24 475
Invoeging van een nieuw artikel 3b van de Ziekenfondswet

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 16 oktober 1995 en het nader rapport d.d. 20 oktober 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 september 1995, no. 95.007111, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende invoeging van een nieuw artikel 3b van de Ziekenfondswet.

Het voorstel van wet voorziet in een nieuwe aanpassingssystematiek met betrekking tot de inkomensgrens voor AOW-gerechtigden in de Ziekenfondswet (ZFW). In de toelichting op artikel II wordt opgemerkt dat uit de ZFW-systematiek van loon- en inkomensgrenstoetsing voortvloeit dat formele vaststelling van de voor 1996 geldende bedragen vóór 1 november 1995 bij ministeriële regeling dient plaats te vinden. Om die reden is in dit wetsvoorstel voorzien in terugwerkende kracht tot en met 15 oktober 1995. Gelet op het feit dat het hier een technische en noodzakelijke wijziging betreft, zal de regering – zo vervolgt de toelichting – ervan uitgaan dat deze wet tot stand zal komen en zal de met de uitvoering van de inkomenstoets belaste organen worden medegedeeld op de onderhavige wijziging te anticiperen.

Hoewel de stelling dat de voorgestelde wijziging een technisch karakter heeft naar het oordeel van de Raad van State niet onjuist is, laat dit onverlet dat op zichzelf ook andere oplossingen dan thans voorgesteld mogelijk zijn, hetgeen ook in de toelichting tot uitdrukking komt. In dat kader verwijst het college naar de mogelijkheden die door de Ziekenfondsraad zijn aangedragen in het aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 22 juni 1995 uitgebrachte Rapport over de evaluatie van de Wet Van Otterloo (bladzijden 38–39).

Er kan mede om deze reden niet zonder meer van worden uitgegaan dat het voorstel in ongewijzigde vorm kracht van wet zal krijgen.

De Raad adviseert de voorgenomen anticipatie op het voorstel van wet in elk geval te beperken tot voorbereiding op de beoogde aanpassingen, zodat een onomkeerbare situatie wordt voorkomen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 september 1995, nr. 95.007111, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State, zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 oktober 1995, bied ik U hierbij aan.

Ik heb begrip voor het advies van de Raad om, met het oog op het geval dat het wetsvoorstel wellicht niet in ongewijzigde vorm kracht van wet zou verkrijgen, de voorgenomen anticipatie op het wetsvoorstel, in elk geval te beperken tot voorbereiding op de beoogde aanpassingen, zodat een onomkeerbare situatie wordt voorkomen. In de gegeven situatie behoort dit echter niet tot de mogelijkheden.

Ingevolge artikel 3a van de Ziekenfondswet moet de minister jaarlijks met ingang van 1 januari de bedragen van de inkomensgrenzen herzien. Aan de hand van de met inachtneming van de systematiek van artikel 3a herziene inkomensgrenzen wordt jaarlijks per 1 november voor alle verzekerden bezien of zij gedurende het volgende kalenderjaar verplicht-verzekerd blijven. Met het oog daarop moet de bedoelde herziening jaarlijks voor 1 november worden vastgesteld. Indien nu bij de herziening van de inkomensgrenzen, die zullen gelden met ingang van 1 januari 1996, of bij de uitvoering van de toets van de verzekeringsplicht per 1 november 1995, niet zou worden geanticipeerd op de met het onderhavige wetsvoorstel beoogde wijziging in de aanpassingssystematiek ten aanzien van de inkomensgrens voor AOW-gerechtigden, zou het effect daarvan zijn dat een deel van de AOW-gerechtigden die door de wet Van Otterloo verplicht-verzekerd zijn geworden ingevolge de Ziekenfondswet, niet langer verplicht-verzekerd zou zijn en zich met ingang van 1 januari 1996 particulier tegen ziektekosten zou moeten verzekeren. Die niet beoogde consequentie van de in de Wet Van Otterloo voorziene gefaseerde verhoging van het bruto AOW-pensioen, welke werd gerealiseerd in verband met de in die wet voorziene geleidelijke verhoging van de ziekenfondspremie, wordt niet wenselijk geacht. Dat standpunt, waarvan ik vertrouw dat de beide Kamers der Staten-Generaal het zullen delen, is ook neergelegd in de brief van 17 oktober 1995 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, VMP/FAV-953351, waarin het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de Wet Van Otterloo door de Ziekenfondsraad is neergelegd. Om deze uitstroom te voorkomen, is anticipatie op de aanvaarding van het onderhavige wetsvoorstel dan ook onvermijdelijk en inwerkingtreding met terugwerkende kracht noodzakelijk.

Uiteraard impliceert dit niet dat afbreuk wordt gedaan aan de staatsrechtelijke rol van de medewetgever. Indien de in het wetsvoorstel neergelegde aanpassingssystematiek onverhoopt niet in ongewijzigde vorm kracht van wet mocht verkrijgen, zal de inkomensgrens voor AOW-gerechtigden alsnog in overeenstemming moeten worden gebracht met de alsdan geldende wettelijke bepalingen. De wetgever zal daarbij dan evenwel uit een oogpunt van rechtszekerheid van betrokkenen hebben te voorzien in een zodanige overgangsregeling dat wordt voorkomen dat betrokkenen, zonder daarmee rekening te hebben kunnen houden, in de situatie komen te verkeren dat hun verplichte verzekering alsnog per 1 januari 1996 eindigt of geacht moet worden te zijn geëindigd en dat zij derhalve niet langer verzekerd zijn of onverzekerd blijken te zijn geweest.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven