24 446
Ruimtevaartbeleid

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 12 mei 2003

Nederland is sinds de oprichting in 1975 lid van het Europese Ruimte Agentschap ESA. Om de 2 à 3 jaar organiseert ESA een Ministersconferentie waarbij de verantwoordelijke ministers van de 15 lidstaten besluiten nemen over de toekomst van ESA en de participatie in nieuwe ESA programma's. De vorige Ministersconferentie vond plaats in Edinburgh op 14 en 15 november 2001. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief in december 2001 (24 446 nr. 12 en 13).

Recent is besloten tot het houden van een extra ESA Ministersconferentie op 27 mei 2003 in Parijs. Urgente reden hiervoor is de moeilijke situatie waarin de Europese lanceersector momenteel verkeert. Zonder maatregelen vormt deze situatie een directe bedreiging voor de onafhankelijke toegang van Europa tot de ruimte.

Tevens is deze Ministersconferentie nodig voor het bepalen van een strategie in de onderhandelingen over de samenwerking tussen ESA en de Europese Unie (EU) en het opheffen van de blokkering van een deel van de Europese bijdrage aan het Internationale Ruimtestation ISS.

Hoewel de agenda van de ESA Ministersconferentie nog niet formeel vastligt, is wel bekend in welke richting de voorstellen van ESA met betrekking tot de hiervoor genoemde 3 onderwerpen worden uitgewerkt. Ter voorbereiding op de ESA Ministersconferentie bevat deze brief daarom op hoofdlijnen het voorgestelde Nederlandse mandaat.

Uiteraard ben ik graag bereid vóór 27 mei nader met u van gedachten te wisselen over de vraagstukken behandeld in deze brief. Na afloop van de ESA Ministersconferentie zal ik schriftelijk rapporteren over de resultaten.

De opbouw van de brief is als volgt:

– Hoofdstuk 1 geeft algemene achtergrondinformatie over de ESA Ministersconferentie en het Nederlands ruimtevaartbeleid.

– Hoofdstuk 2 beschrijft per agendapunt het onderwerp, de richting waarin de ESA-voorstellen worden voorbereid en de voorgestelde Nederlandse opstelling op hoofdlijnen.

– Hoofdstuk 3 bevat enkele slotopmerkingen.

1. Achtergrond

1.1 Onderwerpen ESA Ministersconferentie

Terwijl in Europa het strategische, wetenschappelijke en politieke belang van ruimtevaart steeds meer onderkend wordt, is de situatie in de Europese ruimtevaart anderhalf jaar na de ESA Ministersconferentie in Edinburgh drastisch gewijzigd. De mondiale economische stagnatie en de wereldwijde crisis in de telecommunicatiesector, de enige commerciële markt voor ruimtevaart, hebben tot grote problemen geleid. De situatie is met name in Europa zeer problematisch omdat hier – anders dan in de Verenigde Staten – de institutionele c.q. overheidsmarkt te klein van omvang is om de zeer forse terugval in de commerciële satelliet- en lanceermarkt te kunnen opvangen. Ook de mislukte lancering van de nieuwste versie van de ARIANE 5 raket in december vorig jaar heeft de situatie er niet beter op gemaakt.

Als gevolg van deze ontwikkeling dreigt in Europa de in 30 jaar tijd opgebouwde technologische infrastructuur op het terrein van ruimtevaart af te brokkelen, waardoor de onafhankelijke toegang tot de ruimte op het spel komt te staan. Om deze problematische situatie te bespreken heeft ESA besloten tot het op korte termijn houden van een extra Ministersconferentie. Deze Ministersconferentie zal de condities en maatregelen moeten vaststellen, die nodig zijn om de bovengenoemde problemen op een duurzame manier op te lossen en daarmee de onafhankelijke toegang van Europa tot de ruimte te waarborgen. In dit verband komen o.a. de herstructurering van de Europese lanceersector en de toekomst van het ARIANE raket-programma aan de orde.

Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de samenwerking tussen ESA en EU, die sinds 2000 vorm heeft gekregen in een aantal projecten en een gemeenschappelijke ruimtevaartstrategie. Beide organisaties hebben de wens uitgesproken deze samenwerking in een meer structurele vorm te gieten via een Framework Agreement. Tijdens de ESA Ministersconferentie kunnen lidstaten hun visie geven over de vormgeving van de huidige en toekomstige EU/ESA samenwerking. Een gelieerd onderwerp, het in maart jl. gepubliceerde Green Paper on European Space Policy van de Europese Commissie komt in dit verband mogelijk ook aan de orde.

Tenslotte zal worden ingegaan op de actuele situatie met betrekking tot het Internationale Ruimtestation ISS. Het ISS is een gezamenlijk project van Amerika, Europa, Japan, Canada en Rusland. Wegens een door budgettaire redenen ingegeven heroverweging van de inzet aan Amerikaanse zijde bij het ISS is een deel van het ESA budget voor het ISS tijdens de ESA Ministersconferentie in Edinburgh tijdelijk geblokkeerd.

Aan de komende ESA Ministersconferentie zal naar verwachting het voorstel worden voorgelegd om deze blokkering gedeeltelijk op te heffen.

1.2 Uitgangspunten Nederlands ruimtevaartbeleid

In de Kamerbrieven van 12 juli en 5 oktober 2001 (24 446 nr. 11 en 12) is het Nederlands ruimtevaartbeleid tot 2007 vastgesteld. De Kamer heeft hiermee ingestemd in het overleg op 7 november 2001 (24 446 nr. 14).

De overkoepelende doelstelling van het beleid luidt:

Bijdragen aan het zo goed mogelijk inzetten en benutten van de unieke toegevoegde waarde van een mondiale ruimtevaartinfrastructuur voor maatschappelijke, economische en wetenschappelijke vooruitgang.

Deze algemene doelstelling kent drie met elkaar samenhangende, afgeleide dimensies:

– De politieke dimensie – Nederland als loyale partner in Europees verband.

– De gebruikersdimensie – optimaal gebruik maken van het middel ruimtevaart ten behoeve van (fundamenteel) wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke vraagstukken.

– De industrieel/technologische dimensie – ruimtevaart om bedrijfsleven en kennisinstituten technologisch hoogwaardige kennis op te laten doen ten behoeve van innovatie en daarmee het bevorderen van de concurrentiepositie.

Om deze doelstellingen te bereiken zijn concreet beleid en hierbinnen nader uitgewerkte prioriteiten op het gebied van wetenschap, gebruik en industriële activiteiten geformuleerd. Dit geheel van doelstellingen, beleid en prioriteiten heeft de basis gevormd voor de Nederlandse inschrijving in nieuwe ESA programma's tijdens de ESA Ministersconferentie in Edinburgh in 2001. In december 2002 heb ik u middels een statusrapportage geïnformeerd over de stand van zaken omtrent het Nederlands ruimtevaartbeleid (24 446 nr. 17).

In het volgende hoofdstuk worden de concept voorstellen van ESA voor de Ministersconferentie getoetst aan de uitgangspunten en uitwerking van het Nederlands ruimtevaartbeleid. Dit resulteert in ijkpunten en voorstellen voor het Nederlands standpunt, aan de hand waarvan – en uiteraard in het licht van de definitieve ESA voorstellen – de definitieve Nederlandse standpunten geformuleerd zullen worden.

2. Toelichting agendapunten met Nederlands standpunt

2.1 Lanceersector

2.1.1 Achtergrond

Sinds het eind van de jaren '70 is door de Europese ruimtevaartindustrie in ESA kader samengewerkt aan de ontwikkeling en bouw van verschillende generaties lanceervoertuigen van de ARIANE familie.

Europa gaf daarmee invulling aan een strategische visie: het voor Europa opbouwen van een onafhankelijke toegang tot de ruimte en een infrastructuur in de ruimte ten behoeve van vreedzaam gebruik van de ruimte. Dit resulteerde in de afgelopen 20 jaar in de opbouw van een belangrijke Europese capaciteit op het terrein van telecommunicatie, aardobservatie en wetenschappelijk onderzoek van de ruimte, alsmede in het thans in ontwikkeling zijnde Europees satellietnavigatiesysteem, GALILEO.

Met relatief beperkte middelen – het Europese ruimtevaartbudget bedraagt ca. 20% van dat van de NASA – is het in deze periode mogelijk gebleken om een lanceercapaciteit op te bouwen die concurrerend was met die van andere ruimtevaartmogendheden als de VS, Rusland en Japan. Van het eind van de jaren '80 tot en met de laatste lancering begin 2003 was de ARIANE-4 raket een commercieel succes, waarmee ARIANESPACE (het Europese bedrijf dat verantwoordelijk is voor de integratie, de commerciële marketing en de lancering van ARIANE) bijna 60% van de commerciële lanceermarkt veroverde. Dit ondanks het feit dat de Amerikaanse institutionele markt (NASA en DOD) afgesloten is voor ARIANE.

Ingegeven door de verwachte marktontwikkelingen kwam Europa eind jaren '90 met de nieuwe, zwaardere ARIANE-5 raket op de markt die de taak van de verouderde ARIANE-4 zou gaan overnemen. Echter, deze nieuwe raket kreeg te maken met een aantal tegenslagen:

– Een sterk afnemende vraag op de lanceermarkt als gevolg van de kenterende economie, waardoor telecommunicatiebedrijven het aanschaffen – en lanceren – van nieuwe satellieten uitstellen of annuleren.

– Een verslechterde institutionele markt: minder lanceringen door overheden en internationale instellingen als gevolg van krimpende budgetten.

– Een scherpe concurrentie door het op de markt komen van nieuwe generaties Amerikaanse lanceervoertuigen, DELTA-4 en ATLAS-5, en (goedkopere) Russische raketten (ZENIT en PROTON).

– Een historisch gegroeide industriële structuur, waarin in de loop der jaren rondom de bouw en exploitatie van ARIANE onduidelijkheden, overlap en inefficiëntie zijn geslopen, met name in de rol- en taakverdeling tussen de industriële hoofdcontractanten, ARIANESPACE en de Franse ruimtevaartorganisatie CNES.

– Een problematische overgang van de ARIANE-4 naar de ARIANE-5, met als dieptepunt de mislukking van de ARIANE-517 lancering in december 2002 (zie hieronder).

In essentie ligt nu de vraag voor of Europa vasthoudt aan onafhankelijke toegang tot de ruimte middels de ARIANE-5 raket, zoals in 2001 is herbevestigd op de ESA Ministersconferentie in Edinburgh.

Alle participerende lidstaten zijn het er over eens dat op zeer korte termijn een aantal fundamentele maatregelen en aanpassingen nodig is om de Europese positie op dit terrein zeker te stellen. De positie van ARIANESPACE is zodanig dat als maatregelen uitblijven, het per eind juni faillissement moet aanvragen. Dit zou tevens het faillissement van de Europese lanceercapaciteit inluiden.

2.1.2 Richting van de ESA voorstellen

In de periode sinds Edinburgh heeft ESA een aantal ingrijpende voorstellen uitgewerkt en met de lidstaten en betrokken bedrijven en instellingen besproken. Deze voorstellen bestaan uit een herstructurering van de lanceersector en een nieuw programma European Guaranteed Access to Space (EGAS).

Herstructurering lanceersector

Kort samengevat komt het voorstel tot herstructurering neer op de volgende drie onderdelen:

– Een sterkere rol van ESA in het ontwikkelingstraject en tegelijk een minder zware rol van de Franse ruimtevaartorganisatie CNES.

– Een zwaardere rol van de industriële hoofdcontractant (EADS/LICO), gepaard gaand met een meer directe aansturing door ESA, i.h.b. om de positie van de toeleveranciers te waarborgen.

– Een herziening van de taken van ARIANESPACE (minder overlap met industrie in de samenbouw van de lanceervoertuigen en de lanceringen), gepaard gaand met een vermindering van de betrokkenheid van CNES en een verzwaring van de industriële betrokkenheid.

European Guaranteed Access to Space (EGAS)

Dit voorstel is gebaseerd op het strategisch belang van Europese onafhankelijke toegang tot de ruimte voor het lanceren van haar telecommunicatie, aardobservatie, navigatie en wetenschappelijke satellieten. Het voorstel houdt in dat de ESA, i.c. de lidstaten, voor een periode van vijf jaar (2005–2009) een aantal institutionele lanceringen garandeert en ten behoeve van deze lanceringen een bijdrage levert van maximaal€ 150 miljoen per jaar ter dekking van de vaste kosten.

Tegelijkertijd zullen de industrie en ARIANESPACE een vergelijkbare bijdrage leveren in de vorm van een reductie van de kostprijs met een bedrag van ca. € 25 miljoen per lancering (= voor een basisscenario van 6 lanceringen per jaar in totaal € 150 miljoen).

Dit programma zou in de periode van 2005 – 2009 dienen te leiden tot een versteviging van de positie van ARIANESPACE (en dus van de ARIANE-5 raket) op de commerciële markt. Voor zover ARIANESPACE in die periode op de commerciële lanceringen winst zou boeken, dient deze winst deels weer gebruikt te worden als vermindering van de bijdrage van de lidstaten.

ESA stelt voor om op de Ministersconferentie van mei 2003 een principe besluit over EGAS te nemen (hoogte van de bijdrage, financiering door de lidstaten, bijdrage industrie, etc.) en in de periode tot eind 2004 het programma verder uit te werken, waaronder de condities, die aan de bijdrage zijn verbonden. Uitgangspunt is dat een en ander wordt gefinancierd uit bestaande budgetten en derhalve geen extra middelen zal vergen. Om dit mogelijk te maken, is het nodig om een reeds gepland en tijdens de ESA Ministersconferentie van Edinburgh aangekondigd programma – het Future Launchers Preparatory Programma (FLPP) – in sterk gereduceerde vorm uit te voeren.

Short-term recovery

Bovenop de hierboven geschetste voorstellen komen maatregelen om op korte termijn het hoofd te bieden aan de gevolgen van de mislukking van de ARIANE 517 lancering, die het begin had moeten zijn van het gebruik van een nieuwe ARIANE-5 versie met een grotere lanceercapaciteit.

Na deze mislukking heeft ESA samen met CNES, ARIANESPACE en de industrie gewerkt aan een recovery plan om de ARIANE-5 weer op de rails te krijgen. Dit plan behelst een aantal korte-termijn acties om zo snel mogelijk de nieuwste ARIANE-5 versie weer te doen vliegen. Deze versie zal de «workhorse» van ARIANESPACE tot 2010 moeten worden.

Dit recovery plan kost ca. € 250 miljoen in 2003–2004, deels te bekostigen door de industrie en deels te financieren uit reeds bestaande ESA programma's. Daarnaast zullen door de lidstaten gefinancierde kwalificatievluchten uitgevoerd moeten worden (commerciële klanten willen pas weer met de nieuwe ARIANE-5 versie lanceren indien er tenminste twee additionele kwalificatie-vluchten uitgevoerd zijn). Het ESA voorstel is om de eerste vlucht in maart 2004 te doen plaatsvinden en de tweede in september 2004. Uitgangspunt is dat ook de kosten van kwalificeren gefinancierd zullen worden uit bestaande budgetten.

2.1.3 Nederlands standpunt

Nederland onderschrijft de Europese ambitie dat onafhankelijke toegang tot de ruimte behouden blijft. De gezamenlijk door de ESA lidstaten opgebouwde positie van de ARIANE is daarin een cruciaal element. Het pakket aan ESA voorstellen ter ondersteuning van die positie lijkt het enige alternatief te zijn om uit het geschetste dal te komen. Daarom kan Nederland met de voorstellen instemmen, maar wel onder een aantal randvoorwaarden:

– De voorgestelde herstructurering biedt goede mogelijkheden voor de gewenste verbetering van de efficiëntie en voor de stroomlijning. Voor Nederland is van groot belang dat tijdens – en als uitkomst van – dit proces de positie van de Nederlandse toeleveranciers (o.a. Dutch Space, Stork Product Engineering en TNO-Space) gewaarborgd blijft. In deze context loopt ook overleg met genoemde bedrijven.

– Ten aanzien van de korte-termijn acties om de nieuwe versie van de ARIANE-5 weer operationeel te krijgen is de voorgestelde Nederlandse positie dat dit uitgewerkt dient te worden binnen de beschikbare middelen. Ook dient er voor gewaakt te worden dat dit niet ten koste gaat van de industriële return van kleinere lidstaten zoals Nederland.

– Het EGAS programma lijkt de enige reële mogelijkheid te zijn om de politieke doelstelling van onafhankelijke toegang tot de ruimte overeind te houden. Over modaliteiten en randvoorwaarden zal nog uitgebreid onderhandeld dienen te worden. De Nederlandse uitgangspositie zal zijn dat het programma tijdelijk dient te zijn, binnen de beschikbare middelen uitgevoerd dient te worden, en een verdeelsleutel dient te hebben die (mede) gebaseerd is op het aandeel van de participerende lidstaten in de industriële productie.

– De benodigde middelen voor de korte termijn acties en het EGAS programma dienen in beginsel binnen de beschikbare middelen van de (ontwikkelings-) programma's voor lanceerders te worden gevonden.

– Ten aanzien van het in 2001 aangekondigde Future Launchers Preparatory Programme (FLPP) – dat nu eveneens voorligt – is de voorgestelde Nederlandse positie dat dit, zij het in sterk gereduceerde vorm, doorgang zou moeten vinden teneinde continuïteit ten behoeve van de industriële teams te garanderen en voor de langere termijn de Europese R&D capaciteit op dit gebied in stand te houden.

2.2 ESA/EU samenwerking

2.2.1 Achtergrond

Sinds 1999 heeft de EU zich in toenemende mate betrokken getoond bij het ruimtevaartbeleid. Deze betrokkenheid heeft zich in verschillende vormen gemanifesteerd:

Projecten

ESA en de EU werken momenteel samen in twee grote ruimtevaartprojecten: GALILEO en GMES. GALILEO is een op satellieten gebaseerd navigatie systeem dat de Europese tegenhanger zal vormen voor het Amerikaanse GPS. Het management in de uitvoeringsfase zal worden gevoerd door een «Joint Undertaking» van ESA en EU. De definitiefase van GALILEO is inmiddels afgerond. De start van de ontwikkelingsfase wachtte ten tijde van het opstellen van deze brief nog op de uitkomst van de binnen ESA lopende discussie over de hoogte van de inschrijving in het ontwikkelingsprogramma door de deelnemende lidstaten. De verwachting is dat deze discussie eind april a.s. zal zijn afgerond. GMES staat voor Global Monitoring for Environment and Security en bevindt zich in de definitiefase. In 2004 wordt besloten over de realisatiefase.

Europese strategie voor ruimtevaart

ESA en de EU hebben in 1999 geconcludeerd dat het wenselijk is om te komen tot de ontwikkeling – voor de lange termijn – van een Europese strategie voor ruimtevaart, gericht op punten van gemeenschappelijk belang voor beide organisaties. Een eerste aanzet hiertoe is gegeven in 2000 met het gezamenlijk document: «Een nieuw hoofdstuk in de Europese ruimtevaart». Hierin zijn de volgende drie doelstellingen voor de Europese ruimtevaartstrategie geformuleerd:

– Het versterken van de basis voor ruimtevaart in Europa: behouden van onafhankelijke en betaalbare toegang voor Europa tot de ruimte en het zeker stellen van een brede technologische basis voor ruimtevaartactiviteiten met de industriële capaciteiten voor het ontwikkelen en opereren van complete ruimtevaartsystemen.

– Het vergroten van de wetenschappelijke kennis om een beter begrip te krijgen van onze planeet en zijn atmosfeer, ons zonnestelsel en het heelal.

– Het oogsten van de voordelen voor economische markten en voor de maatschappij, door volledig de technische mogelijkheden van de ruimtevaart te benutten voor de Europese burgers.

Om deze doelstellingen te verwezenlijken is vervolgens de Joint Task Force opgericht waarin beide organisaties vertegenwoordigd zijn. Deze wordt hierbij geassisteerd door de Joint Space Strategy Advisory Group (JSSAG), een adviesorgaan gevormd door lidstaten van beide organisaties en experts.

Naast deze gezamenlijke strategische plannen heeft de EU begin 2003 een Groenboek over ruimtevaart gepubliceerd. Bij de formulering van het Groenboek is de inbreng van ESA meegenomen. De kern van het document is een aantal fundamentele vragen met betrekking tot een Europese ruimtevaartstrategie. De EU lidstaten en andere partijen zijn in de gelegenheid tot en met mei 2003 hun visie op deze vragen te geven, waarna de EU voor eind 2003 een Witboek zal publiceren. Nederland werkt momenteel aan een formele reactie op het Groenboek, welke separaat aan u voorgelegd zal worden.

ESA/EU Framework Agreement

In april 2002 hebben de ESA-Council en de EU Raad voor de Concurrentiekracht opdracht gegeven om binnen een vastgesteld mandaat te werken aan een samenwerkingsovereenkomst ESA-EU. Sindsdien onderhandelen delegaties van de Europese Commissie en van de ESA Executieve over een gezamenlijke tekst voor deze samenwerkingsovereenkomst.

De hindernissen bij het tot stand brengen van een ESA-EU samenwerkingsovereenkomst blijken aanzienlijk groter dan verwacht en ook moeilijk te overwinnen. Belangrijkste punten waarover tot op heden geen overeenstemming is bereikt betreffen de volgende:

– Het vaststellen welke regels zullen gelden voor concrete samenwerkingsprojecten tussen ESA en EU op het gebied van de ruimtevaart. Van belang zijn onder meer de regels voor stemrecht over deze projecten en de regels voor het beleid op het gebied van de industriële aspecten.

– De structuur van het overleg tussen ESA en EU met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomst. Van de zijde van de Europese Commissie wordt voorgesteld om een samenwerkingsraad van ministers (Space Council) in te stellen, van de zijde van een aantal lidstaten van ESA is daartegen bezwaar.

– De wijze waarop de positie van staten dient te worden geregeld, die wel lid zijn van de ene organisatie maar niet van de andere.

Ruimtevaart en de Europese Conventie In eerste concepten voor het nieuwe Europees Verdrag, die besproken worden in de Europese Conventie, is te zien dat er duidelijke voornemens zijn om ruimtevaartbeleid daarin een plaats te geven.

2.2.2 Richting van de ESA voorstellen

Aangezien dit een ESA Ministersconferentie is, komen formeel alleen de onderwerpen waarin ESA een verantwoordelijkheid draagt aan de orde. Het zal gaan om de samenwerkingsovereenkomst ESA/EU en de activiteiten van de gezamenlijke werkgroep JTF .

Het zal naar inschatting niet mogelijk blijken om aan de ESA Ministersconferentie van 27 mei een definitieve tekst van de samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voor te leggen. Dat betekent naar verwachting dat meer in algemene zin van gedachten zal worden gewisseld over de voortgang in de onderhandelingen tussen ESA en EU respectievelijk de door ESA te kiezen opstelling t.o.v. de EU. ESA zal hiervoor een resolutie voorleggen, waarin wordt ingegaan op de te volgen ESA strategie.

2.2.3 Nederlands standpunt

Nederland staat positief tegenover het naar elkaar toe groeien van ESA en EU zodat ruimtevaart beter kan worden benut voor Europese politieke en maatschappelijke doelstellingen. Hierbij mogen de unieke verworvenheden van de huidige ESA organisatie niet verloren gaan. Het gaat hier voor Nederland met name om:

– De opgebouwde kwalitatief hoogwaardige en efficiënte wetenschappelijke en technologische onderzoeks- en ontwikkelcapaciteit.

– Industriële return: het beleid van ESA is om lidstaten evenredig aan hun deelname aan programma's opdrachten aan hun industrie te verlenen. Op deze manier zijn lidstaten ervan verzekerd dat hun industrie meeprofiteert van de nationale gelden die naar ESA programma's gaan.

– Optionele intekening: lidstaten kunnen bij ESA op bepaalde programma's optioneel intekenen. Dat betekent dat landen naar gelang van hun eigen belangen en wetenschappelijke en industriële competenties vrij kunnen bepalen aan welke programma's ze voor welk budget intekenen.

– Grote inspraak van lidstaten en gelijkwaardigheid in stemverhouding van kleine en grote lidstaten (iedere lidstaat heeft één stem).

Ter zake het «Framework Agreement» hanteert Nederland de volgende uitgangspunten:

– De samenwerkingsovereenkomst moet voortbouwen op de sterke punten van beide organisaties, waarbij de rol van de EU ligt op het gebied van de politieke aspecten van ruimtevaart en de aansluiting van het Europese ruimtevaartbeleid bij de andere beleidsvelden van de EU en de rol van ESA ligt op het gebied van wetenschappelijke en technologische aspecten alsmede de programmatische en organisatorische invulling van ruimtevaartprogramma's op het vlak van onderzoek en ontwikkeling.

– De samenwerkingsovereenkomst moet duidelijk zichtbaar maken dat ESA zal fungeren als agentschap voor de uitvoering en de ontwikkeling van het ruimtesegment en het grondsegment in het kader van ruimtevaartprojecten en -initiatieven van de EU. Zowel de hierboven genoemde kenmerken van de ESA organisatie als het «best science» principe, dat wil zeggen dat de inhoudelijke kwaliteit van het wetenschappelijke ESA-programma doorslaggevend is, moeten hierbij gehandhaafd blijven.

– Van groot belang is dat in de samenwerkingsovereenkomst éénduidig wordt gesteld welke procedures en regels er gelden voor ruimtevaartprojecten die door ESA in samenwerking met de EU worden uitgevoerd.

Het gaat om duidelijke regels ten aanzien van stemrechten en ook ten aanzien van de industriële aspecten. Daar waar ruimtevaartprojecten met overheidsgeld worden uitgevoerd vanwege de lidstaten is het van groot belang dat de technologische ontwikkeling en de industriële betrokkenheid op een eerlijke manier over die lidstaten zijn verdeeld. Dit industriële aspect van de uitvoering van gemeenschappelijke overheidsprojecten is van groot belang voor een evenwichtige betrokkenheid van en draagvlak in alle lidstaten.

– In de samenwerkingsovereenkomst zou een duidelijke structuur moeten worden vastgelegd voor het overleg tussen beide organisaties EU en ESA met betrekking tot de onderwerpen van de overeenkomst. Daarbij is een gestructureerd overleg op ministersniveau tussen beide organisaties gewenst.

2.3 Internationaal Ruimtestation ISS

2.3.1 Achtergrond

Sinds het midden van de jaren '80 werkt Europa samen met de Verenigde Staten, Canada en Japan aan een internationaal ruimtestation (ISS). Dit project is van belang voor de exploratie van de ruimte, met name via bemande ruimtevaart en voor het uitvoeren van wetenschappelijke en industriële experimenten onder gewichtsloosheid. Vanaf 1992 is ook Rusland betrokken bij dit project, dat zich nu midden in de opbouwfase in de ruimte bevindt. Naar verwachting zullen in 2004 en 2005 twee belangrijke ESA systeemdelen – de eerste ATV (Automated Transfer Vehicle, een onbemande bevoorradingsmodule) en de Columbus laboratorium-module – gelanceerd worden.

Op de ESA Ministersconferentie in Edinburgh in november 2001 werd afgesproken dat de ESA lidstaten een deel van het Europese ISS Exploitatiebudget zouden blokkeren om een «politiek signaal» te geven aan de VS, die in 2001 een aantal eenzijdige beslissingen hadden genomen, die een zeer nadelige invloed hadden op het Europese industriële pakket en op het gebruik van het ruimtestation. Sindsdien hebben onderhandelingen met de NASA plaats gevonden over het ISS. Uiteraard is de situatie met betrekking tot het ruimtestation ook beïnvloed door de recente ramp met de Space Shuttle.

Gevolgen van de ramp met de Shuttle Columbia

De VS komen binnenkort met het rapport van het onderzoek naar de oorzaak. Op basis daarvan zal NASA besluiten de vluchten met resterende drie Shuttles te hervatten. Zoals naar aanleiding van een recente vraag van de TK over de gevolgen van de ramp met de Colombia voor de ruimtevlucht van André Kuipers gemeld is in een brief van 12 maart 2003 hebben de VS en andere ISS partners besloten dat het ISS in de tussentijd bemand dient te blijven en wel met een bemanning van twee astronauten. Dit zal met de Russische Soyuz bereikt worden.

Om dit mogelijk te maken zijn de Spaanse en Nederlandse Soyuz-vluchten elk met zes maanden uitgesteld (respectievelijk naar oktober 2003 en april 2004).

Het tijdelijk stil liggen van de Shuttle lanceringen zal ook invloed hebben op de lanceerdatum van de Europese Columbus module. Indien de Shuttle lanceringen – zoals nu verwacht wordt – in de tweede helft 2003 of begin 2004 hervat worden, zal de vertraging beperkt kunnen worden tot ca. een jaar.

2.3.2 Richting van de ESA voorstellen

In de aanloop naar de komende ESA Ministersconferentie heeft ESA een rapportage uitgebracht over de onderhandelingen met NASA. De conclusie daarin is dat NASA op drie hoofdpunten (research prioriteiten, management en kostenbeheersing) aan de gestelde eisen voldaan heeft, en dat het vertrouwen in het Amerikaanse commitment met betrekking tot ISS is hersteld.

Echter, om een aantal redenen zijn vooral de drie grootste Europese participanten – Duitsland, Frankrijk en Italië – slechts bereid tot een gedeeltelijke de-blokkering. Dit heeft deels te maken met interne industrie-politieke en budgettaire redenen en is deels bedoeld om druk op de VS te houden in verdere onderhandelingen over de operationele kosten van het station.

Verder zijn de gevolgen van de ramp met de Shuttle Columbia op de voltooiing van het ISS nog onderwerp van overleg tussen de ISS-partners.

De verwachting is daarom dat aan de ESA Ministersconferentie eind mei a.s. een gedeeltelijke de-blokkering zal worden voorgesteld.

2.3.3 Nederlands standpunt

Nederland heeft destijds besloten voor een beperkt percentage aan de bouw van het ISS mee te doen vanuit zowel politieke (deelname aan dit grootste mondiale R&D samenwerkingsprogramma), wetenschappelijke (microgewichtonderzoek) en industrieel/technologische overwegingen. Naast deelname aan het ISS ontwikkelingsprogramma participeert Nederland in een aantal aan het ISS gerelateerde programma's, waaronder de bouw van de Europese Robotarm (ERA), de bouw van diverse laboratorium-faciliteiten en de vlucht van de Nederlandse astronaut André Kuipers naar het ISS in 2004.

Voor Nederland is goede voortgang in de opbouw van het ruimtestation belangrijk, om zodoende spoedig tot optimaal wetenschappelijk gebruik van het station te kunnen komen. Daarnaast is het voor de Nederlandse bedrijven, die betrokken zijn bij voorbereiding van technologische en industriële experimenten, van belang dat het station binnen de komende twee jaar volledig operationeel wordt.

Mede gelet op de opstelling van de drie grote landen zal Nederland dus op de komende ESA Ministersconferentie in mei kunnen instemmen met een voorstel voor gedeeltelijke de-blokkering.

3. Slotopmerkingen

De Europese ruimtevaart verkeert in een cruciale fase. Het strategisch belang van ruimtevaart wordt op Europees niveau steeds meer onderkend. Het is daarom van groot belang dat de urgente problemen waarmee de Europese ruimtevaart momenteel kampt worden opgelost. Nederland als loyale partner in zowel ESA en EU onderschrijft de Europese ruimtevaart doelstellingen en is bereid daaraan een bijdrage te leveren.

De ontwikkelingen die zich de komende tijd aan EU zijde zullen voltrekken zullen belangrijk zijn. In welke vorm ruimtevaart opgenomen zal worden binnen het Europese Verdrag heeft betekenis voor de mate van betrokkenheid bij ruimtevaart van de EU.

Ook kan de voortgang van de EU bij het ontwikkelen van een gemeenschappelijk veiligheid en defensie beleid voor de toepassing van ruimtevaart grote consequenties hebben. Dit onderwerp wordt o.a. aan de orde gesteld in het Europese Groenboek waarvoor de Nederlandse reactie separaat aan u zal worden voorgelegd.

Verdere intensivering van de samenwerking tussen ESA en EU heeft een positief effect op de Europese ruimtevaart. Beide partijen onderschrijven dit en het is dan ook van groot belang dat zij dit in de praktijk zullen brengen. Een Framework Agreement is een noodzakelijke juridische basis voor deze samenwerking en moet zo spoedig mogelijk getekend worden.

Na afloop van de ESA Ministersconferentie van 27 mei zal ik de Tweede Kamer schriftelijk informeren.

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst

Naar boven