24 451
Goedkeuring van de op 17 januari 1995 te Antwerpen tot stand gekomen Verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest inzake de verruiming van de vaarweg in de Westerschelde en, respectievelijk, de afvoer van het water van de Maas (Trb. 1995, 51 en 50)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 juli 1995 en het nader rapport d.d. 4 oktober 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 februari 1995, no. 95.001526, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot goedkeuring van de op 17 januari 1995 te Antwerpen tot stand gekomen Verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest inzake de verruiming van de vaarweg in de Westerschelde en, respectievelijk, de afvoer van het water van de Maas.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 februari 1995, nr. 95.001526, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 juli 1995, nr. W09.95.0085, bied ik U hierbij aan.

1. Blijkens de memorie van toelichting, punt 2, Algemeen, zijn de bewindslieden van oordeel dat zowel voor het verruimingsbaggerwerk als voor het storten van de opgegraven baggerspecie geen m.e.r.-plicht bestaat. In dit verband wordt onder meer verwezen naar de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens haar ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 24 augustus 1992 aan de Staten-Generaal (Kamerstukken 1991/92, 22 300, XII, nr. 75) waarin alleen van storting van baggerspecie in het open Scheldewater wordt uitgegaan. Indien de baggerspecie ernstig is vervuild (klasse II), is het beleid in Nederland erop gericht niet ongecontroleerd in open water te storten (Studierapport Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43', van de Commissie voor de waterhuishouding en de Commissie voor de scheepvaartwegen van 30 oktober 1985, bladzijde 8; in dit verband ook artikel 4, tweede lid, van het Verdrag inzake de bescherming van de Schelde, Trb. 1963, 78). Volgens de laatstgenoemde commissies dient de ernstig verontreinigde baggerspecie uit het oostelijke deel van de Westerschelde dan ook niet elders in de Westerschelde te worden gestort. Wellicht dat in verband daarmee in Bijlage B, punt 4, onder f, eerste volzin, van het verdrag de mogelijkheid van storting op land, zowel in als buiten Nederland, opengelaten is. Storting op land kan, afhankelijk van de omstandigheden (aard en doel van de storting, zie Besluit milieu-effect- rapportage 1994, onderdeel C) wel m.e.r.-plichtig zijn. De Raad van State adviseert in de memorie van toelichting nader in te gaan op de in verband met het vorenstaande mogelijk toch aanwezige m.e.r.-plicht.

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de toelichting ter verduidelijking met een passage aangevuld.

2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, zullen de oeververdedigingswerken zoveel als technisch mogelijk is gelijktijdig en gelijklopend worden uitgevoerd met de in artikel 2, tweede lid, onder d, bedoelde verruimingswerkzaamheden, met dien verstande, dat in beginsel drie jaar na het begin van de uitvoering van die werken de uitvoering van alle oeververdedigingswerken schriftelijk moet zijn opgedragen. Het laatste betekent dat de uitvoering van alle oeververdedigingswerken pas op nog langere termijn gereed kan zijn. De Raad van de Waterstaat adviseert ter voorkoming van versneld inscharen van de oever de verdedigingswerken aan te leggen voordat met de verruiming wordt gestart (brief van de Raad van de Waterstaat van 29 november 1985, Studierapport Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43', en brief van 24 oktober 1984 bij de Nota Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43' van de Technische Scheldecommissie (hierna: TSC)). De Raad van State vat het advies zo op dat alleen de eerste oeververdedigingswerken dienen te worden uitgevoerd voordat met de verruimingen van de vaargeulen wordt begonnen, waardoor de verruimingen van de vaargeul daarna successievelijk kunnen plaatsvinden op plekken waar een oeververdedigingswerk reeds is uitgevoerd. In de memorie van toelichting ware te motiveren waarom het advies van de Raad van de Waterstaat in dezen niet is opgevolgd.

2. In de toelichting is terzake een passage ter motivering opgenomen.

3. In de Nota Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43', TSC van 15 juni 1984 wordt op bladzijde 8 gesproken over de drempel Zandvliet en een aanbevolen brutokielgangspeling van 10%. In bijlage A, onder punt 3, en ook in bijlage B, onder 4, wordt deze drempel niet genoemd. In de memorie van toelichting ware te vermelden waarom deze is weggelaten. De desbetreffende onderdelen van voornoemde bijlagen dienen, indien nodig, bij de eerstvolgende wijziging van het verdrag op dit punt te worden aangevuld.

3. Aan het advies van de Raad is geen gevolg gegeven: het Verdrag in kwestie regelt namelijk verruiming van de vaarweg in de Westerschelde op Nederlands grondgebied (zie artikel 1, onder a) en de drempel van Zandvliet is gelegen op het grondgebied van het Koninkrijk België.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven, met uitzondering van die bij het eerste gedachtenstreepje. De in de Nota Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43', Hoofdstuk 4, onder 4.1, genoemde waarden betreffen geen overdiepten (neerwaartse «overschrijding» van het drempelpeil), maar aanzandingen (opwaartse «onderschrijding» van het drempelpeil).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 7 juli 1995, no. W09.95.0085, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– De in bijlage B, punt 4, onder e, opgenomen waarden voor de maximale overdiepten ten westen van de meridiaan van 3°33 oosterlengte en ten oosten van deze meridiaan in overeenstemming brengen met de daarvoor in de Nota Verdieping Westerschelde, Programma 48'/43', Hoofdstuk 4, onder 4.1, aangegeven waarden.

– In de memorie van toelichting onder paragraaf 2, Algemeen, als citeertitel het Besluit m.e.r. wijzigen in: Besluit milieu-effectrapportage 1994. Voorts «haar brief van 11 augustus 1992» vervangen door: haar brief van 24 augustus 1992.

– In de toelichting op artikel 2, laatste zin, de volgorde van het tussen haakjes geplaatste zinsgedeelte in de in artikel 2, tweede lid, van het verdrag opgenomen volgorde zetten.


XNoot
1

De tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven