24 487
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de toevoeging van de Hogeschool te Wageningen, uitgaande van de Stichting STOAS, aan de bijlage van die wet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Sinds 1981 wordt de STOAS, oorspronkelijk de afkorting voor de «Stichting tot Ontwikkeling van agrarische onderwijskunde en scholing», bekostigd op basis van de Experimentenwet onderwijs. Het doel van de STOAS is het bevorderen van de kennisoverdracht voor de agrarische sector in het algemeen en in het agrarisch onderwijs en de agrarische voorlichting in het bijzonder. De bekostiging op basis van de Experimentenwet onderwijs biedt de mogelijkheid om buiten de kaders van de afzonderlijke onderwijswetten gedurende een in de Experimentenwet onderwijs bepaalde periode naar een definitieve vorm en inhoud te zoeken voor de agrarische lerarenopleidingen.

In 1986 resulteerde dit in een herstructurering van de agrarische leraren-opleidingen, waarin geheel geïntegreerde voltijdse opleidingen met een duur van vier respectievelijk vijf jaar werden doorgevoerd. De eerste afgestudeerden van deze vernieuwde opleiding kwamen vier jaar later, in 1990, beschikbaar. Een evaluatie van de vernieuwde opleiding, zoals voorzien in de Experimentenwet, die mede aan de hand van het functioneren van deze leraren in de praktijk gestalte moest krijgen, kon op dat moment derhalve nog niet worden uitgevoerd, aangezien de eerste afgestudeerden pas vanaf dat moment in het onderwijs werkzaam waren. Bij beschikking van 30 juli 1990 is mede om deze reden besloten de STOAS nog vijf jaar op experimentele basis te bekostigen.

Dit wetsvoorstel heeft tot doel de agrarische lerarenopleiding uitgaande van de Stichting «STOAS», onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te doen vallen, aangezien per 1 augustus 1995 de termijn, waarvoor bekostiging onder de Experimentenwet onderwijs mogelijk is voor de STOAS, ten einde is. Conform de bekostigingsbeschikking heeft bij de afsluiting van de experimentele periode een evaluatie door de onderwijs-inspectie plaatsgevonden. De bevindingen van de evaluatiecommissie waren in hun totaliteit bezien positief.

Het evaluatierapport besteedt ruim aandacht aan het functioneren van de agrarische lerarenopleidingen. De beschouwingen van de evaluatiecommissie spelen momenteel een belangrijke rol bij de verdere vormgeving van de opleidingen.

Bovendien blijkt de STOAS in een duidelijke behoefte van het agrarisch onderwijs te voorzien. Mede op grond van het evaluatierapport is het voornemen vanaf 1 augustus 1995 de agrarische leraren-opleidingen te blijven bekostigen, maar dan onder de reguliere wetgeving, zoals reeds het geval is bij de Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland (PTHN), die een gelijksoortige positie inneemt als de STOAS, maar dan op het gebied van de technische lerarenopleidingen. Inmiddels hebben alle aan de STOAS verzorgde opleidingen een cursusduur van vier jaar en derhalve een studielast van 168 studiepunten. Ook overigens functioneert de STOAS reeds overeenkomstig het regime van de WHW.

Door het wetsvoorstel wordt derhalve de bestaande situatie gecontinueerd. Het is ook uitdrukkelijk de bedoeling dat voor de STOAS eenzelfde regime als voor de overige lerarenopleidingen zal gaan gelden.

Artikelsgewijs

Ingevolge artikel I van het onderhavige voorstel wordt de STOAS op de bijlage behorende bij de WHW geplaatst. Ingevolge artikel 1.8 van de WHW is de STOAS daarmee één van de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs.

In de artikelen II tot en met VI is een overgangsregeling opgenomen, teneinde te bewerkstelligen dat deze wijziging geen nadelige gevolgen voor studenten heeft.

Artikel II strekt ertoe de door de STOAS verzorgde opleidingen op te nemen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Dit is onder andere van belang om de bekostiging van de studenten aan de opleiding veilig te stellen. Hiermede wordt afgeweken van hoofdstuk 6, titel 3, van de WHW, waarin de procedure voor de opname van opleidingen in het CROHO is neergelegd.

Volgens deze procedure moet opname in het CROHO van nieuwe opleidingen met het oog op een adequate informatieverstrekking ten aanzien van het onderwijsaanbod zeer vroegtijdig geschieden. Aangezien het hier evenwel om bestaande opleidingen gaat, kan in het onderhavige geval van deze procedure worden afgeweken.

Ingevolge artikel III wordt voorkomen dat leerlingen die in het verleden begonnen zijn aan 5-jarige opleidingen met een inschrijvingsduur van 7,5 jaar, in moeilijkheden zouden komen, nu de inschrijvingsduur onder de WHW maximaal 6 jaar is.

Overigens zal dit in de praktijk uitsluitend gelden voor studenten, die vóór 1 augustus 1993 hun opleiding zijn begonnen, aangezien vanaf dit tijdstip alle opleidingen aan de STOAS 4-jarig zijn.

In de artikelen IV en V is bepaald dat onder het regime van de Regeling bekostiging experimentele agrarische lerarenopleidingen met goed gevolg afgelegde examens of verleende vrijstellingen, behaalde diploma's of verworven titels onder het regime van de WHW hun gelding behouden.

Artikel VI behelst een overgangsregeling met het oog op de verstrekking van studiefinanciering. De daarin genoemde artikelen 17a, tweede tot en met achtste lid (C+1+2) en 17b (studievoortgangscontrole) van de Wet op de Studiefinanciering (WSF) zijn van toepassing op studenten aan instellingen voor hoger onderwijs waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van toepassing is. Het onderhavige wetsvoorstel brengt de hogeschool uitgaande van de Stichting «STOAS» onder de werking van de WHW en wel met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1995. Zonder nadere voorziening zouden genoemde bepalingen van de WSF per genoemde datum van toepassing zijn op studenten van de STOAS waarvoor het tempobeursregime nog niet gold.

Artikel VI strekt ertoe voor deze categorie studenten de terugwerkende kracht weg te nemen. Bij de invoering van de tempobeurs door de wet 2 juli 1993 (Stb. 403) is geen uitzondering gemaakt voor de zittende studerenden, omdat de maatregel geen werking heeft met betrekking tot studiejaren in het verleden. Ook nu wordt een dergelijke uitzondering niet voorgesteld.

Artikel VII tenslotte strekt ertoe een integrale tekst van de bijlage van de WHW in het Staatsblad te publiceren. Gelet op de vele wijzigingen die deze bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in de loop der tijd heeft ondergaan, bestaat hiertoe aanleiding.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven