24 462
Arbeidsomstandighedenbesluit

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 juni 1997

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ter informatie het rapport aan van het onderzoek naar de werking en het belang van de uitzichtbepalingen van het Veiligheidsbesluit Restgroepen en het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken of Werkplaatsen (Arbeidsomstandighedenwet) zoals deze tot 1 juli 1997 (datum van inwerkingtreding van het Arbo- besluit) gelden.1

De uitzichtbepalingen uit voornoemde besluiten zijn niet in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) opgenomen. In het kader van de voorhangprocedure van het ontwerp-besluit bij het parlement zijn door uw Kamer vraagtekens geplaatst bij het laten vervallen van de uitzichtbepalingen.

Over deze problematiek is vervolgens door de Kamer uitvoerig overlegd met mijn voorganger, de heer Linschoten, en de Staatssecretaris van VROM, de heer Tommel.

Voorlopig resultaat van het overleg is een tweetal moties over het Arbobesluit. In de eerste motie op stuknummer 24 462, nr.10 wordt de regering verzocht een gemoderniseerde uitzichtbepaling in het Arbo- besluit op te nemen en in de tweede motie op stuknummer 24 462, nr.11 wordt de regering gevraagd een onderzoek in te stellen naar problemen en oplossingsrichtingen die zich in de praktijk met uitzicht voordoen en naar de rol die ondernemingsraden daarbij spelen.

Ik heb u bij brief van 26 september 1996 bericht eerst de motie met betrekking tot het onderzoek te doen uitvoeren alvorens te besluiten over het al dan niet regelen van uitzicht in het Arbobesluit.

SZW heeft het Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf (EIM) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de werking en het belang van de uitzichtbepalingen. Onderzocht is onder meer hoe in de praktijk wordt omgegaan met de uitzichtbepalingen, welke problemen en oplossingen zich hierbij voordoen en welke rol de werknemers-vertegenwoordiging bij de uitzichtproblematiek speelt.

De bevindingen van het onderzoek laten zien dat het onderwerp uitzicht niet leeft bij werkgevers en werknemers. Ten opzichte van andere arbothema's heeft het onderwerp een lage prioriteit en wordt ook niet als probleemgebied ervaren.

Het onderzoek leert ook dat het doel van de uitzichtbepalingen – het verschaffen van uitzicht op de omgeving – in situaties waarin wel aan de verplichtingen wordt voldaan, lang niet altijd wordt bereikt.

Ten aanzien van de in de motie genoemde aandachtspunten voor onderzoek constateer ik het volgende:

1. Problemen

De omvang van de problematiek en de werking van de huidige uitzichtbepalingen is beperkt. Naar schatting werkt 2% van de werknemers onder omstandigheden waarin niet aan de huidige wettelijke uitzichtbepaling wordt voldaan, terwijl zo'n 17% geen daadwerkelijk uitzicht heeft. Bedacht moet worden dat de huidige uitzichtbepalingen geen feitelijk uitzicht waarborgen.

Werknemers die geen feitelijk uitzicht hebben, hebben begrip voor de situatie en vragen niet om maatregelen. Klachten met betrekking tot uitzicht komen nauwelijks voor.

Het onderwerp uitzicht leeft niet bij werkgevers en werknemers. Ten opzichte van andere arbothema's heeft uitzicht een lage prioriteit en wordt niet als probleem ervaren.

Men is overigens slecht op de hoogte van de inhoud van de bepalingen. Bij het ontwerpen en inrichten van werkplekken wordt weinig rekening met uitzicht gehouden en aanpassingen achteraf worden vaak niet redelijk gevonden. Aan veel situaties waarin uitzicht ontbreekt liggen praktische, bouwtechnische of bedrijfstechnische redenen ten grondslag. Bij de werknemers blijkt begrip te bestaan voor die situaties.

De uitzichtbepalingen laten veel ruimte voor interpretatie. Handhaving ervan is moeilijk en uiteenlopende motieven voor het ontbreken van uitzicht worden al gauw aanvaardbaar geacht.

Bepaalde moderne bouwvormen maken het realiseren van uitzicht op alle werkplekken moeilijk.

2. Oplossingen

Bij veel werknemers die geen uitzicht hebben bestaat begrip voor hun situatie en wordt door hen niet om oplossingen gevraagd. Als er al maatregelen worden genomen met betrekking tot lichtopeningen, vindt dit veeleer aanleiding in het verbeteren van daglicht, dan dat uitzicht daartoe reden is.

Als er problemen met uitzicht worden geuit, wordt dit op bedrijfsniveau opgelost.

3. Rol van de ondernemingsraad

Problemen met uitzicht worden op de werkvloer opgelost, zonder betrokkenheid van de ondernemingsraad. De ondernemingsraad speelt ten aanzien van uitzicht geen actieve rol. Als het onderwerp aan de orde komt, wordt dit meestal door de werkgever aangekaart.

Kortom: de omvang van problemen met uitzicht in de praktijk is beperkt, als arbothema is er weinig aandacht voor, en als zich al knelpunten voordoen worden deze op bedrijfsniveau opgelost. Bovendien is uitzicht voor alle situaties lastig te regelen en maken bepaalde ontwikkelingen in de wijze van bouwen het realiseren van uitzicht steeds moeilijker.

Ontwikkelingen die verband houden met het efficiënt bouwen en inrichten van gebouwen op veelal beperkte ruimte op uit oogpunt van milieubeleid meest geschikte lokatie.

Het gehouden onderzoek geeft mij geen aanleiding het standpunt inzake van mijn ambtsvoorganger en de Staatssecretaris van VROM te herzien.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven