Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 24445 nr. 71 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 24445 nr. 71 |
Vastgesteld 23 augustus 2004
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 17 juni 2004 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en met staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van de staatssecretaris van VROM van 2 juni 2004 met de kabinetsreactie op het IPO-voorstel inperking werkingssfeer Wet ammoniak en veehouderij (24 445, nr. 69);
– de brief van het IPO aan de minister van LNV van 5 maart 2004 met IPO-voorstel proefkaart nieuwe Wet ammoniak en veehouderij (LNV-04-110).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Koopmans (CDA) vindt de verschillen tussen de provincies bij het uitwerken van het aanwijzingsbeleid te groot. Om tot meer eenduidigheid te komen zou de centrale overheid criteria moeten opstellen voor de aanwijzing van kwetsbare natuurgebieden. Tot die kwetsbare gebieden zouden alleen de Habitatgebieden, de natuurbeschermingswetgebieden en de natuurkernen uit het NMP4 moeten behoren die gevoelig zijn voor ammoniak. Daarmee zou zowel de motie-Schreijer-Pierik als de motie-Snijder-Hazelhoff op een goede manier worden uitgevoerd. De aangewezen gebieden kunnen op kaarten worden aangegeven die vervolgens provinciaal worden vastgesteld. Door de extra toets door de provinciale staten kunnen eventuele knelpunten alsnog worden opgelost.
De heer Koopmans is voor een zonering die beperkt blijft tot 250 meter rondom de voor ammoniak gevoelige gebieden die met de WAV worden beschermd. Hij wijst erop dat deze zonering op grond van de RIVM-rapportages meer dan voldoende is.
LTO Nederland heeft voorstellen gedaan voor het voldoen aan de IPPC-richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Controlrichtlijn). Door het te beschermen areaal beperkt te verminderen zal een fors aantal bedrijven minder hinder ondervinden van deze richtlijn. Het kabinet zou kunnen nagaan welk niveau van uitstoot mogelijk is bij het voeren van een ruimer beleid. Op grond van de huidige voorstellen is de maximale uitstoot 15 mol zuur/ha/per jaar. Gelet op het succes van de al eerder ingezette generieke maatregelen, zou het reeds gedane voorstel van een maximale uitstoot van 75 mol verantwoord zijn.
Welk tijdpad heeft het kabinet voor ogen bij de aanpassing van de WAV? Wil het kabinet bij die aanpassing nadrukkelijk aandacht besteden aan verduidelijking en versoepeling van het beleid?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD), mede sprekend namens de fractie van de LPF, herinnert eraan dat de motie-Schreijer-Pierik tot strekking had om vooral de zeer kwetsbare natuurgebieden te beschermen en het ammoniakbeleid uitvoerbaar te maken. Met de motie-Snijder-Hazelhoff is aangegeven wat als zeer kwetsbare natuur moet worden aangemerkt: de ammoniakgevoelige Habitatgebieden. Vervolgens heeft het kabinet de provincies gevraagd beleid te ontwikkelen ter uitvoering van de motie-Schreijer-Pierik. Dat hebben de provincies gedaan en zij hebben het kabinet een voorstel doen toekomen. Op grond van dat voorstel wil het kabinet de provincies de bevoegdheid geven om de gebieden aan te wijzen die als zeer kwetsbaar moeten worden gemerkt. In de WAV zullen dan de criteria worden opgenomen die de provincies bij die aanwijzing moeten hanteren bij de selectie van de gebieden. Het vreemde is echter dat de provincies al gebieden hebben aangewezen zonder dat er wettelijke criteria gelden. Het gevolg daarvan is dat verschillen tussen de provincies zijn ontstaan.
Ook LTO Nederland heeft een voorstel gedaan voor aanpassing van het ammoniakbeleid. Dat voorstel houdt in dat die Habitatgebieden, natuurbeschermingswetgebieden en natuurkernen van het NMP4 als kwetsbaar worden aangewezen die gevoelig zijn voor ammoniak. Daarmee zou niet helemaal conform de motie-Snijder-Hazelhoff worden gehandeld. Daarin wordt het kabinet opgeroepen om alleen de Habitatgebieden als zeer kwetsbaar aan te wijzen en om na te gaan of de werking van de WAV voor de andere gebieden kan worden heroverwogen. Niettemin zou het voorstel van LTO Nederland een goed compromis kunnen zijn.
Mevrouw Snijder herinnert er voorts aan dat de grootte van de zonering in beide moties helder wordt aangegeven. Die zonering is op grond van het RIVM-rapport en het Europese beleid zeker te verdedigen. De Europese regelgeving vergt namelijk niet ten principale een zonering, maar een bescherming van significant kwetsbare natuur. Daarom is het van belang dat het kabinet vasthoudt aan de zonering van 250 meter.
Het kabinet geeft in zijn brief aan dat de eisen voor de grondgebonden veehouderijen verlaagd zouden kunnen worden. Daardoor zouden minder bedrijven beperkingen worden opgelegd. Echter, duidelijke voorstellen doet het kabinet niet. Het verwijst voor zijn terughoudendheid naar Europese regelgeving. Wil de regering op dit punt meer duidelijkheid geven en daarbij laten weten of er voor lokaal grondgebonden bedrijven nog uitbreidingsmogelijkheden zijn?
De heer Waalkens (PvdA) meent dat het beleid gekenmerkt wordt door bestuurlijke onduidelijkheid en dat die onduidelijkheid ontstaan is na aanneming van de motie-Schreijer-Pierik. Zij werd vergroot met de aanneming van de motie-Snijder-Hazelhoff. De mate van puntbelasting die in bepaalde gebieden wordt veroorzaakt door ammoniakuitstoot kan wel worden betwist, maar vaststaat dat er een relatie is tussen de emissie en het effect op de omgeving. Het generieke ammoniakbeleid, aangevuld met specifieke maatregelen, zou ervoor moeten zorgen dat de totale ammoniakdeken dunner wordt. Door hieraan met moties iets af te doen, maakt men het beleid minder realistisch en wordt de desbetreffende ondernemers schijnzekerheid geboden.
De heer Waalkens wijst er in dit verband op dat de totale stikstofbelasting in Nederland vele malen te hoog is. Weliswaar kan Nederland voldoen aan de Europese normen voor de ammoniakuitstoot, maar het produceert meer stikstof dan de spankracht van de natuur aankan. Daarom zal de regering forse stappen moeten zetten en haar beleid niet mogen verslappen. Ook dient in aanmerking te worden genomen dat de regering in het Hoofdlijnenakkoord de doelstelling heeft opgenomen om in 2018 de Ecologische Hoofdstructuur te realiseren en dat zij heeft aangegeven de zeer kwetsbare gebieden met een zonering te willen beschermen. Het nieuwe voorstel betekent echter een duidelijke verslapping van die beleidsintentie. Bovendien is het de vraag of de provincies de rol die zij conform het nieuwe voorstel krijgen, aankunnen en of de aanpassing van de WAV en de nadere regelgeving juridisch houdbaar zullen zijn. Vooral de individuele toets bij de aanwijzing van kwetsbare natuurgebieden staat haaks op het voeren van een generiek beleid waarmee deze natuurgebieden moeten worden beschermd.
Bij de totstandkoming van de vigerende wetgeving is aangegeven wat onder kwetsbare en zeer kwetsbare natuur wordt verstaan. De voorstellen van het CDA en de VVD zullen met zich brengen dat 18% van het gebied met kwetsbare of zeer kwetsbare natuur, natuur die volgens Alterra en TNO bescherming behoeft, niet langer beschermd wordt door de zonering. Bovendien gaan de voorstellen van CDA en VVD verder dan die van het IPO, terwijl dat orgaan reeds al het mogelijke heeft gedaan om de strekking van de wet op te rekken en om aan de wensen van de Tweede Kamer tegemoet te komen. Het is dan ook de vraag of het IPO een beleid dat verder gaat dan de eigen voorstellen wil uitvoeren.
De heer Van der Vlies (SGP) wijst erop dat het voorstel van het IPO ondersteund wordt met kaarten die slechts indicatief zijn. De kaarten gaan vergezeld van de mededeling dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Als men de nieuwe wetgeving daarop wil baseren, zal men ook het kaartmateriaal van het IPO een wettelijke status moeten geven. In feite moeten dus de te beschermen gebieden nog wettelijk worden aangewezen. In dat kader moet het mogelijk zijn eventuele verschillen tussen provincies die niet terecht zijn weg te werken. Wat is de visie van de regering op dit punt?
De heer Van der Vlies zegt te willen blijven bij een zonering van 250 meter. Hij is echter tegen een verdere verscherping van het beleid als dat op grond van de Europese regelgeving niet nodig is. Daarnaast herhaalt hij zijn suggestie om versnippering en onwerkbaarheid tegen te gaan met het aangeven van een minimumoppervlakte voor de verzuringsgevoelige gebieden. Verder stelt de SGP-fractie voor om de categorie «overige kwetsbare gebieden» niet bij het zoneringsbeleid te betrekken. Dat laatste wil niet zeggen dat deze gebieden geen enkele bescherming genieten. Voor die gebieden gelden immers de eisen van het generieke emissiebeleid. Is de regering bereid het voorstel in die zin aan te passen? Kan de regering aangeven wat de consequenties zouden zijn van het schrappen van de categorie «overige kwetsbare gebieden»? Met hoeveel hectare zou dan het zoneringsgebied worden verminderd en hoeveel bedrijven zouden hier door minder worden gehinderd?
Volgens de IPPC-richtlijn mogen bedrijven geen belangrijke verontreiniging voor de omgeving veroorzaken. De regering wil de effecten van de verontreiniging aanmerken als significant als de toename ervan overeenkomt met 1% van de gemiddelde kritische depositiewaarde van kwetsbare natuurgebieden. Waarom neemt men hier 1% als uitgangspunt en hoe handelt men op dit punt in andere lidstaten? Realiseert de regering zich dat zij met deze uitleg van de IPPC-richtlijn een scherp beleid voert en dat dat gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrariërs?
De beheersplannen ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten nog worden opgesteld. Zolang die plannen er nog niet zijn worden kwetsbare gebieden aangemerkt als zeer kwetsbare gebieden. Wat zijn de consequenties daarvan? Bestaat niet de kans dat men op deze manier bedrijven ernstig schaadt, terwijl zij bij een definitieve planvorming wellicht onder een ander regime vallen?
Het antwoord van de bewindslieden
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer merkt op dat de Kamer de regering heeft gevraagd om de provincies ter uitvoering van het regeerakkoord en de motie-Schreijer-Pierik een voorstel te laten doen. De regering heeft aan dat verzoek gehoor gegeven en is in overleg met de provincies getreden. De provincies hebben via het IPO hun verantwoordelijkheid genomen en indicatieve kaarten opgesteld waarin de kwetsbare gebieden worden aangegeven. De bedoeling is thans dat de regering met als uitgangspunt het voorstel van de provincies algemene criteria opstelt. Vervolgens zouden de provincies hun voorstellen moeten uitwerken met inachtneming van de criteria die dan in de wet zijn verankerd. Die criteria zullen de provincies echter enige speelruimte moeten laten. Om te voorkomen dat er grote verschillen in de aanwijzingsbesluiten van de verschillende provincies zitten, zullen deze besluiten de goedkeuring van de minister van LNV behoeven. Bovendien zal bij de vaststelling op provinciaal niveau de eventuele controle door de provinciale staten zorgen voor een corrigerende werking. Geringe verschillen tussen provincies zijn evenwel niet uit te sluiten.
De staatssecretaris merkt in dit verband op dat de decentralisatiegedachte met zich brengt dat de provincies enige ruimte krijgen bij de uitvoering van het beleid. Hij zou het dan ook niet correct vinden als de Kamer, nadat zij de provincies nadrukkelijk heeft gevraagd om beleid te ontwikkelen, de voorstellen van de provincie niet eerbiedigt. Dit zou ook onrecht doen aan de inspanningen van de provincies. Zij hebben voor het opstellen van de plannen overleg moeten voeren met maatschappelijke organisaties. Bovendien heeft de Kamer juist op het gebied van de natuurbescherming de wens geuit om zoveel mogelijk een decentraal beleid te voeren.
De staatssecretaris gaat voorts in op de opmerkingen over de te kiezen zonering. De overige gebieden, de gebieden die niet tot het areaal van de VHR-gebieden, de NB-gebieden en de Natuurkernen van het NMP4 behoren, bestrijken een areaal van 23 000 ha. De provincies hebben die overige gebieden ook aangewezen als zeer gevoelig voor ammoniak. Met het voorstel van de provincies zou de totale oppervlakte aan te beschermen natuur 313 000 ha bedragen. Het aantal bedrijven op die overige gebieden bedraagt 855 op een totaal van 4500.
De staatssecretaris wil het oordeel aan de Kamer laten of een dergelijk aantal van doorslaggevende betekenis is. Hij wijst er wel op dat de provincies in dezen een afweging hebben gemaakt en dat de Kamer daar om gevraagd heeft.
Voor een aantal gebieden geldt dat de daar gevestigde intensieve veehouderijen een niet grotere depositie van ammoniak mag hebben dan 15 mol. Het oprekken van deze grenswaarde hoeft niet altijd van betekenis te zijn voor de natuur. Het gaat immers om het significante effect op bepaalde delen van een natuurgebied. De nationale regel van 15 mol voor bepaalde gebieden is overigens niet door andere lidstaten opgevolgd. De regering acht het niet uitgesloten dat met handreikingen de bedrijven tegemoet wordt gekomen. Het probleem met handreikingen zou kunnen zijn dat zij minder rechtszekerheid bieden, maar daar staat tegenover dat zij de decentrale overheid de gelegenheid bieden om maatwerk te leveren. Het wettelijk regelen van de mate van significantie brengt weer het gevaar met zich dat de wetgeving in strijd kan zijn met Europese regelgeving.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst erop dat het in ieder geval tot 2006 duurt voordat de nieuwe WAV geheel kan worden uitgevoerd. De Kamer moet dan ook in aanmerking nemen dat het opstellen van een andere grondslag voor het beleid dan die is aangegeven door het IPO opnieuw tot vertraging leidt met alle gevolgen van dien voor de bescherming van de kwetsbare gebieden.
Hij geeft voorts aan waarom een zonering van 250 meter niet de voorkeur van de regering heeft. Het lokale ammoniakeffect komt voor 60% uit de zone tussen 0 en de 250 meter en voor 35% uit de zone tussen 250 en 500 meter. Dat wil zeggen dat bedrijven in de zone tussen 250 en 500 meter een significant effect hebben op ammoniakgevoelige natuur. Met een zone rondom kwetsbare natuurgebieden van 250 meter zullen de bedrijven die gevestigd zijn in de zone tussen 250 en 500 meter een toets moeten ondergaan. De reden voor het in aanmerking nemen van een zone van 0 tot 500 meter is dus het bieden van rechtszekerheid. Bovendien zullen bij het aanhouden van een zone van 250 meter de bedrijven die zijn gevestigd in de zone tussen 250 en 1000 meter beperkt worden in de uitbreidingmogelijkheden. Het aanhouden van een zone van 250 meter biedt dus geen voordelen.
De minister wijst erop dat de bescherming van bedoelde kwetsbare gebieden nodig is op grond van Europese regelgeving. Bij die regelgeving geldt als belangrijkste criterium het significante effect van ammoniakemissie op de natuur. Wanneer een zone van 250 meter rondom kwetsbare gebieden wordt aangehouden, kan de Kamer ervan uitgaan dat er significante effecten op de natuur zijn. Bij een zone van 500 meter is de kans daarop heel klein. Daarom gaat de voorkeur van de regering daar naar uit. Het voorstel voor het aanhouden van een minimumoppervlakte van 20 ha voor kwetsbare gebieden levert ten opzichte van de huidige voorstellen weinig voordeel op.
De minister wil ten aanzien van de extensieve, lokaal grondgebonden bedrijven bezien of zij onder het regime van de Nitraatrichtlijn kunnen vallen. Hierover wordt op Europees niveau overleg gevoerd. De uitkomst hiervan is nog niet bekend.
De heer Koopmans (CDA) houdt vast aan zijn voorstel om alleen de Habitatgebieden, de natuurbeschermingswetgebieden en de natuurkernen van het NMP4 voor zover die gevoelig zijn voor ammoniak als kwetsbare gebieden aan te merken. De categorie overige kwetsbare gebieden zou daarvan moeten worden uitgesloten. De CDA-fractie acht het verstandig provinciale staten bij de aanwijzing te betrekken voor het oplossen van eventuele knelpunten. Bij de definitieve vaststelling van de gebieden zouden zij zich echter moeten houden aan de criteria van de wet. Over de interne buffering zou de minister de Kamer bij brief meer duidelijkheid moeten verschaffen. Het is namelijk mogelijk dat vanwege die interne buffering veel minder bedrijven worden gehinderd in hun uitbreidings-mogelijkheden.
De heer Koopmans wijst voorts op het succes van de huidige wet. Hij acht het van belang dat de wet vergezeld gaat van een onderbouwing voor het in aanmerking nemen van een zonering van 250 meter. Daarbij zullen moeten worden betrokken de achtergronddepositie, de rapportage van het RIVM en de interne buffering, opdat duidelijk wordt dat recht wordt gedaan aan het belang van de natuur en de rechtszekerheid voor en uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven in de agrarische sector.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) vindt het eveneens jammer dat voorbij wordt gegaan aan het succes van de Wet ammoniak veehouderij. De aanpassing van die wet is slechts nodig om haar beter uitvoerbaar te maken. Het aanhouden van een zonering van 250 meter had bovendien brede steun. Daarbij komt dat Nederland op grond van de Europese regelgeving niet verplicht is om een zonering rondom kwetsbare gebieden aan te houden. Verder geldt dat veel natuurgebieden een interne buffering hebben en het aanhouden van een zonering van 500 meter slechts schijnzekerheid voor de desbetreffende bedrijven met zich brengt. Wordt bij het hanteren van zones gerekend vanaf het punt in het kwetsbare gebied dat specifiek bescherming behoeft? Als dat het geval is, is in sommige gevallen wellicht geen zonering nodig. Ook het IPO houdt met zijn voorstellen geen rekening met die interne buffering. Gelet op de onduidelijkheid op dit punt dient de minister hierover nadere informatie te verschaffen.
Voor een goede juridische basis zijn heldere criteria in de wet nodig. Die helderheid kan verkregen worden met wettelijk te regelen welke gebieden als zeer kwetsbaar kunnen worden aangemerkt. Dat zijn voor de VVD-fractie de ammoniakgevoelige HR-gebieden, de natuurbeschermingswetgebieden en de natuurkernen van het NMP4.
De heer Waalkens (PvdA) merkt op dat in het geval de Kamer kiest voor een zonering van 250 meter, hij de individuele toetsing zal bevorderen. Deze optie heeft echter beslist niet zijn voorkeur, maar hij ziet anders geen goede mogelijkheid om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit Europese regelgeving. Hij wijst er voorts op dat de voorstellen van CDA en VVD verdergaan dan het Hoofdlijnenakkoord. Mocht het kabinet de voorstellen van CDA en VVD overnemen, dan beveelt hij de regering nadrukkelijk het uitvoeren van een prejudiciële toets aan. Verder wijst hij erop dat voor het tot stand komen van het IPO-voorstel veel maatschappelijke organisaties een inbreng hebben geleverd. Zou men dit voorstel terzijde schuiven, dan doet men geen recht aan de door hen geleverde inspanningen.
De heer Waalkens zou het zeer onjuist vinden als de zonering ook nog eens werd ingekrompen met de interne buffering. Die handelwijze zou ten koste gaan van de natuur.
De heer Van der Vlies (SGP) zegt dat het bij de overige gebieden weliswaar om slechts 7% van het totale areaal gaat, maar dat op die overige gebieden nog altijd 855 bedrijven zijn gevestigd en dat is 19% van het totale aantal. Bovendien maakt de Europese regelgeving het niet nodig om naast het aanhouden van een zonering van 250 meter gebieden aan te wijzen die als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. De heer Van der Vlies merkt voorts op dat het indicatieve kaartbeeld van de provincies is gebaseerd op het aanhouden van een zone van 250 meter, terwijl die provincies daarbij de mogelijkheid hebben om overige gebieden aan te wijzen. De regering geeft echter de voorkeur aan een zone van 500 meter. Dus zowel met voorkeur voor de ene als voor de andere mogelijkheid zal opnieuw overleg moeten worden gevoerd met de provincies en het kaartbeeld ter discussie moeten worden gesteld.
De heer Van der Vlies zegt dat hem het idee van de regering aanspreekt om met zogenaamde handreikingen bedrijven tegemoet te komen als die onnodig zwaar door de regelgeving worden getroffen. Wel blijft gelden dat die handreiking moet zijn gebaseerd op een bepaling in de wet.
Hij merkt ten slotte op dat de regering met het eventueel aanhouden van een zone van 500 meter de betrokken bedrijven wel zekerheid biedt, maar dat dat onverlet laat dat die bedrijven geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben. Onzekerheid kan daarentegen nog de mogelijkheid van ontwikkeling impliceren. Alles afwegende blijft daarom zijn voorkeur uitgaan naar een zone van 250 meter.
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zegt zich gesteund te voelen in zijn benadering om met het beleid zoveel mogelijk maatwerk te leveren voor de zogenaamde IPPC-bedrijven. Daarbij zullen de cumulatieve effecten, de omstandigheden enz. van deze ondernemingen in aanmerking worden genomen. Op die manier kunnen met behoud van rechtszekerheid onnodige belemmeringen worden weggenomen.
De staatssecretaris herhaalt dat hij niet nadrukkelijk heeft willen pleiten voor een bepaalde omvang van het te beschermen areaal. Daarentegen heeft hij de Kamer alle ruimte gelaten in haar keuze. De Kamer heeft echter zelf verzocht de provincies in dezen een verantwoordelijkheid te geven. Dat impliceert dat ook de provincies de ruimte moeten krijgen om met inachtneming van de lokale omstandigheden en in overleg met de maatschappelijke organisaties het beleid inhoud te geven. Door met veel en strikte criteria te werken voor alle provincies, kunnen de provincies erg gehinderd worden bij het voeren van beleid. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat de provincies hun opdracht teruggeven met alle gevolgen van dien. Niettemin zal de regering de provincies het gevoelen van de Kamer overbrengen.
De staatssecretaris herhaalt dat belangrijke criteria voor hem zijn de verzuringsgevoeligheid, de robuustheid van de voorstellen en de speelruimte van de provincies om zelf voor oplossingen te kiezen. Een waarborg voor het voorkomen van te grote afwijkingen wordt verkregen met de bepaling dat de minister van LNV zijn goedkeuring moet geven bij de aanwijzing van zeer kwetsbare gebieden. Zeer belangrijk is voor de regering in deze fase evenwel de bestuurlijke zorgvuldigheid. De provincies is namelijk nadrukkelijk gevraagd een rol te spelen en aan dat verzoek kan nu niet zomaar voorbij worden gegaan.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarschuwt de Kamer dat een afwijzing van het IPO-voorstel niet alleen tijdverlies betekent, maar ook verlies aan commitment. Bovendien wil de regering zo snel mogelijk in samenspraak met de provincies komen tot gebiedsaanwijzing en het aanmerken van de zeer gevoelige plekken daarbinnen.
Met het aanhouden van een zonering van 250 meter zal voor de desbetreffende bedrijven grotere onzekerheid ontstaan. Procedures zullen het gevolg zijn. Elke aanvraag voor bedrijvigheid binnen de zone van 500 meter zal namelijk voor toetsing in aanmerking komen, met als gevolg dat er met een zonering van 250 minder bedrijfsmogelijkheden zijn dan met een zonering van 500 meter. Het IPO geeft geen zonering aan, maar het doet wel een voorstel voor gebiedsaanwijzing. Bij de maatschappelijke consultatie is evenwel gebleken dat er een voorkeur is voor het hanteren van een zone van 500 meter. Bovendien kan vanwege het in aanmerking nemen van de interne buffering die zone in sommige gevallen heel klein worden.
Een prejudiciële toets kan niet op verzoek van de Kamer worden uitgevoerd. Een dergelijke toets kan alleen op verzoek van de rechter. Na een dergelijke toets kan het Hof van Justitie in Luxemburg een uitspraak doen maar met zo'n uitspraak is gemiddeld vijf jaar gemoeid. Daarom is een het doen van een prejudiciële toets niet een aantrekkelijke optie.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Mosterd (CDA).
Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Veenendaal (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24445-71.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.