24 484
Tijdelijke regeling houdende beperking van de inkomensgevolgen door de toepassing van het arbeidsongeschiktheidscriterium voor personen in bepaalde leeftijdscategorieën (Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 november 1995

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met belangstelling en waardering hebben de leden van de PvdA-fractie kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden beseffen dat het drukke wetgevingsprogramma en de technisch vaak zeer ingewikkelde wijzigingsvoorstellen veel van de regering vergen. Des te meer waarderen zij de uitvoerige memorie van toelichting bij dit gecompliceerde wetsvoorstel.

Het voorstel, zo stellen deze leden, is de uitwerking van één van de maatregelen waartoe in de Tweede Kamer vlak vóór het zomerreces 1995 is besloten. Die maatregelen hebben betrekking op het keuringsproces, de afschatting, de reïntegratie en de vervolguitkeringsrechten, zoals die zijn na en ten gevolge van de wijziging per 1-8-1993 van de arbeidsongeschiktheidswetten.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van die reeks van maatregelen. Zij sluiten daarmee aan op de vraag van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van oktober 1995 aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een dergelijk overzicht op te stellen vóór de behandeling van de begroting 1995 van het ministerie.

In dat verband wijzen deze leden ook op de motie van de leden Adelmund en Schimmel (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 221, nr. 24) die naar aanleiding van toezeggingen van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangehouden tot de begrotingsbehandeling.

Het wetsvoorstel, zo stellen de leden van de PvdA-fractie, regelt voorzover nodig ook de positie van ambtenaren. In de memorie van toelichting staat over de invaliditeitsgepensioneerden onder andere de opmerking dat zij «in het kader van de conversie per 1 januari 1996 tot die (– bedoeld is 65-jarige –) leeftijd ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid het recht houden op een invaliditeitspensioen». De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op de hier ogenschijnlijk ontbrekende relatie tussen invaliditeit en invaliditeitspensioen.

In een eerder stadium hebben de leden van de CDA-fractie zich al positief uitgelaten over de noodzaak om voor de in dit wetsvoorstel genoemde groep van personen een nadere regeling te treffen. Deze leden betwijfelen of de door de regering gekozen oplossing effectief is.

In het in juni 1995 gehouden debat over de aanpassingen van het Schattingsbesluit hebben de leden van de CDA-fractie ervoor gepleit de leeftijdsgrens voor herkeuringen dynamisch te maken. In de praktijk zou dit neerkomen op het voorstel, dat vanaf 45 jaar geen herkeuringen meer zouden plaatsvinden voor degenen, die voor 1 augustus 1993 een arbeidsongeschiktheidsuitkering hadden. Helaas heeft een meerderheid van de Tweede Kamer dit voorstel afgewezen. Het nu voorliggende wetsvoorstel zou niet nodig zijn geweest, indien het voorstel van de leden van de CDA-fractie overgenomen was. Bij het beoordelen van dit voorstel realiseren deze leden zich, dat de afstand tussen het CDA-voorstel en het nu voorliggende wetsvoorstel materieel niet groot is.

In feite wordt met het regeringsvoorstel gekozen voor een ingewikkelde omweg, die bovendien met veel uitvoeringskosten gepaard gaat. In feite worden de kosten, die anders voor het arbeidsongeschiktheidsfonds waren nu in rekening gebracht bij het werkloosheidsfonds. Met name voor de betrokken uitkeringsgerechtigden ware het beter deze omweg te vermijden.

In de memorie van toelichting stelt de regering, dat voor vroeggehandicapten afwijkende regels gelden, als het om herkeuring gaat. Wil de regering inzage geven in deze regels? In hoeverre past daarin het door het GAK gekozen systeem, dat erop neer komt, dat alle vroeggehandicapten in beginsel worden opgeroepen voor een herkeuring, met uitzondering van de gehandicapten, die in een inrichting verblijven?

Tot slot willen de leden van de CDA-fractie weten op welke wijze de aanpassingen van het Schattingsbesluit, zoals die zijn besproken in het debat van juni 1995 doorwerken in de praktijk.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij concluderen, dat hiermee invulling wordt gegeven aan hetgeen bij de behandeling van het wetsvoorstel Amber als gewenst beleid is besproken.

Deze leden kunnen zich dan ook vinden in dit wetsvoorstel.

Hun resteert slechts een enkele vraag.

De in dit wetsvoorstel beoogde maatregelen zullen niet gaan gelden voor het overheidspersoneel, gezien de korte termijn tot het onder de werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel, aldus de regering. Een ander argument is gelegen in het het feit dat in het pensioenreglement van het ABP reeds een minimuminkomensgarantie is opgenomen. De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de door de regering genoemde argumenten, maar stellen tegelijkertijd vast, dat de garantie in het reglement een niet door de overheid beïnvloedbare garantie is. Deze leden realiseren zich dat het niet voor de hand ligt, dat betrokkenen in het ABP die garantie snel zullen loslaten. Dat neemt echter niet weg, dat formeel een in de markt bij (dit) wet(svoorstel) geregelde garantie dan voor het overheidspersoneel ontbreekt. Gaarne ontvangen zij een reactie van de regeirng op dit punt.

De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over de positie van mensen met een arbeidshandicap op de arbeidsmarkt. Dat geldt met name voor de mensen die in het kader van de TBA herbeoordeeld worden. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schat de toename van het aantal mensen dat na herbeoordeling op de arbeidsmarkt komt op ongeveer 30 000.

De leden van de D66-fractie hebben in juni 1995 een motie ingediend die kamerbreed ondersteund werd, waarin werd aangedrongen op een individueel trajectplan voor reïntegratie op de arbeidsmarkt voor WAO-gerechtigden, waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage na (her)keuring op minder dan 80/100 procent wordt vastgesteld.

De leden van de D66-fractie is nog steeds niet bekend, welke reïntegratieinspanningen nu werkelijk vorm zijn gegeven. Noch hoeveel herbeoordeelde WAO-ers inmiddels opnieuw aan de slag zijn. Zij vragen de regering daarover inzicht te verschaffen. Noch is het de leden van de D66-fractie bekend hoe het staat met de stroomlijning van instrumenten, bevoegdheden en taken op dit gebied. Deze leden pleiten ervoor te komen tot een kaderwet voor mensen met een arbeidshandicap, waarin niet zozeer nieuwe instrumenten worden opgenomen maar de bestaande instrumenten worden geïntegreerd en geëffectueerd. Daarin zouden de verschillende al bestaande plaatsingsbevorderende financiële instrumenten opgenomen kunnen worden en op elkaar worden afgestemd.

De leden van de D66-fractie vermelden nogmaals welke instrumenten al bestaan: loonkostensubsidie (art. 59n AAW/62 WAO), subsidieregeling bevordering arbeidsinpassing, proefplaatsing (art. 63 WAO), loondispensatie, loonkostensubsidie gedeeltelijk arbeidsongeschikte bij nieuwe werkgever, verhoging ziekengelduitkering ex-arbeidsongeschikte (art. 29b ZW), verplichting tot het aanbieden en verrichten van passend werk (art. 30 ZW en artt. 46/35 WAO/AAW), herziening naar hoger dagloon of naar hogere grondslag (art. 40 WAO en 29a AAW), ruimere toepassing artt. 33 AAW/44 WAO, afschaffen herschatting bij aanvaarden functie met lager loon, opstellen reïntegratieplan (art. 71a WAO), herplaatsingstoelage (specifiek voor ambtenaren), scholing met behoud van uitkering (art. 76 WW), werken met behoud van uitkering (art. 77 WW), financiering van scholing voor de uitvoering van de arbeidsbemiddelende taak voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (art. 57 lid 1 AAW), startersregeling voor zelfstandigen, subsidieregeling bevordering arbeidsinpassing, werk- en scholingsvoorzieningen op grond van artt. 57 en 57a AAW en art. 16 lid 3 WAGW, loonsuppletie voor zelfstandigen (art. 60 WAO), de garantieregeling voor oudere arbeidsongeschikten (art. 61 WAO) en de reïntegratie-uitkering (art. 63 lid 1 tot en met 9 WAO). Daarnaast verwijzen zij naar de WAGW en WSW. De leden van de D66-fractie vragen de regering of het niet de hoogste tijd is om tot stroomlijning en effectuering van deze instrumenten te komen. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten hoe hieraan op dit ogenblik concreet gewerkt wordt.

De leden van de D66-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel geen aandacht wordt besteed aan reïntegratie van herbeoordeelden. Het Tica doet dit in het technisch commentaar op dit wetsvoorstel wel enigszins. De formulering die door het Tica wordt gebezigd stelt de leden van de D66-fractie geenszins gerust. De goede voornemens zijn er, zo constateren deze leden, maar de daden zijn niet zichtbaar.

Deze leden verwijzen nogmaals naar de magere invulling van het Tica wat betreft de loonkostensubsidie bij eigen werkgever, waarover in augustus 1995 schriftelijke vragen zijn gesteld.

Op het punt van de Startersregeling Zelfstandigen bepleit het Tica nadere richtlijnen in het kader van handhaafbaarheid. De leden van de D66-fractie begrijpen het Tica zo, dat misbruik en oneigenlijk gebruik voorkomen moeten worden. De leden van de D66-fractie vinden ook dat misbruik en oneigenlijk gebruik voorkomen moeten worden, maar dat mag er niet toe leiden dat de nadere richtlijnen de mogelijkheden van de Startersregeling zo beperken, dat de Startersregeling zijn effectiviteit dreigt te verliezen. De leden van de D66-fractie verwijzen in dit verband nogmaals naar de geringe mogelijkheden van een loonkostensubsidie bij eigen werkgever. Deze leden gaan ervan uit dat de regering hun opvatting hieromtrent deelt.

Wat betreft de herbeoordeling merken de leden van de D66-fractie het volgende op. In het onderhavige wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de voornemens van het kabinet de inkomensgevolgen van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium voor bepaalde categorieën oudere werknemers te beperken, zoals bij brief van 2 juni 1995 medegedeeld aan de Tweede Kamer. In de brief van 2 juni 1995 heeft de staatssecretaris nog een aantal voornemens kenbaar gemaakt met betrekking tot de keuringspraktijk. De leden van de D66-fractie vragen de regering in hoeverre de praktijk al werkt met bijvoorbeeld de aanpassing dat de theoretische verdiencapaciteit niet hoger kan zijn dan het eigen maatmaninkomen. Ook vragen deze leden hoe het staat met de opneming van hogere functies en functies uit de overheidssfeer in het FIS en de aanpassing van het FIS zodat er alleen nog maar representatieve functies in zitten. In de nadere rapportage over het arbeidsongeschiktheidscriterium van het CTSV (R95/7) lezen de leden van de D66-fractie dat de vg-standaard onder auspiciën van het Tica nader wordt bijgesteld. Deze leden vragen de regering wanneer de aangepaste versie verwacht kan worden. Deze leden vragen de regering hoe deze aanpassingen van de VG-standaard, het nieuwe FIS en de reïntegratiemaatregelen met terugwerkende kracht worden toegepast. Worden de betrokkenen opnieuw opgeroepen of wordt er administratief herkeurd? Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.

Bij de leden van de D66-fractie bestaat enige onduidelijkheid omtrent het moment van herbeoordeling. In het Cohortenbesluit is aangegeven op welk moment deze herbeoordeling dient plaats te vinden. Dat moment van herbeoordeling is gekoppeld aan de leeftijd van de betrokken persoon op 1 augustus 1993. Deze leden vragen of het moment van oproepen gelijk is aan het moment van herbeoordeling of dat de oproep los moet worden gezien zodat de oproep ook voor het jaar van herbeoordeling mag plaatsvinden. Graag zien zij een reactie hierop van de regering tegemoet.

Wat betreft het onderhavige wetsvoorstel geven de leden van de D66-fractie te kennen dat zij met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis hebben genomen.

Deze leden zijn met de regering van oordeel dat de inkomensgevolgen van de groep oudere herbeoordeelden verzacht moesten worden. Dat geldt voor deze leden ook voor de groep herbeoordeelden die op 1 januari 1987 35 jaar waren, een WAO-uitkering hadden en gevrijwaard werden van een herkeuring zonder verdiscontering.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden over het feit dat aan deze groepen zijn toegevoegd de zelfstandigen, die een AAW-uitkering ontvangen en overigens ook anderen die geen zelfstandig recht (meer) hebben op een WW-uitkering. Tevens krijgt de oudere arbeidsongeschikte overheidswerknemer een vergelijkbaar recht overeenkomend met de langdurige WW-vervolguitkering.

Wat betreft de uitbreiding van de regeling tot de groep gewezen en/of part-time zelfstandigen vragen de leden van de D66-fractie de regering in te gaan op de spanning die kan ontstaan tussen de voorwaarden om aanspraak te maken op een langdurige WW-vervolguitkering of om in aanmerking te komen voor de Startersregeling Zelfstandigen in het kader van Amber.

De leden van de D66-fractie constateren dat verscheidene auteurs kritiek hebben op de ingrepen in het stelsel van sociale zekerheid, met name waar het de motivering en de juridische grondslagen betreft.

Zij verwijzen naar het rapport van de Sociale verzekeringsraad (Achtergronden bij (fundamentele) veranderingen in het karakter van sociale zekerheid), waarin wordt geconcludeerd dat het stelsel van sociale zekerheid, mede onder druk van de begrotingsdoeleinden van de overheid een aantal ingrijpende veranderingen heeft ondergaan. In deze conclusie wordt vooral gewezen op de afwezigheid van een debat over rechtsgronden van de afgelopen wijzigingen in de sociale zekerheidsregelingen.

Het voorliggende wetsvoorstel komt wat deze leden betreft enigszins tegemoet aan inkomenszekerheid van een aantal getroffen groepen, waarmee naar de mening van deze leden ook enigszins bovenstaande kritiek wordt ondervangen. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij deze redenering onderschrijft.

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de regering de oudere herbeoordeelden een zachte landing wil laten maken in die zin dat nadat hun maximumduur van de WW-uitkering is verstreken zij niet op de bijstand aangewezen zullen zijn, maar aanspraak kunnen maken op een tot hun 65e levensjaar durende WW-vervolguitkering die weliswaar even hoog is als een bijstandsuitkering maar die geen vermogens- of inkomenstoets kent. Dit geldt ook voor diegenen die geen recht (meer) kunnen doen gelden op een WW-uitkering (gewezen zelfstandigen met een AAW-uitkering, diegenen die niet kunnen voldoen aan de wekeneis en diegenen die naast een WAO-uitkering aanspraak hebben gemaakt op de maximale duur van hun WW-recht).

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het onderhavige wetsvoorstel de bezwarende gevolgen van de wet TBA voor oudere arbeidsongeschikten beoogt te beperken. Daarmee is eens te meer duidelijk geworden dat de indertijd bij de behandeling van TBA gedane toezegging dat de «bestaande gevallen» ontzien zouden worden, niet gestand wordt gedaan. En masse worden mensen die reeds voor 1 augustus 1993 arbeidsongeschikt waren verklaard arbeidsgeschikt verklaard. Dit geldt voor jongere arbeidsongeschikten, maar zal ook voor de oudere leeftijdsgroepen gelden.

Met dit wetsvoorstel wordt iets gedaan aan de inkomensgevolgen van een beperkte groep van herkeurde WAO-ers. In twee opzichten is dit wetsvoorstel onvolmaakt: in de eerste plaats geldt de voorgestelde regeling niet voor alle leeftijdsgroepen, in de tweede plaats is de compensatie van de negatieve gevolgen niet volledig. Gesteld is dat de doelgroep van dit wetsvoorstel een «zachte landing» in de WW zal maken, maar volgens de leden van de fractie van GroenLinks is hier sprake van een misleidend eufemisme. De regeling behelst een inkomensvoorziening op minimumniveau, nota bene zonder pensioenvoorziening.

Kennisneming van het onderhavige wetsvoorstel leidt de leden van de fractie van GroenLinks tot de volgende vragen en opmerkingen.

Het wetsvoorstel is een bewijs van het feit dat reïntegratie van (ex-)WAO-ers maar moeilijk van de grond komt. Zou reïntegratie meer voorkomen, dan was het probleem waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing biedt ook veel minder nijpend. In dit verband hebben de leden van de GroenLinks-fractie met de nodige zorg kennis genomen van een rapportage van het Ctsv over het tegenvallende aantal toepassingen van de loonkostensubsidie bij reïntegratie van gehandicapten. Wat gaat de regering met de uitkomsten van dat rapport doen?

Voorts vragen deze leden wat nu eigenlijk de ratio achter het nieuwe leeftijdscriterium in dit wetsvoorstel is. Is niet de arbeidsmarktpositie van de iets jongere generatie herkeurde arbeidsongeschikten ongeveer even slecht als die van de doelgroep van dit wetsvoorstel? Is niet ook ten aanzien van de jongeren indertijd door de politiek de belofte gedaan dat bestaande gevallen ontzien zouden worden? Legt die belofte niet de plicht op de regering ook een oplossing te zoeken voor de negatieve inkomensgevolgen van de jongere ex-arbeidsongeschikten?

Verder is het de leden van de fractie van GroenLinks bekend dat ook arbeidsongeschikten die in 1993 reeds 50 jaar of ouder waren, wel eens herkeurd worden. Deze leden hebben klachten bereikt dat daarbij weliswaar niet naar de letter, maar wel in de geest van de nieuwe keuringscriteria wordt gehandeld. Dat betekent dat oudere arbeidsongeschikten die gevrijwaard zouden blijven van toepassing van het nieuwe criterium toch arbeidsgeschikt verklaard worden, terwijl er in hun beperkingen geen wijzigingen zijn opgetreden. Zij worden de dupe van de veel strengere sfeer waarin keuringen thans plaatsvinden. Zijn de regering dit soort klachten ook bekend? Kan aan (deze) oudere herkeurde arbeidsongeschikten ook de mogelijkheid worden geboden een beroep te doen op de nu voorgestelde regeling? Zo neen, waarom niet?

Een volgende vraag betreft de positie van herkeurde remigranten. Klopt de indruk dat zij geen beroep op deze wet kunnen doen, zolang zij niet in Nederland woonachtig zijn? Wordt het daardoor niet eens te meer noodzakelijk dat er aandacht komt voor de inkomensgevolgen van het nieuwe ao-criterium voor remigranten? Hun inkomensgevolgen zijn immers in het algemeen nog veel ongunstiger dan die van in Nederland wonende ex-arbeidsongeschikten. Is de regering bereid tegen de achtergrond van dit wetsvoorstel nog eens te bezien in hoeverre zij wil tegemoetkomen aan de problemen van deze specifieke groep? In hoeverre is uitsluiting van niet in Nederland wonende ex-arbeidsongeschikten al dan niet in strijd met internationale verplichtingen?

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Ze stellen het op prijs dat de regering zich op deze wijze inzet om de negatieve inkomensgevolgen van de herkeuringen voor bepaalde categorieën oudere, herkeurde arbeidsongeschikten te verzachten. Dit is in lijn met de door deze leden al vaker uitgesproken wens om goedgekeurde arbeidsongeschikten niet in alle omstandigheden afhankelijk te maken van de bijstand. Zeker voor oudere werknemers is het vrijwel onmogelijk nog werk te vinden. Het zou bijzonder wrang zijn als zij na een herkeuring eventueel via de WW in de bijstand zouden belanden. De voorgestelde maatregelen vloeien voort uit de recente wet- en regelgeving betreffende de arbeidsongeschiktheidsregelingen. De leden van de RPF-fractie informeren naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de herkeuringen. Zij zijn met name benieuwd naar de gevolgen van het nieuwe keuringsregime voor de personen, die onder de werkingssfeer van deze wet vallen. Een goed inzicht in de (te verwachten) uitstroom uit de AAW/WAO bepaalt immers in belangrijke mate de te verwachten financiële gevolgen van dit wetsvoorstel.

De leden van de GPV-fractie zijn met de regering van mening dat het een goede zaak is dat voor de in artikel 2 van het onderhavig wetsvoorstel genoemde personen een compensatie geboden wordt voor de achteruitgang in inkomen ten gevolge van de herkeuring op grond van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium. Dat de regering hierbij kiest voor een aparte tijdelijke regeling waarbij grote delen van de WW van overeenkomstige toepassing worden verklaard roept bij deze leden enkele vragen op, welke in het hiernavolgende aan de orde zullen komen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Zij realiseren zich dat dit wetsvoorstel een direct uitvloeisel is van het debat over de versoepeling van het arbeidsongeschiktheidscriterium van 22 juni 1995 en de tijdens dat debat ingediende motie Adelmund c.s. Het wetsvoorstel beoogt de schrikbarende gevolgen van de Wet TBA te verzachten.

Deze leden vragen aandacht voor het volgende. Arbeidsongeschikten die op 1-8-1993 50 jaar of ouder waren zouden bij een eventuele herkeuring beoordeeld moeten worden op grond van de «oude» WAO. In de praktijk komt het veelvuldig voor dat dit niet gebeurt, en dat gekeurd wordt op grond van de criteria van de Wet TBA. De leden van de SP-fractie vragen of het in dat geval niet voor de hand ligt dat ook zij bij gehele of gedeeltelijke afschatting in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de onderhavige wet. De argumenten die gelden voor de groepen waarop deze wet betrekking heeft, gelden naar de mening van de leden van de SP-fractie zeer zeker voor vorenbedoelde groep.

2. Huidige situatie

De leden van de D66-fractie vragen de regering aan de hand van concrete situaties de beschreven situaties van aanspraken op loongerelateerde WW-uitkeringen te verduidelijken, met name waar het de duur van de loongerelateerde uitkering betreft (tweeënhalf, drie of vier jaar).

Deze leden constateren dat in de huidige situatie sprake kan zijn van een totaal inkomen aan WW- en WAO-uitkering dat meer bedraagt dan 70% van het minimumloon.

Op pagina 6 wordt gesteld dat belanghebbenden voorzover ze met de WW-, WAO-, of AAW-uitkering en de toeslag beneden het relevante sociale minimum blijven een beroep kunnen doen op de Abw. Dat bevreemdt de leden van de D66-fractie enigszins. De Toeslagenwet vult toch aan tot 70%, 90% of 100% van het minimumloon, zo vragen deze leden. Deze leden vragen de regering hierop nader in te gaan.

Waarom kunnen nu eigenlijk ex-AAW-gerechtigden zonder arbeidsverleden geen beroep doen op de nu voorgestelde regeling, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Geldt voor hen niet in precies dezelfde mate dat beloofd was dat zij in hun inkomenspositie niets zouden merken van invoering van de TBA? Kan de regering hun uitsluiting heroverwegen?

3. Redenen voorgestelde regeling

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering voorstelt twee groepen werknemers in aanmerking te brengen voor de Bina-uitkering. Wat betreft de categorie die op 31-12-1986 35 jaar of ouder was geldt de eis dat zij op dat moment en op het moment van herkeuring volgens het Cohortenbesluit een WAO-/AAW-uitkering moeten hebben (gehad). Onderbreking van dit uitkeringsrecht tussen beide data is niet relevant voor het recht op de Bina-uitkering. Geldt dat laatste ook voor de personen die op 1-8-93 wel 45 maar nog geen 50 jaar waren? Met andere woorden kunnen ook zij in aanmerking komen voor de Bina-uitkering, indien hun WAO-/AAW-uitkering tussen beide data (korte tijd) onderbroken is geweest?

Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie met instemming kennis genomen van de passage die aangeeft dat het recht op de Bina-uitkering niet vervalt indien men tijdens de Bina-uitkeringsperiode werk vindt, doch weer verliest en ter zake van die nieuwe werkloosheid weer WW-rechten heeft opgebouwd. Dezelfde garantie is er voor degene die werkloos wordt bij herkeuring ná de datum die in het Cohortenbesluit is genoemd. Wel voegen zij hieraan een vraag toe. Geldt de herleving van het Bina-recht alleen indien men nieuwe WW-rechten heeft opgebouwd? Waarom niet onverkort voor een ieder die weer werkloos wordt?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de herbeoordeling van bepaalde groepen te harde inkomensgevolgen kan hebben en vinden het terecht dat daarin nu wordt voorzien door de voorgestelde tijdelijke regeling.

Op pagina 7 lezen de leden van de D66-fractie dat er geen sprake is van een absolute garantie voor de groepen die recht kunnen doen gelden op de langdurige WW-vervolguitkering. Het is de leden van de D66-fractie niet helemaal duidelijk in welke situaties er geen sprake is van een garantie en zij vragen de regering deze situaties preciezer te beschrijven.

De leden van de RPF-fractie hebben er kennis van genomen dat niet voor iedereen een absolute garantie bestaat voor een uitkering op grond van de onderhavige regeling. Zij informeren onder welke omstandigheden wordt afgezien van het verstrekken van deze uitkering.

De leden van de GPV-fractie vragen wat de basis is van de vervolguitkering van de personen binnen de doelgroep van het onderhavig wetsvoorstel die voor de herbeoordeling voor meer dan 80% arbeidsongeschikt zijn, en die na enkele jaren gewerkt te hebben, opnieuw werkloos worden. Is dit het dagloon van de laatste baan of het dagloon dat gold bij de vaststelling van de vervolguitkering op grond van de WW direct na de herbeoordeling?

4. De vormgeving van de regeling

Wie geen WW-rechten heeft, kan desondanks in aanmerking komen voor de Bina-uitkering, tenzij, zo meldt de toelichting, een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 19 aanwezig is of betrokkene niet beschikbaar is voor arbeid gedurende een periode van meer dan 13 weken. Ter verduidelijking vragen de leden van de PvdA-fractie hoe dit uitwerkt voor personen die weliswaar geen WAO-/AAW-recht meer hebben, maar door ziekte tijdelijk doch meer dan 13 weken niet beschikbaar zijn.

Mogen de leden van de PvdA-fractie voorts uit het gestelde met betrekking tot de voorwaarden voor de Bina-uitkering opmaken dat personen met een dergelijke uitkering niet meer sollicitatieplichtig zijn zodra zij 57½ jaar of ouder zijn?

Verder heeft de staatssecretaris de Kamer toegezegd op een later moment een brief te zullen sturen over de pensioenopbouw tijdens de periode van de WW-vervolguitkering of de Bina-uitkering. Is de staatssecretaris bereid op korte termijn reeds de sociale partners te polsen over hun bereidheid de Bina-uitkeringsgerechtigden in aanmerking te brengen voor een bijdrage uit het FVP ten behoeve van de voortzetting van de pensioenopbouw, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in een tijdelijke regeling voor de groepen die de regering op het oog heeft. Tijdelijk omdat het probleem van tijdelijke aard is. Overigens merken deze leden op dat er wetten zijn die een kortere werkingskracht hebben dan twintig jaar.

Deze leden onderschrijven ook de noodzaak om tot een aparte regeling te komen omdat groepen recht krijgen op een langdurige vervolguitkering WW die tot nu toe geen aanspraak konden doen gelden op een WW-uitkering.

De leden van de D66-fractie constateren dat recht op langdurige WW-vervolguitkering ontstaat op de eerste dag van werkloosheid of tenminste tussen datum van afschatting en eerste dag van werkloosheid niet langer dan 13 weken verstreken is. Hiermee is volgens de leden van de D66-fractie tegemoet gekomen aan de onduidelijkheid die het Tica constateerde in zijn technisch commentaar.

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de regering als een van de voordelen van de regeling ziet dat het aantal bezwaar- en beroepszaken ten gevolge van de medische herkeuring beperkt wordt. Deze leden wagen hierbij vraagtekens te zetten en vragen de regering inzicht te geven in het aantal tot nu toe gevoerde bezwaar- en beroepszaken over de medische keuringen.

Deze leden constateren verder dat toepassing van de langdurige WW-vervolguitkering voor zelfstandigen met name voor de berekening van een uitkering niet eenvoudig is. Deze leden begrijpen dat het Tica hiervoor richtlijnen zal ontwikkelen. Deze leden vragen de regering hiervan op de hoogte te worden gehouden.

Vervolgens merken de leden van de D66-fractie op dat de inkomensgarantie zich niet uitstrekt tot een recht op een pensioenbijdrage in het kader van de Bijdrageregelen Fonds Voorheffing Pensioenverzekering. Deze leden merken op dat de staatssecretaris niet bereid is om een oplossing te creëren voor dit probleem anders dat hij de zaak verwijst naar de sociale partners. Deze leden vragen of de staatssecretaris hiermee voldoende tegemoet is gekomen aan de motie van het lid Van Dijke (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 221, nr. 17), die onder de toezegging van de staatssecretaris om het probleem in kaart te brengen is ingetrokken. De leden van de D66-fractie vinden dat aan dit probleem serieus aandacht moet worden besteed en verwachten initiatieven van de staatssecretaris op dit gebied.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre aan de doelgroep van dit wetsvoorstel dezelfde verplichtingen kunnen worden opgelegd waar het gaat om sollicitatiegedrag etc. Stelt de regering voor dat deze mensen, die veelal jarenlang buiten het arbeidsproces hebben gestaan, dezelfde verplichtingen krijgen opgelegd of zullen deze verplichtingen, gezien de achtergrond en leeftijd van deze groep soepeler kunnen worden toegepast? In hoeverre zullen deze mensen vrijgesteld kunnen worden van de sollicitatieplicht, bijvoorbeeld in het geval zij als vrijwilliger aktief zijn?

Deze leden merken voorts op dat voor degenen die aanspraak kunnen maken op deze regeling geen verdere pensioenopbouw geldt, terwijl zij daar wel aanspraak op zouden hebben als zij recht op WAO gehouden zouden hebben. Welke mogelijkheden zijn er om toch in die leemte te voorzien, bijvoorbeeld door middel van het inzetten van gelden uit het FVP?

De leden van de RPF-fractie zijn benieuwd naar de brief van de staatssecretaris, waarin de problematiek aangaande de pensioenopbouw aan de orde wordt gesteld. Wanneer kan de Kamer deze brief tegemoet zien? Deze leden zijn nog altijd niet overtuigd van het standpunt van de staatssecretaris, dat de overheid in dezen helemaal buiten beeld blijft. Wil hij dat standpunt in dit kader nog nader onderbouwen? Is inmiddels bekend of de sociale partners op dit punt zelf initiatieven hebben genomen?

Voor de personen uit de doelgroep is het normale verplichtingenregime van de WW van toepassing, zo merken de leden van de GPV-fractie op. Dat betekent dat zij zich moeten inschrijven bij het arbeidsbureau, en activiteiten moeten ontplooien om passende arbeid te vinden. Omdat deze regeling wordt voorgesteld vanwege de slechte arbeidsmarktpositie van de doelgroep, verwacht de regering blijkbaar dat de reïntegratiekansen van deze groep zeer minimaal zijn. Deze leden vragen in dit verband of de van toepassing zijnde WW-verplichtingen voor de doelgroep een formaliteit zijn of daadwerkelijk worden gezien als een instrument om deze gedeeltelijk arbeidsongeschikten een plek op de arbeidsmarkt te bezorgen.

5. De voorwaarden voor het recht op uitkering

Indien aansluitend op de effectuering van een intrekking of verlaging van de AAW- of WAO-uitkering een uitsluitingsgrond van toepassing is of betrokkene niet beschikbaar is voor arbeid, zal ingevolge deze wet geen uitkering worden verstrekt als die situatie 13 weken voortbestaat. De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgelegd op welke wijze door die 13-wekenperiode de bevoordeling ten opzichte van degene die aansluitend aan de afschatting geen recht op een WW-uitkering heeft wordt gerealiseerd.

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op hetgeen op pagina 12 wordt gesteld. Een deel van de betrokkenen zal geen recht krijgen op de langdurige WW-vervolguitkering omdat zij voordat de herbeoordeling plaatsvond al aangewezen waren op de Abw of de IOAW. Deze leden vragen welke betrokkenen de regering hier bedoeld heeft.

Voorts vragen deze leden de regering met name in te gaan op de situatie dat een Abw-gerechtigde opgeroepen zou worden voor een herkeuring. Deze leden vragen in welke gevallen dat plaatsvindt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat er situaties zijn waar een gedeeltelijke WAO-uitkering, een toeslag en een Abw-uitkering naast elkaar bestaan. Stel dat na herbeoordeling de herbeoordeelde wordt afgeschat en de WAO-uitkering verliest of wordt verminderd, hoe ziet dan de inkomenssituatie van deze persoon eruit na invoering van deze tijdelijke regeling?

Wat betreft de IOAW wijzen de leden van de D66-fractie erop dat de WAO-ers die op grond van de TBA niet herbeoordeeld hoeven te worden wel opgeroepen kunnen worden voor herkeuring volgens de pre-TBA normen. Ook deze mensen kunnen na de herkeuring (volgens oude normen) hun AAW-/WAO-uitkering verliezen en een beroep doen op de IOAW. De IOAW verschilt in zoverre van de langdurige WW-vervolguitkering dat de laatste geen inkomenstoets kent.

De leden van de D66-fractie vragen of het verschil in positie tussen de groep die gekeurd wordt onder de oude keuringsnormen en ouder is dan 50 jaar en de groep die gekeurd wordt volgens de nieuwe normen en jonger is dan 50 jaar zo groot is dat daarmee het verschil in regelingen wordt gerechtvaardigd. Bovendien kunnen de bestaande regelingen aanzienlijk vereenvoudigd worden als beide regelingen hetzelfde regime volgen. Tijdens de plenaire behandeling van AMBER heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezegd dat hij inhoudelijk dit voorstel goed vindt maar dat het financieel niet haalbaar is. De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de financiële consequenties zijn als de vervolguitkering ook van toepassing wordt verklaard op de groep die op grond van de oude normen wordt gekeurd. Deze leden vragen de regering hier nader op in te gaan. Deze leden spreken de voorkeur uit een gelijke regeling te treffen voor de oudere TBA-herbeoordeelden en voor de nog oudere niet TBA-herbeoordeelden. Het komt deze leden voor dat hiermee ook stroomlijning in de regelingen wordt aangebracht en minder regelingen naast elkaar bestaan. Deze leden vragen in dit kader ook in te gaan op de IOAZ-regeling.

De leden van de D66-fractie constateren dat het werken in loondienst in beginsel nooit leidt tot verlies van Bina-rechten; het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige daarentegen leidt na 1,5 jaar wel tot verlies van Bina-rechten. Deze leden verwachten dat hierdoor het reïntegratie-effect minder groot is. Deze leden zijn van mening dat het stimulerender zal werken indien het herlevingsrecht ook voor zelfstandigen niet gemaximeerd is. Ook het Tica is dat van mening gezien de bedoeling van het wetsvoorstel om betrokkene tot zijn 65e jaar een uitkering op minimumniveau te garanderen. De regering is van mening dat de garantie van het wetsvoorstel er een onder voorwaarden is. De leden van de D66-fractie hechten zeer aan het stimuleren van oudere (ex-) arbeidsongeschikten om weer aan het werk te gaan en te blijven, al kan de betrokkene niet geheel in zijn eigen inkomen voorzien. Graag zien zij een reactie hierop van de regering tegemoet.

Moeite hebben de leden van de fractie van GroenLinks met het feit dat, indien een WW-gerechtigde probeert om als zelfstandige aan de slag te gaan, de «terugkeeroptie» beperkt is tot anderhalf jaar. Veelal zal anderhalf jaar na de start van een eigen bedrijf nog onduidelijk zijn of het bedrijf levensvatbaar is. De betrokkene zal dan voor de moeilijke keus gesteld worden zijn bedrijf op te geven of zijn sluimerende aanspraak op WW op te geven. Het komt de leden van de fractie van GroenLinks voor dat de reïntegratie op die manier belemmerd wordt. Kan de regering daar nader op ingaan?

Het is de leden van de RPF-fractie nog niet geheel duidelijk wanneer degenen, die een uitkering op grond van de onderhavige regeling ontvangen, geen sollicitatieplicht meer hebben. Wil de regering dit onderdeel nader belichten?

De leden van de SP-fractie willen weten waarom er geen recht op uitkering bestaat wanneer een uitsluiting op grond van de WW langer heeft geduurd dan 13 weken. Zij vragen de regering dit punt te verduidelijken.

6. De hoogte van de uitkering

Met waardering hebben de leden van de PvdA-fractie geconstateerd dat de regering een 70%-minimumloongarantie wil geven aan personen die vóór herbeoordeling 70% of meer van het minimumloon ontvingen, doch voor wie na herbeoordeling de som van de uitkeringen zonder die garantie minder dan 70% van het minimumloon zou zijn. Was vóór herbeoordeling sprake van uitkering(en) minder dan 70% minimumloon, dan geldt deze garantie niet. De leden van de PvdA-fractie veronderstellen dat in die gevallen de Toeslagenwet van toepassing kan zijn. Deelt de regering deze veronderstelling?

De leden van de D66-fractie merken op dat van diegenen binnen de doelgroep die aanspraak maken op een langdurige WW-vervolguitkering zich ook personen bevinden die geen recht hebben of krijgen op een WW-uitkering op het moment dat zij als gevolg van de herbeoordeling een deel van de AAW- of WAO-uitkering verliezen.

Deze leden merken op dat het hier gaat om gewezen zelfstandigen, uitkeringsgerechtigden die niet aan de wekeneis voldoen of uitkeringsgerechtigden die een samenloop hebben van een WAO- en WW-uitkering en de maximale duur van de WW-uitkering inmiddels bereikt hebben.

Het is niet de bedoeling van de regering, zo lezen de leden van de D66-fractie op pagina 14, dat de langdurige WW-vervolguitkering van de WW-gerechtigden en niet-WW-gerechtigden verschilt. Ook is het niet de bedoeling dat na herbeoordeling een hogere samengestelde uitkering zou ontstaan dan de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Allereerst wijzen de leden van de D66-fractie erop dat tijdens het debat in juni 1995 deze situatie aan de orde is geweest. Voorzover deze leden zich herinneren was de staatssecretaris van mening dat er in principe van een gelijkwaardige situatie sprake moest zijn, maar deed destijds niets om de situatie te wijzigen. De leden van de D66-fractie vragen wat hem ertoe heeft bewogen dit alsnog te doen.

De leden van de D66-fractie neigen na eerste bestudering het eens te zijn met de opvatting van het Tica dat er onlogische uitkomsten zijn van artikel 5 en artikel 10 van de voorgestelde regeling. Deze leden constateren dat het doel van de regeling is dat oudere mensen na herbeoordeling niet terugvallen op de Abw. De leden van de D66-fractie merken op dat voor de groep herbeoordeelden die geen recht (meer) kunnen doen gelden op WW dat met de voorgestelde regeling toch het geval kan zijn. De herbeoordeelde die op grond van artikel 10 recht kan doen gelden op de langdurige WW-vervolguitkering komt niet tot 70% van het minimumloon, maar slechts tot 50,75% van het minimumloon. De leden van de D66-fractie lijkt dit een onlogische uitkomst en verzoeken de regering hier nogmaals op in te gaan.

De leden van de D66-fractie constateren verder dat de regering bij de artikelsgewijze toelichting ingaat op een ander technisch probleem dat het Tica signaleert, de samenloop van WW en een langdurige WW-vervolguitkering in geval van twee dienstbetrekkingen. Uit de eerste dienstbetrekking bestaat er recht op WW, uit de tweede dienstbetrekking ontstaat na intrekking/verlaging van de WAO-uitkering na afschatting een recht op een langdurige WW-vervolguitkering. De leden van de D66-fractie vragen hoe hoog de langdurige WW-vervolguitkering in dit geval bedraagt.

7. Kosten van de regeling

De leden van de PvdA-fractie constateren met waardering dat de voorgestelde wet met een relatief beperkt bedrag (pas tussen 2003 en 2017 overschrijdt dit de f 100 mln) aan zeker 36 000 mensen – werknemers en zelfstandigen – een betere en geïndividualiseerde inkomensgarantie biedt, buiten de bijstandswetgeving om.

Zij stellen in dit verband nog de vraag welke extra kosten er tot ten hoogste het jaar 2008 zouden zijn, indien de Bina-garantie ook zou gelden voor een ieder die op 1-8-1993 50 jaar of ouder was.

Voorts betreuren de leden van de PvdA-fractie het dat er verschil van mening was tussen het ministerie en het Tica ter zake van de ramingen van de aantallen personen voor wie deze wet effect zal hebben.

Deelt het Tica inmiddels de visie van de regering inzake het percentage personen dat bij herbeoordeling geheel of gedeeltelijk zal worden afgeschat, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De regering, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, schat het aantal reïntegraties hoger in dan het Tica. Hoeveel hoger, zo vragen zij. Welke aanwijzingen zijn er voor de ramingen van de regering?

Met betrekking tot de raming van de kosten wordt door de regering medegedeeld, dat ten opzichte van de door het Tica becommentarieerde raming de eis dat een uitkering onafgebroken moest zijn genoten is losgelaten. Kan worden aangegeven waarom dat is gebeurd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op het verschil in de raming van het Tica en die van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Tica schat de kansen op uitstroom wegens herbeoordeling hoger in dat het ministerie (resp. 48 900 tegen 34 750 langdurig WW-vervolguitkeringsgerechtigden). Het Tica voorspelt een bijna dubbele uitgave op basis van deze regeling dan het ministerie. De leden van de D66-fractie vragen de regering daarbij ook het laatste rapport van het College van Toezicht Sociale Verzekeringen te betrekken.

De leden van de GPV-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de regering met betrekking tot de te verwachten kosten van de voorgestelde regeling meedeelt zich te hebben gebaseerd op het Ctsv-rapport «Volume-effecten van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium». Deze leden wijzen de regering op nieuwe gegevens die het Ctsv heeft verstrekt in de nadere rapportage van 13 oktober 1995 en op de berekening voor het jaar 1996 dat is opgenomen in de publikatie «Ontwikkeling ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, tweede kwartaal 1995». Deze leden vragen aan de regering of op basis van deze gegevens de verwachte kosten van de voorgestelde regeling in onderhavig wetsvoorstel hoger liggen dan op basis van de gegevens waarvan het kabinet is uitgegaan.

8. Uitvoering

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering geen aandacht besteedt aan de uitvoering van de regeling.

Het Tica heeft zich beperkt tot het signaleren van knelpunten maar wijst erop dat in de komende tijd nieuwe knelpunten/ vraagpunten kunnen worden gesignaleerd. De leden van de D66-fractie willen hiervan graag op de hoogte worden gehouden.

II. ARTIKELSGEWIJZE BEHANDELING

Artikel 2

De leden van de PvdA-fractie merken hierover het volgende op. De wet is alleen van toepassing indien men na herbeoordeling op grond van de nieuwe criteria het recht op de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of deels verliest en werkloos blijft.

Artikel 3 definieert het betreffende deel van het inkomensverlies.

Voor een goed begrip en ter verduidelijking vragen deze leden om een aanduiding van (het verloop van) de Bina-uitkeringsrechten in de volgende gevallen, waarin de genoemde personen A, B en C, allen 48 jaar, blijvend geen werk kunnen vinden:

a. persoon A is:

* 80–100% arbeidsongeschikt vóór de herbeoordeling;

* 35–45% arbeidsongeschikt na de eerste herbeoordeling op de in het Cohortenbesluit genoemde datum;

* < 15% arbeidsongeschikt na een tweede herbeoordeling 3 jaar later.

b. persoon B is:

* 80–100% arbeidsongeschikt vóór de herbeoordeling;

* 80–100% arbeidsongeschikt na de eerste herbeoordeling op de in het Cohortenbesluit genoemde datum;

* < 15% arbeidsongeschikt na een tweede herbeoordeling 3 jaar later.

c. persoon C is:

* 80–100% arbeidsongeschikt vóór de herbeoordeling;

* < 15% arbeidsongeschikt bij de herbeoordeling, omdat de arbeidsongeschiktmakende ziekte inmiddels geheel is verdwenen.

Artikel 14

Gesproken wordt over de herkeuringen op de data die in het Cohortenbesluit zijn genoemd. Komt het, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, voor dat herbeoordeling naar de nieuwe maatstaven plaatsvindt vóór het tijdstip dat in het Cohortenbesluit is genoemd?

De voorzitter van de commissie,

De Jong

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (Groep Nijpels), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD).

Naar boven