tot de registratie vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die regels voorschriften worden vastgesteld.

D. Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

NA. Aan artikel 110 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

3. Het eerste lid geldt niet voor degene aan wie rijonderricht wordt gegeven in het kader van een opleiding voor beroepschauffeur, mits is voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.

E. Na onderdeel U wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

UA. Artikel 119 komt te luiden:

Artikel 119

1. Behoudens artikel 131, vierde lid, geeft degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen bij wijziging in de personalia van de houder van een rijbewijs, bij wijziging van de omvang van de uit het rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden alsmede na ongeldigverklaring van het rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, een nieuw rijbewijs af.

2. Ingeval van wijziging van de personalia van de houder en van wijziging van de omvang van de uit het rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden wordt het nieuwe rijbewijs niet afgegeven dan nadat het eerder aan de houder afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij degene die belast is met de afgifte van het nieuwe rijbewijs.

3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

F. Onderdeel X, punt 2, komt te luiden:

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De ongeldigverklaring geschiedt:

a. in de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde gevallen door Onze Minister, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een door hem afgegeven rijbewijs;

b. in de in het eerste lid, onderdelen c, d en e bedoelde gevallen door Onze Minister, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is;

c. in de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde gevallen door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door Onze Minister of door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

d. in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

G. Onderdeel EE, punt 2, komt te luiden:

2. In het tweede lid wordt «onderdeel c» vervangen door «onderdeel b» en wordt «in het buitenland» vervangen door «buiten Nederland».

H. Na onderdeel HH wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

HHH. Artikel 159, onderdeel f, vervalt, onder vernummering van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

I. Onderdeel TT komt te luiden:

TT. Artikel 180 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij de toepassing van artikel 179 gaat de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in en verliest elk aan de veroordeelde afgegeven rijbewijs zijn geldigheid voor de duur van de ontzegging, zodra de rechterlijke uitspraak voor wat genoemde bijkomende straf betreft, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. De uitspraak is, voor wat die bijkomende straf betreft, niet voor tenuitvoerlegging vatbaar zolang de termijn of de termijnen waarvoor hem bij een of meer andere rechterlijke uitspraken die bevoegdheid is ontzegd, nog niet zijn verstreken.

2. De tweede volzin van het vierde lid vervalt.

II

Artikel XV komt te luiden:

ARTIKEL XV

In de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt, onder vernummering van artikel 30a tot 30b, een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 30a

Degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk IV van deze wet werkzaam zijn als docent cursusleider in het kader van een alcohol-verkeerscursus, zoals deze wordt gegeven door consultatiebureaus voor alcohol en drugs, en die niet voldoen aan de bij en krachtens artikel 17, tweede lid, gestelde eisen, wordt afgifte van een certificaat als bedoeld in dat artikel deswege niet geweigerd.

Toelichting

Artikel I, onderdeel A

De voorgestelde wijziging strekt ertoe de redactie van de omschrijving van het begrip rijbewijs af te stemmen op de overige begripsomschrijvingen in artikel 1, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel I, onderdeel B

Bij de vijfde nota van wijziging inzake het wetsvoorstel Wegenverkeerswet 1994 (Kamerstukken II, 1992/93, 22 030, nr. 20) is aan artikel 111 (inmiddels vernummerd tot artikel 107) een derde lid toegevoegd dat voorschrijft dat op rijbewijzen die worden afgegeven op basis van die wet, het sofi-nummer en de nationaliteit van de houder en, indien de nationaliteit van de houder onbekend is, de status van de houder dienen te worden vermeld. De in het toegevoegde derde lid vervatte voorziening houdt rechtstreeks verband met een bij de openbare behandeling van het wetsvoorstel Wet op de identificatieplicht door de leden Kalsbeek-Jasperse en Van der Burg ingediend amendement (Kamerstukken II, 1992/93, 22 694, nr. 23) dat ertoe strekte om rijbewijzen, die worden afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, ook te kunnen laten fungeren als document waarmee de houder op de werkplek zijn identiteit kan aantonen, en daarmee die rijbewijzen in meer gevallen als identiteitsbewijs dienst te kunnen laten doen dan rijbewijzen, afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet.

Blijkens de toelichting op meergenoemde vijfde nota van wijziging is er van uitgegaan dat de voorziening die is vervat in het aan artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 toegevoegde derde lid, aansluit bij de Paspoortwet. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Paspoortwet wordt op nader door de Minister van Binnenlandse Zaken aan te wijzen reisdocumenten die worden verstrekt aan Nederlanders die als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente zijn ingeschreven, het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vermeld. Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Paspoortwet wordt in reisdocumenten die aan Nederlanders worden verstrekt, de Nederlandse nationaliteit vermeld en wordt op reisdocumenten die worden afgegeven aan vluchtelingen en staatlozen, de status van de houder vermeld.

Ingevolge de Paspoortwet is derhalve van vermelding van het sofi-nummer en van de nationaliteit van de houder van het document slechts sprake indien het gaat om Nederlanders. Anders dan paspoorten, die slechts worden afgegeven aan personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten, worden rijbewijzen afgegeven aan een ieder die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en die beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid. De nationaliteit van de aanvrager speelt daarbij geen enkele rol. Voorts legt de Paspoortwet geen koppeling tussen de nationaliteit van de houder en diens status in die zin, dat vermelding van de nationaliteitsrechtelijke status een alternatief vormt voor de situatie dat de nationaliteit onbekend is. Artikel 107, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 legt daarentegen een rechtstreekse koppeling tussen de nationaliteit en de status: indien de nationaliteit onbekend is, dient op het rijbewijs de status van de houder te worden vermeld.

Als gevolg van de geschetste grote verschillen die zich met betrekking tot de vermelding van nationaliteit en status van de houder voordoen tussen paspoorten en rijbewijzen, welke verschillen kennelijk onvoldoende zijn onderkend bij de beoogde aansluiting bij de Paspoortwet, doen zich bij de nadere uitwerking van artikel 107, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in de uitvoeringsvoorschriften en in de applicaties voor de gemeenten, onoverkomelijke praktische en juridische problemen voor met betrekking tot de vermelding van de nationaliteit c.q. de status van de houder.

Zo is bijvoorbeeld in talloze gevallen sprake van een dubbele nationaliteit. Het kan daarbij zowel gaan om personen die naast de Nederlandse nationaliteit tevens beschikken over een buitenlandse nationaliteit, als om personen die twee buitenlandse nationaliteiten hebben. In die gevallen zou moeten worden beslist welke nationaliteit de voorrang heeft.

Ingevolge het op 12 april 1930 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit (Stb. 1937, 17), is het de lid-staten verboden de nationaliteit van andere personen dan de eigen onderdanen te bepalen. Het Verdrag verbiedt dan ook een nationaal document af te geven aan de onderdanen van een andere staat, waarmee deze zich zouden kunnen legitimeren als onderdaan van die andere staat.

In zijn algemeenheid geldt dat voor de vaststelling van de identiteit van betrokkene het sofi-nummer van veel groter belang is dan de nationaliteit c.q. de status van de betrokkene. Het sofi-nummer is een uniek nummer dat eenmalig wordt toegekend en dat niet wijzigt. De nationaliteit c.q. status van betrokkene heeft, nog afgezien van het feit dat nationaliteit en status kunnen wijzigen, voor de vaststelling van de identiteit van de houder geen toegevoegde waarde naast het sofi-nummer.

Gezien de geschetste problemen die vermelding van de nationaliteit c.q. de status van de houder van een rijbewijs met zich brengt, hebben wij de mogelijkheid overwogen om de door artikel 107, derde lid, voorgeschreven vermelding van de nationaliteit te beperken, zoals dat ook bij paspoorten het geval is, tot de situatie dat de houder de Nederlandse nationaliteit bezit. Wij hebben daarvan echter afgezien op grond van het feit dat een dergelijke beperking zou kunnen leiden tot het optreden van discriminatoire effecten. Wij achten het in het algemeen ongewenst dat de situatie zou kunnen ontstaan dat houders van rijbewijzen die niet zijn voorzien van de vermelding van de Nederlandse nationaliteit, in het kader van de vaststelling van de identiteit aan nader onderzoek naar de identiteit zouden worden onderworpen. Bovendien zou, indien beperking tot vermelding van de Nederlandse nationaliteit inderdaad zou leiden tot het optreden van discriminatoire effecten, die beperking mogelijk in strijd zijn met het gemeenschapsrecht, dat vereist dat burgers van de lid-staten gelijk worden behandeld c.q. gelijke obstakels ondervinden in het kader van het vrije verkeer van personen, goederen en diensten.

Gezien de geschetste praktische problemen die vermelding van de nationaliteit c.q. de status op het rijbewijs met zich brengt, de volkenrechtelijke beletselen die het eerdergenoemde Verdrag van 12 april 1930 opwerpt voor wat betreft de vaststelling van de nationaliteit van onderdanen van andere staten, het risico van het optreden van discriminatoire effecten indien vermelding van de nationaliteit zou worden beperkt tot de gevallen waarin de houder de Nederlandse nationaliteit bezit en het feit dat vermelding van de nationaliteit van de houder naast vermelding van het sofi-nummer geen toegevoegde waarde heeft, menen wij dat moet worden afgezien van vermelding van de nationaliteit c.q. de status van de houder op het rijbewijs.

Op grond hiervan stellen wij voor artikel 107, derde lid, zodanig te wijzigen dat op rijbewijzen die worden afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, uitsluitend het sociaal-fiscaal nummer van de aanvrager wordt vermeld, terwijl wordt afgezien van vermelding van de nationaliteit c.q. status. Gezien het feit dat het niet vermelden van de nationaliteit c.q. de status van de houder, zoals in het vorenstaande geschetst, aan de functie van het rijbewijs als identiteitsbewijs niets afdoet, menen wij dat ook door uitsluitend het sofi-nummer te vermelden, volledig wordt tegemoet gekomen aan de bedoeling van de Kamer en de ambtsvoorganger van de tweede ondergetekende om rijbewijzen, af te geven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, in meer gevallen dienst te kunnen laten doen als identiteitsbewijs dan rijbewijzen die zijn afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet.

Overeenkomstig dat uitgangspunt is het thans voorgestelde artikel 107, derde lid, zodanig geredigeerd dat, analoog aan de paspoortwetgeving, op rijbewijzen die worden afgegeven aan een aanvrager die als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, het sociaal-fiscaal nummer zoals dat is opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie, wordt vermeld. Op rijbewijzen die worden afgegeven aan een aanvrager die niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente dan wel aan een aanvrager van wie geen sociaal-fiscaal nummer is opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens, wordt in plaats van het sociaal-fiscaal nummer een bij ministeriële regeling vast te stellen aanduiding op het rijbewijs vermeld. Daarbij wordt gedacht aan een aanduiding in de vorm van een aantal nullen. Naar schatting gaat het daarbij om circa 1 procent van het totaal aantal geregistreerde rijbewijzen. Dit laatste aantal bedraagt thans circa negen miljoen.

Artikel I, onderdeel C

Bij nadere overweging achten wij het gewenst de in artikel 113, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte, tot de rijbewijs-afgevende instanties gerichte verplichting om zich zekerheid te verschaffen omtrent de identiteit van de aanvrager en zich te vergewissen dat de bij de aanvraag overgelegde bescheiden aan de daaraan gestelde eisen voldoen, ook te stellen aan degene die is belast met de registratie van rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Artikel I, onderdeel D

Ingevolge artikel 110b, tweede lid, geldt het in het eerste lid van die bepaling vervatte verbod tot het geven van rijonderricht aan een leerling die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, niet ten aanzien van rijonderricht dat plaatsvindt in het kader van een opleiding voor beroepschauffeur, mits is voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. In artikel 6 van het Reglement rijbewijzen wordt als een van die voorwaarden gesteld dat de betrokken leerling de leeftijd van zeventien jaren moet hebben bereikt.

Het voorgestelde derde lid van artikel 110 strekt ertoe om de betrokken leerlingen expliciet uit te zonderen van de in het eerste lid van die bepaling opgenomen, algemeen geformuleerde eis dat motorrijtuigen niet mogen worden bestuurd door personen die nog niet de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.

Artikel I, onderdeel E

Het eerste lid van artikel 119 voorziet in de voorgestelde nieuwe redactie tevens in de mogelijkheid tot afgifte van een nieuw rijbewijs na ongeldigverklaring, ingevolge artikel 124, eerste lid, onderdeel e, van rijbewijzen die als gevonden voorwerp zijn ontvangen en waarbij teruggave aan de houder onmogelijk is gebleken. De in het tweede lid aan de afgifte van een nieuw rijbewijs verbonden voorwaarde dat het eerder afgegeven bewijs eerst moet zijn ingeleverd, is in de nieuwe redactie beperkt tot de afgifte van een nieuw rijbewijs in verband met wijziging van de personalia van de houder of met wjziging van de omvang van de uit het rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden.

Artikel I, onderdeel F

Het tweede lid van artikel 124 voorziet in de voorgestelde nieuwe redactie in aanwijzing van de Minister van Verkeer en Waterstaat als de tot ongeldigverklaring bevoegde instantie wanneer het gaat om rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is. De getroffen voorziening is beperkt tot de gevallen van ongeldigverklaring, bedoeld in artikel 124, eerste lid, onderdelen c, d en e. In de gevallen, bedoeld in artikel 124, eerste lid, onderdelen a (door de houder verschafte onjuiste gegevens) en b (kennelijk abusievelijke afgifte) is ongeldigverklaring van de hier bedoelde rijbewijzen een zaak van het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, dat het betrokken rijbewijs heeft afgegeven.

Artikel I, onderdeel G

De voorgestelde aanvulling van onderdeel EE, punt 2, van het wetsvoorstel betreft verbetering van een verkeerde verwijzing in artikel 136, tweede lid.

Artikel I, onderdeel H

De voorgestelde wijziging houdt verband met het feit dat met ingang van 1 januari 1996 de tot dan gestelde aanvullende technische eisen aan ambulance-auto's als bedoeld in de Wet ambulancevervoer zijn komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel I (onderdeel TT punt 2)

Het voor tenuitvoerlegging vatbaar worden van een opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid wordt door het openbaar ministerie, dat een eigen aansluiting op het rijbewijzenregister heeft, in het register geplaatst. De met de afgifte van rijbewijzen belaste instanties kunnen bij raadpleging van het register, in het kader van de behandeling van de aanvraag van een rijbewijs, constateren of aan de aanvrager een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, en, indien dat het geval is, dat er sprake is van een beletsel voor de afgifte van een rijbewijs aan de betrokken aanvrager. De in de tweede volzin van artikel 180, vierde lid, voorgeschreven actieve mededeling, door de beheerder van het register aan de afgevende instanties, kan in verband hiermede vervallen.

Artikel II

De wijziging van artikel XV, die betrekking heeft op het invoegen van een artikel in de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, strekt ertoe hetgeen beoogd wordt met dat artikel duidelijker in het artikel weer te geven.

Het gaat erom aan degenen die reeds werkzaam zijn als bijscholingsdocent op het betrokken vakgebied en die niet of niet geheel voldoen aan de gestelde eisen, – bij wijze van overgangsrecht – toch hun werkzaamheden als bijscholingsdocent te doen voortzetten. Daartoe is slechts nodig betrokkenen vrij te stellen van de in artikel 17, tweede lid, bedoelde eisen, en derhalve niet van de in het eerste lid gestelde eis met betrekking tot het betalen van een tarief voor de behandeling van de aanvraag tot verkrijging van het certificaat.

Anderzijds dient duidelijker dan in de aanvankelijk voorgestelde tekst het geval is, te worden aangegeven dat de betrokkenen, ook al voldoen zij niet aan de in artikel 17, tweede lid, bedoelde eisen, aanspraak kunnen maken op het verkrijgen van het certificaat bijscholingsdocent. Dit is tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat het instituut dat met de behandeling van aanvragen om certificaten bijscholingsdocent is belast, de betrokkenen niet mag weigeren het certificaat te verlenen omdat zij niet voldoen aan de opleidingseisen ter zake. Dit betekent dat zij, indien zij een certificaat voor de functie van bijscholingsdocent aanvragen en zij voldoen aan het gestelde in de voorgestelde bepaling én het krachtens artikel 17, eerste lid, vastgestelde tarief hebben betaald, gelet op het gestelde in dat artikellid, een certificaat dienen te ontvangen.

Voor het overige is scherper omlijnd op welke categorie van personen deze faciliteit van overgangsrecht betrekking heeft. Ten slotte leek het bij nadere overweging beter deze materie te regelen aansluitend aan de andere artikelen betreffende het overgangsrecht en derhalve het artikel te nummeren als artikel 30a.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven