24 456
Aanpassing van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de Wet toezicht natura- uitvaartverzekeringsbedrijf in verband met het mogelijk maken van onderzoek naar de toereikendheid van deze wetgeving of van de wijze waarop de toezichthouders deze wetgeving uitvoeren of hebben uitgevoerd

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2000

In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel inzake aanpassing van enige toezichtswetten in verband met het mogelijk maken van onderzoek naar de toereikendheid van deze wetgeving of van de wijze waarop de toezichthouders deze wetgeving uitvoeren of hebben uitgevoerd (24 456) is – mede naar aanleiding van een door mevrouw Witteveen ingediend amendement – uitvoerig stilgestaan bij de geheimhoudingsbepalingen. Dit betrof met name de informatieverstrekking door de financiële toezichthouders aan de voor de wetgeving voor dat toezicht verantwoordelijke minister, en meer in het bijzonder of die minister de aan hem verstrekte informatie vervolgens mag verstrekken aan het parlement. Zoals bekend hebben zowel de Europese Commissie als de Raad van State dienaangaande – tijdens de Parlementaire behandeling van het wetsvoorstel – een advies uitgebracht, dat er kort gezegd op neerkwam dat – gegeven de bepalingen van de Europese richtlijnen – informatie over individuele instellingen niet aan het parlement kan worden verstrekt. Zoals bekend is een uitzondering hierop een parlementaire enquête. Tijdens de Kamerbehandeling heb ik de bereidheid uitgesproken om de kwestie nog eens aan te kaarten bij de Europese Commissie.

Ik heb daartoe een brief aan de Europese Commissie gestuurd met de vraag op welke wijze de positie van de nationale parlementen bij de totstandkoming van de richtlijnen was betrokken en voorts of de Commissie bereid is om een aanpassing van de richtlijnen te heroverwegen. Een kopie van deze brief heb ik ook aan mijn Europese collega's doen toekomen.

Voorts is het onderwerp aan de orde gesteld bij het Raadgevend Comité Bankwezen en het Verzekeringscomité, twee adviesorganen van de Europese Commissie, waarin ook Nederland zitting heeft. In beide fora heeft men begripvol geluisterd, doch er was geen sprake van enig animo om met dit onderwerp verder door te gaan. Uit verdere contacten – en marge van EU-vergaderingen – is eveneens gebleken dat andere landen geen behoefte hebben aan aanpassing van de richtlijnen op dit moment.

In haar antwoord heeft de Europese Commissie mij aangegeven dat de positie van de nationale parlementen bij de totstandkoming van de Europese richtlijnen in ogenschouw is genomen. Daarbij is verstrekking van gegevens in samengevatte of geaggregeerde vorm mogelijk. Voorts heeft een parlementaire enquêtecommissie het recht op toegang tot vertrouwelijke gegevens. Wat betreft een mogelijke aanpassing van de geheimhoudingsbepalingen spelen wat de Europese Commissie betreft de volgende zaken een rol:

a) de behoefte van het nationale parlement ten aanzien van soort en frequentie van informatie die zij wensen te ontvangen;

b) het gesloten systeem van informatie-uitwisseling mag niet in gevaar komen;

c) de onder toezicht staande instellingen moeten voldoende vertrouwen hebben dat bij een aangepaste regeling de vertrouwelijke bedrijfsinformatie vertrouwelijk blijft.

Indien aan deze voorwaarden kan worden voldaan, zou de Commissie kunnen overwegen een voorstel tot aanpassing van de geheimhoudingsbepalingen in te dienen.

Hoewel het onderwerp hiermee bespreekbaar lijkt, zijn met name de voorwaarden b en c – het gesloten systeem moet intact blijven en de financiële instellingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de informatie vertrouwelijk blijft – van dien aard dat een wijziging onmogelijk lijkt. Dit geldt temeer nu geen van de andere Europese partners genegen is hier enige steun aan te geven.

Teneinde zo goed mogelijk aan de wens van uw Kamer tegemoet te komen, is na de ontvangst van de brief van de heer Bolkestein bezien welke mogelijkheden er nog open zouden staan om het onderwerp internationaal alsnog geagendeerd te krijgen. Daarbij is uiteraard ook in ogenschouw genomen of een dergelijke actie succesvol zou kunnen zijn. De verschillende alternatieven betekenen echter alle een herhaling van zetten, waarvan gezien de voorgeschiedenis in feite al vaststaat dat de uitkomst op dit moment niet positief zal zijn.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven