nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 1999
Op 13 oktober 1999 heb ik over het kabinetsstandpunt van 16 juli 1999
over uitbreiding van de controlebevoegdheden van de Algemene Rekenkamer1 een algemeen overleg gevoerd met de commissie voor de
Rijksuitgaven van de Tweede Kamer. Van de zijde van deze commissie werd daarbij
onder meer benadrukt dat het regelen van ministeriële bevoegdheden niet
vertragend mag werken voor de totstandkoming van de bevoegdheden van de Algemene
Rekenkamer. Met het oog op een voortvarende aanpak drong de commissie voor
de Rijksuitgaven er bij mij sterk op aan het tot stand brengen van Rekenkamerbevoegdheden
los te koppelen van het creëren van ministeriële bevoegdheden. Ik
heb toegezegd de kwestie aan het kabinet te zullen voorleggen. Naar aanleiding
van de beraadslagingen van het kabinet informeer ik u als volgt.
Naar de mening van het kabinet dient er op EU-terrein sprake te zijn van
een principiële samenhang tussen een controlebevoegdheid van de Algemene
Rekenkamer en die van een minister. De bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer
op EU-terrein dienen de ministeriële verantwoordelijkheid te volgen.
Het komt het kabinet niet logisch voor, dat de Algemene Rekenkamer de invulling
van de ministeriële verantwoordelijkheid zou kunnen onderzoeken (en daarover
aan de Staten-Generaal rapporteren) aan de hand van documenten waartoe de
minister zelf geen toegang heeft. De Rekenkamer zou tekortkomingen kunnen
constateren, die de minister zelf niet kan vaststellen omdat hij eenvoudigweg
niet gemachtigd is inzage in de desbetreffende documenten te vorderen. Daarom
is het kabinet van mening dat het aangewezen is in de Comptabiliteitswet tezelfdertijd
een parallelle controlebevoegdheid voor Rekenkamer en ministers te creëren.
Een tweede reden voor koppeling van controlebevoegdheden van Rekenkamer en
ministers is de volgende. Als de controlebevoegdheden van de Algemene Rekenkamer
zouden worden uitgebreid los van die van de ministers, dan bestaat het gevaar
dat de controle van de Rekenkamer verder gaat dan de ministeriële verantwoordelijkheid vergt. Dat zou onnodige bemoeienis van de Algemene Rekenkamer
met decentrale overheden en het bedrijfsleven opleveren.
Met de commissie voor de Rijksuitgaven is het kabinet van oordeel, dat
met voortvarendheid aan een wetswijziging moet worden gewerkt. Het gelijktijdig
regelen van de ministeriële controlebevoegdheid met die van de Algemene
Rekenkamer levert overigens geen tijdverlies op. De voorbereidingen voor de
opstelling van een voorstel tot wijziging van de Comptabiliteitswet zijn inmiddels
dusdanig gevorderd, dat het kabinetsvoorstel voor die wetswijziging nog dit
jaar voor advies aan de Algemene Rekenkamer zal worden gezonden.
Bovenstaande aanpak leidt tot een simultane totstandkoming van een controlebevoegdheid voor Algemene Rekenkamer en ministers
in de Comptabiliteitswet. Naast deze controlebevoegdheid (informatietoegang)
zal de minister, zoals is aangegeven in het kabinetsstandpunt van 16 juli
1999, nog over andere bevoegdheden moeten beschikken
ten aanzien van de besteding van EU-gelden in Nederland. Inmiddels wordt in
interdepartementaal verband geïnventariseerd welke nadere bevoegdheden
de ministers te dien aanzien – in zowel de preventieve als repressieve
sfeer – zouden moeten hebben (zoals een verhaalsrecht voor de Staat
ten opzichte van de overtreder voor een aan de Staat opgelegde boete). Het
kabinet is voornemens vóór 1 april 2000 een wetsvoorstel ter
formulering van deze bevoegdheden voor advies aan de Raad van State te zenden.
De boven beschreven acties zijn gericht op het creëren van ministeriële
bevoegdheden in de relatie met EU-gesubsidieerden voor zover het gaat om de
naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen verband houdende met beheer
en controle van Europese geldstromen. In het kabinetsstandpunt van 16 juli
1999 is al aangegeven dat ook in breder verband studie wordt verricht naar
de verhouding tussen het Rijk en decentrale overheden op EU-terrein. Daarbij
gaat het om het bevorderen c.q. garanderen van de naleving van communautaire
verplichtingen in den brede, inclusief onder meer de naleving van de Europese
aanbestedingsregels en milieuvoorschriften. De daartoe benodigde instrumenten
en voorzieningen (ministeriële bevoegdheden in de preventieve en repressieve
sfeer) zullen geformuleerd moeten worden in onder meer de Algemene wet bestuursrecht,
de Provinciewet en de Gemeentewet. Ook ter voorbereiding van de in dat kader
in te dienen voorstellen voor wetswijziging is inmiddels al het nodige voorwerk
verricht. Recentelijk heeft de Minister van Justitie mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nota1 over dit onderwerp ter consultatie voorgelegd aan onder meer het Interprovinciaal
Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Na afronding van de consultatie
zal hierover een kabinetsstandpunt worden opgesteld en aan de Kamer worden
aangeboden.
Zoals ik tijdens het algemeen overleg met de commissie voor de Rijksuitgaven
op 8 september 1999 over het rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer
over 1998 heb toegezegd, zal ik de Tweede Kamer in januari 2000 (als onderdeel
van een bredere rapportage) nader informeren over de stand van zaken inzake
de voorbereiding van nadere wetsvoorstellen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm