24 441
Aanpassing van een aantal wetten in verband met de privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (Aanpassingswet privatisering ABP)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).In verband met de voorgenomen privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP), zoals neergelegd in het voorstel van de Wet privatisering ABP (kamerstukken II 1994/95, 24 205, nrs. 1–3), zal de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet) worden ingetrokken en dient een aantal wetten te worden aangepast. Voorts wordt in samenhang met die privatisering ingevolge het voorstel van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (kamerstukken II 1994/95, 24 217, nrs. 1–3) de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (Vut-wet) ingetrokken, hetgeen eveneens noopt tot wetsaanpassing. Voor zover die wetsaanpassingen noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van de voorgestelde Wet privatisering ABP, onderscheidenlijk de voorgestelde Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, zijn deze in die wetsvoorstellen opgenomen. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de overige wetsaanpassingen.

Het betreft vooral technische aanpassingen, in die zin dat verwijzingen naar de per 1 januari 1996 in te trekken Abp-wet en Vut-wet, of naar het ABP worden aangepast dan wel komen te vervallen.

In tal van wetten komen verwijzingen voor naar de Abp-wet en het ABP. Het intrekken van de Abp-wet zou derhalve in beginsel moeten leiden tot aanpassing van al die wetten. Voor zover er sprake is van wetten die kort na inwerkingtreding hun materiële werking hebben verloren of nog zullen verliezen, is er evenwel van afgezien deze te wijzigen. Het betreft daarbij onder meer wetten tot wijziging van de gemeentelijke indeling en wetten tot verzelfstandiging van onderdelen van de overheid, waarin garantiebepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de pensioenaanspraken van het daarbij betrokken personeel. Bovendien regelen de artikelen 7 en 8 van de voorgestelde Wet privatisering ABP dat de op 31 december 1995 bestaande aanspraken van belanghebbenden inzake hun pensioen en arbeidsongeschiktheidsuitkering jegens het ABP met ingang van 1 januari 1996 overgaan naar de Stichting Pensioenfonds ABP, onderscheidenlijk het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP).

Het onderhavige wetsvoorstel is wetstechnisch van aard en ontmoet daarom uit oogpunt van deregulering geen bezwaar.

2. Het Ministerie van Algemene Zaken

2.1. Artikel I

Door aan het begrip ambtelijk inkomen in de zin van artikel C 1 van de Abp-wet toe te voegen «zoals dat luidde op 31 december 1995», wordt de bestaande omschrijving van dit begrip in het kader van deze wet voor de toekomst vastgelegd.

2.2. De artikelen II en III

Deze wijzigingen zijn louter van technische aard. De verwijzingen naar de Abp-wet worden in beide wetten vervangen door een verwijzing naar de in materiële zin overeenkomstige bepaling in de Wet privatisering ABP.

3. Het Ministerie van Justitie

3.1. Artikel IV

Met de wijziging van het derde lid van artikel 84a van de Wet op de rechterlijke organisatie blijft zeker gesteld dat – hoewel een aanwijzing als raadsheer/advocaat-generaal in buitengewone dienst ingevolge artikel 118, eerste lid, van de Grondwet formeel niet als een nieuwe benoeming is geconstrueerd en er dus ook geen ontslag uit de oorspronkelijk functie van raadsheer/advocaat-generaal plaatsvindt – de betrokkene in verband met pensioen en vrijwillig vervroegd uittreden wel geacht wordt ontslagen te zijn.

3.2. Artikel V

In de bijlage bij de Beroepswet kunnen de Abp-wet en de Vut-wet worden geschrapt.

3.3. Artikel VI

In de Algemene wet bestuursrecht is geregeld dat geen beroep open staat tegen besluiten op grond van de in de bijlage opgenomen wettelijke voorschriften. Als gevolg van de intrekking van de Abp-wet, kan de vermelding van (onderdelen van) die wet in de bijlage vervallen.

3.4. Artikel VII

In artikel 197 van het boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt de verwijzing naar artikel N 11 van de Abp-wet vervangen door een verwijzing naar de overeenkomstige bepaling in de Wet privatisering ABP.

3.5. Artikel VIII, onderdeel A

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet privatisering ABP is de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) van toepassing op de pensioentoezegging die aan de overheidswerknemers wordt gedaan. Ingevolge artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is die wet van toepassing op pensioenen ingevolge pensioenregelingen als bedoeld in de PSW en daarmee ook op pensioenen op grond van de Wet privatisering ABP. Artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, op grond waarvan die wet van toepassing is op pensioenen ingevolge de Abp-wet, kan derhalve vervallen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 1, vierde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding aan te passen aan de intrekking van de Spoorwegpensioenwet ingevolge de Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds. Ten gevolge van die intrekking is met ingang van 1 januari 1994 de pensioentoezegging aan de werknemers van de N.V. Nederlandse Spoorwegen onder de reikwijdte van de PSW gebracht. Om die reden kan de vermelding van de Spoorwegpensioenwet in artikel 1, vierde lid, onderdeel e, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vervallen.

3.6. Artikel VIII, onderdeel B

Door de intrekking van de Abp-wet kan in artikel 7, vierde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden volstaan met te spreken over «overheidspensioenwetten».

4. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken

4.1. Artikel IX

Op degene die ingevolge artikel 10, tweede of vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman het ambt van ombudsman waarneemt, is artikel F 2, vierde lid, onderdeel e, van de Abp-wet niet van toepassing. Dit houdt in dat in het geval van een dergelijke waarneming door een ambtenaar in de zin van de Abp-wet, de diensttijd gedurende welke die ambtenaar zijn eigen betrekking dientengevolge niet uitoefent toch meetelt bij de pensioenberekening ingevolge de Abp-wet. Nu een en ander in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP zal worden geregeld en de Abp-wet wordt ingetrokken, dient de verwijzing naar de Abp-wet te vervallen.

4.2. Artikel X, onderdeel A

De artikelen 2 tot en met 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP (Wet FVP/ABP) betreffen het financieringssysteem van het ABP. Het financieringssysteem voor de Stichting Pensioenfonds ABP is een aangelegenheid die tot de verantwoordelijkheden van de sociale partners in de overheidssector behoort en is geregeld in de statuten van dat fonds. De onderhavige artikelen dienen derhalve te vervallen.

4.3. Artikel X, onderdeel B

De wijziging van artikel 28 van de Wet FVP/ABP houdt verband met de inwerkingtreding van een nieuw complex van financieel-rechtspositionele regelingen voor militairen op 1 januari 1996. In vorenbedoeld complex wordt een nieuw begrippenkader geïntroduceerd. Met de onderhavige wijziging wordt de redactie van de Wet FVP/ABP daarmee in overeenstemming gebracht.

4.4. Artikel X, onderdeel C

Artikel 42 van de Wet FVP/ABP heeft geen betekenis meer, terwijl artikel 43 van die wet niet in zijn huidige vorm kan worden gehandhaafd als verplichting voor de Stichting Pensioenfonds ABP omdat de financiering van het geprivatiseerde fonds niet geregeld wordt in de Wet FVP/ABP. Met betrekking tot de intrekking van artikel 43 is in het voorliggende wets- voorstel een overgangsbepaling opgenomen (zie artikel XL).

4.5. Artikel X, onderdeel D

In artikel 46, vijfde en zesde lid, van de Wet FVP/ABP worden bepalingen van de Abp-wet van overeenkomstige toepassing verklaard ten aanzien van personeelsvoorschriften van het FAOP. In verband met de intrekking van de Abp-wet wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van de Abp-wet op te nemen in de Wet FVP/ABP.

4.6. Artikel X, onderdeel E

Het complementaire karakter van de financiering van het FAOP en het ABP wat betreft de invaliditeitspensioenen vervalt met de privatisering van het ABP en de daaraan gekoppelde invoering van de WAO-conforme uitkering. Om die reden kan de verplichting voor het FAOP om de jaarstukken aan het ABP-bestuur toe te zenden, vervallen.

4.7. Artikel X, onderdeel F

Artikel 65 Wet van de FVP/ABP dient te worden aangepast in verband met het vervallen van een aantal artikelen van die wet.

4.8. Artikel X, onderdeel G

In artikel 66 van de Wet FVP/ABP dient de verwijzing naar de «ambtenaar in de zin van de Abp-wet» te worden vervangen. Hierbij is er niet voor gekozen om te verwijzen naar de overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, maar is de verwijzing toegespitst naar die overheidswerknemers die in de sector Defensie werkzaam zijn. Dit met het oog op de mogelijk sectorale ontwikkelingen met betrekking tot de vut-regeling. In voorkomend geval is het gewenst de in artikel 66 van de Wet FVP/ABP bedoelde militairen een overeenkomstige inhouding te doen ondergaan als de burgerlijke ambtenaren van Defensie. Zolang nog geen sectorale invulling is gegeven aan de vut-regeling, is de inhouding in verband met het vut-bijdrageverhaal voor overheidswerknemers in de sector Defensie uiteraard gelijk aan die voor overheidswerknemers in het algemeen.

4.9. Artikel X, onderdeel H

Het vervallen van artikel 71 van de Wet FVP/ABP is het gevolg van het vervallen van de artikelen 2 tot en met 10 van die wet.

4.10. Artikel XI

De wijziging van de Toeslagwet Indonesische pensioenen is van louter technische aard, teneinde de bestaande situatie te handhaven. Evenals dit is gebeurd in artikel IX van het voorliggende wetsvoorstel, is bij de wijziging van de Toeslagwet Indonesische pensioenen rekening gehouden met de mogelijkheid dat in de toekomst de pensioenen een sectorale ontwikkeling zullen kennen. Om die reden is de verwijzing naar de Abp-wet vervangen door een verwijzing naar de pensioentoezegging die voor het personeel van de sector Rijk zal gelden.

4.11. Artikel XII

De wijziging van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 is eveneens van louter technische aard. Ter wille van de leesbaarheid is daarbij het tweede lid van artikel 4, door de introductie van de term «normbedrag», gesplitst in twee leden. Met het oog op de eventuele sectorale invulling van de pensioentoezegging aan het overheidspersoneel is in het derde lid van artikel 4 met betrekking tot de aanpassing van de daar bedoelde bedragen aan de loonontwikkeling van het overheidspersoneel, aangesloten bij de pensioentoezegging die voor het personeel van de sector Rijk zal gelden. In materieel opzicht wordt de bestaande situatie gecontinueerd, hetgeen overigens ook blijkt uit artikel XXXVIII.

4.12. Artikel XIII

De wijziging van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps is van technische aard. Daarbij wordt opgemerkt dat, in plaats van wijzigingen aan te brengen in de artikelen 2 tot en met 5, die artikelen komen te vervallen, aangezien geen invaliditeitspensioenen meer worden uitbetaald of toegekend. In samenhang daarmee kan artikel 11, derde lid, vervallen. De ontwikkeling van de pensioenen van het Bijstandkorps is gekoppeld aan die van de pensioenen van het overheidspersoneel dat werkzaam is geweest in de sector Rijk. Daarbij is voor de wijziging van artikel 12 eenzelfde aanpak gehanteerd als voor de wijziging van artikel 4 van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (zie artikel XII). Ingevolge de overgangsbepaling in artikel XXXIX heeft de wijziging van 12 van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps geen effect op de pensioenbetalingen voor de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel.

4.13. Artikel XIV

De privatisering van het ABP heeft tot gevolg dat de Stichting Pensioenfonds ABP voor de toepassing van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) een «derde» wordt als bedoeld in artikel 99 van die wet. In verband daarmee is een aanpassing van artikel 5 van de Wet GBA, waarin de financiering van het GBA-netwerk wordt geregeld, noodzakelijk. Omdat momenteel de uitkomsten van een evaluatie van het in artikel 5 van de Wet GBA vastgelegde financieringsmodel worden verwerkt tot voorstellen voor een nieuw financieringsmodel, is het echter niet wenselijk om de kostenverrekening thans partieel, namelijk voor zover het de Stichting Pensioenfonds ABP betreft, te wijzigen. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt daarom bewerkstelligd dat de positie van de stichting wat betreft de verrekening van de kosten van het GBA-netwerk materieel vooralsnog dezelfde blijft als voor de privatisering.

4.14. Artikel XV

Het betreft een wijziging van louter technische aard, die geen nadere toelichting behoeft.

4.15. Artikel XVI

Bij de wijziging van artikel 3, tweede lid, van de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218), gaat het om wijzigingen van louter technische aard. Daarbij is niet alleen rekening gehouden met de intrekking van de Abp-wet, maar ook met het gegeven dat artikel J 1a van die wet ingevolge de Wet FVP/ABP reeds met ingang van 1 januari 1995 is vervallen.

5. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

De wijziging van de Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zijn louter technische en behoeven geen nadere toelichting.

6. Het Ministerie van Financiën

6.1. Artikel XIX

Gelet op de waarborgen met betrekking tot het herbeleggingsbeleid, zoals vervat in het tweede lid van artikel 8 van de Wet op het Kroondomein, en uit oogpunt van deregulering is het handhaven van de regels waaraan de herbeleggingen nu nog zijn verbonden, te weten de regels van artikel L 15 van de Abp-wet, niet nodig.

6.2. Artikel XX

Als gevolg van de privatisering wordt het ABP een pensioenfonds dat onder de werking van PSW valt en daarmee niet meer uitgezonderd wordt van de werking van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Een deel van de huidige taken van het ABP, te weten de uitvoering van de WAO-conforme aanspraken, zullen echter worden uitgevoerd door het FAOP en niet door de Stichting Pensioenfonds ABP. Het FAOP wordt dan ook in artikel 31, zesde lid, van de voorgestelde Wet privatisering ABP aangemerkt als een bedrijfsvereniging. Gelet op haar beperkte bereik behoort het FAOP echter niet tot de bedrijfsverenigingen die in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 van de werking van die wet zijn uitgezonderd. Evenmin behoort het FAOP tot de instellingen die in het derde lid van het vorenbedoelde artikel 13 zijn uitgezonderd. Deze uitzondering wordt wel bereikt door in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 het ABP te vervangen door het FAOP. Daardoor is het FAOP niet onderworpen aan de afbakeningsregeling en evenmin aan het toezicht van de Verzekeringskamer. Dit laatste stuit niet op bezwaren, aangezien het FAOP ingevolge de paragrafen 9 en 10 van de voorgestelde Wet privatisering ABP geen aanvullende verzekeringen kan afsluiten. Bovendien staat het FAOP op grond van artikel 50 van de Wet FVP/ABP onder toezicht van de Minister van Binnenlandse Zaken.

7. Het Ministerie van Defensie

7.1. Algemeen

Ingevolge artikel 74 van de voorgestelde Wet privatisering ABP wordt de militaire pensioenwetgeving ingetrokken voor zover het de nabestaandenpensioenen betreft. Conform de artikelen 28 tot en met 31 van dat wetsvoorstel maakt de bestaande regelgeving plaats voor een basisreglement in de privaatrechtelijke sfeer en zullen de bijzondere militaire aanspraken op het gebied van het nabestaandenrecht voortaan steunen op een algemene maatregel van bestuur. Wat betreft de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) heeft dat intrekken zich beperkt tot de kern van het militaire nabestaandenstelsel, neergelegd in de hoofdstukken G en H daarvan. Thans zijn met name de redactionele gevolgen van het verwijderen van die hoofdstukken aan de orde. Artikel XXI schoont de Amp-wet van alle in samenhang daarmee opgenomen relaties met het ABP en van alle artikelen of onderdelen van artikelen die een correcte uitvoering van de Amp-wet moesten waarborgen. Die functie, het op orde brengen van de Amp-wet, geldt voor vrijwel alle onderdelen van artikel XXI. De onderdelen E, F, G, H, N en MM van dat artikel hebben daarnaast ook een inhoudelijke betekenis.

7.2. Artikel XXI, onderdeel E

Dit onderdeel behelst een wijziging van artikel E 2, tweede lid, van de Amp-wet, waarin de zogenaamde nawerking van de arbeidsongeschiktheidsverzekering is vastgelegd. Waar dat artikel voorheen de gewezen militair van die nawerking uitsloot bij een betrekking waarin uitzicht op een invaliditeitspensioen ingevolge de Abp-wet bestond, moet die beperking thans betrekking hebben op de WAO-conforme uitkering, die de gewezen militair in zijn nieuwe ambtelijke functie ingevolge paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP in het vooruitzicht wordt gesteld bij arbeidsongeschiktheid.

7.3. Artikel XXI, onderdeel F en G

De onderdelen F en G hebben voor respectievelijk de beroepsmilitair en de reservist, betrekking op het voor de toekomst loslaten van het voor de berekening van het ouderdomspensioen geldende maximum aantal dienstjaren van 40. De Amp-wet sluit op dat punt dan aan bij hetgeen ter zake ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP voor het burgerlijk overheidspersoneel zal gelden.

7.4. Artikel XXI, onderdeel H, N en MM

De redactionele wijziging van de in de onderdelen H en MM genoemde artikelen beoogt de lopende kortingen als gevolg van samenloop van ambtelijk en militair invaliditeitspensioen ook na de privatisering van het ABP te handhaven. Door de betreffende artikelen niet verder aan de nieuwe situatie aan te passen, zullen er na de privatiseringsdatum – een mogelijke korting met de WAO-conforme uitkering daargelaten – geen nieuwe kortingen meer met ambtelijk invaliditeitspensioen ontstaan. De positie van de gepensioneerde met twee overheidspensioenen zal dan geen andere meer zijn dan die van de rechthebbende op een pensioen in de overheidssfeer en in de private sector.

Opgemerkt zij dat aan het niet wijzigen van de artikelen D 1, eerste lid, onderdeel c, 5e, D 1, zesde lid, onderdeel a, en F 1, tweede lid, de onderdelen c, d, onder 2e, en f, van de Amp-wet dezelfde gedachte ten grondslag ligt. De betreffende artikelen behandelen de vraag of en in hoeverre ambtelijke en militaire diensttijd tezamen kunnen worden vergolden in één overheidspensioen. Binnen de overheid gold daarbij als uitgangspunt dat burgerlijke tijd die in de sfeer van het militair pensioen werd vergolden, niet meer voor vergelding met een burgerlijk pensioen in aanmerking kon komen en andersom. Ook die gedachte wordt, voor nieuwe diensttijd althans, met de privatisering van het ABP verlaten. Als gevolg daarvan bouwt na 1 januari 1996 ook de met wachtgeld gezonden militair die in een andere overheidsbetrekking is herplaatst, zowel als militair als als burger voor pensioen geldende diensttijd op. Ook op dat vlak zal het dan geen verschil meer maken of men nu in de private of publieke sector een nieuwe betrekking vindt.

Het via onderdeel N intrekken van artikel J 2 ligt in de lijn van het voorgaande. De met dat artikel gegeven beperking zal noch in het nieuwe militaire nabestaandenreglement, noch in het nieuwe pensioenreglement voor het burgerlijk overheidspersoneel terugkeren.

7.5. Artikel XXI, onderdeel P en Q

Het gestelde in de onderdelen P en Q handhaaft de ook thans gebruikelijke koppeling bij de indexering van de burgerlijke en militaire pensioenen. De formele regeling van die indexering zal daarbij uiteraard niet meer plaatsvinden op het niveau van een gezamenlijke algemene maatregel van bestuur. Voor de burgerlijke pensioenen wordt die bevoegdheid gelegd bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP en voor de militaire bij de Minister van Defensie.

7.6. Artikel XXII

Het huidige artikel B 13, tweede lid, van de Abp-wet schrijft aan de daar bedoelde privaatrechtelijke lichamen de toepassing van een algemene maatregel van bestuur voor, waarin onder meer het naar ambtelijke maatstaven doorbetalen van loon en verstrekken van WAO-vervangende uitkeringen bij ziekte of arbeidsongeschiktheid zijn geregeld. Indien het betreffende lichaam regels hanteert die met die voorschriften vergelijkbaar zijn, wordt men van de verplichte toepassing van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur ontheven. Krachtens artikel 2, eerste lid, onder a, 1e, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen genereren dergelijke privaatrechtelijke regels uitkeringen die voor de toepassing van die wet als «aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling» moeten worden gezien. Dit artikel beoogt, er rekening mee houdend dat de WAO-conforme uitkering ook voor deze groep zal gaan gelden, die situatie te continueren.

8. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Artikel 25 van de Waterleidingwet maakt het mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld betreffende het ondervangen van aanmerkelijk nadeel ter zake van opbouw van pensioen van bepaalde werknemers van waterleidingbedrijven die worden ontslagen wegens reorganisatie van de openbare drinkwatervoorziening. Op grond van het derde lid van dat artikel zijn degenen bij wie het pensioen van de desbetreffende werknemers verzekerd is, verplicht de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening van Milieubeheer gewenste gegevens omtrent de pensioenrechten te verschaffen. Nu het ABP door de privatisering in dezelfde positie wordt geplaatst als andere pensioenfondsen of -verzekeraars, dient de uitzondering van dat fonds wat betreft het verschaffen van inlichtingen ongedaan te worden gemaakt.

9. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel 44 van de Waterschapswet regelt dat leden van het dagelijks bestuur van een waterschap aanspraak hebben op een pensioen ten laste van het waterschap, tenzij daarin reeds is voorzien krachtens de Abp-wet. Nu voor de Abp-wet de overeenkomst als bedoeld in paragraaf 2 van de Wet privatisering ABP in de plaats komt, dient deze verwijzing te worden aangepast.

10. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

10.1. Artikel XXV

In artikel 97, onderdeel b, van de Organisatiewet sociale verzekeringen kan het ABP worden geschrapt. Dat fonds gaat per 1 januari 1996 over in de Stichting Pensioenfonds ABP en valt als gevolg daarvan onder het overige in dat lid bepaalde.

10.2. Artikel XXVI

De aanvulling van artikel 90 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is een louter wetstechnische wijziging, die de bestaande situatie beoogt te continueren.

10.3. Artikel XXVII

De wijzigingen van de Wet arbeid gehandicapte werknemers zijn louter wetstechnische, die de bestaande situatie beogen te continueren. Hierbij wordt aangetekend dat het FAOP in de plaats treedt van het ABP wat betreft de arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor het overheidspersoneel.

10.4. De artikelen XXVIII en XXIX

Zowel in artikel 45, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers als in hetzelfde artikel van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen kan de zinsnede «het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervallen. Het ABP gaat per 1 januari 1996 over in de Stichting Pensioenfonds ABP en valt als gevolg daarvan onder het overige in die onderdelen bepaalde.

10.5. De artikelen XXX en XXXI

De wijziging van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies en van de wet van 3 april 1985, houdende overgangsmaatregel met betrekking tot loonbetalingen tijdens ziekte en aanvullingen op de wettelijke ziekengelduitkering (Stb. 215), is een louter wetstechnische aanpassing.

10.6. Artikel XXXII

Per 1 januari 1996 wordt het tot die datum aan het ABP op grond van artikel 59n van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet toe te kennen budget niet beheerd door de Stichting Pensioenfonds ABP, maar door het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel. De wijziging van artikel 37 (berekening administratiekosten) van de Wet financiering volksverzekeringen vloeit daaruit rechtstreeks voort.

10.7. Artikel XXXIII

De wijziging van artikel 10 van de Wet voorzieningen gehandicapten vloeit voort uit het uitgangspunt dat de taken van het ABP binnen het kader van de gehandicaptenvoozieningen per 1 januari 1996 overgaan naar het FAOP.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de vermelding van de directie van het Spoorwegpensioenfonds ongedaan te maken. Na de privatisering van het Spoorwegpensioenfonds heeft deze directie ten aanzien van de gehandicaptenvoorzieningen geen taak meer.

10.8. Artikel XXXIV

De Stichting Pensioenfonds ABP valt onder de in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, gegeven definitie van een pensioenfonds. Artikel 1, onderdeel d, onder 2° kan derhalve vervallen. Daar hetzelfde geldt voor het onder 3° genoemde geprivatiseerde Spoorwegpensioenfonds, wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt ook de aparte vermelding van dat fonds te schrappen.

10.9. Artikel XXXV

Deze wijziging is een louter technische.

10.10. Artikel XXXVI

De wijziging van artikel 57, eerste lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten dient om de status van het daar bedoelde personeel in materiële zin te bestendigen.

10.11. Artikel XXXVII

In het eerste lid, onderdeel c, van artikel 122 van de Algemene bijstandswet kan de aparte vermelding van het ABP vervallen. De rechtsopvolger van het ABP, de Stichting pensioenfonds ABP, valt onder het overige in dat lid bepaalde.

11. Overgangs- en slotbepalingen

11.1. Artikel XXXVIII

Dit artikel bewerkstelligt dat op de uitbetaling betreffende perioden voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel, van pensioenen zoals bedoeld in artikel 4 van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960, de oude tekst van dat artikel van toepassing blijft.

11.2. Artikel XXXIX

Dit artikel bewerkstelligt dat op de uitbetaling betreffende perioden voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel, van pensioenen zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps, de oude tekst van dat artikel van toepassing blijft.

11.3. Artikel XL

Er is voor gekozen de bepalingen inzake de financiële verplichtingen van het ABP in de Wet FVP/ABP te laten vervallen. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de Wet FVP/ABP geen verplichtingen meer zal inhouden voor de Stichting pensioenfonds ABP. Dit neemt niet weg dat het financieringstraject zoals dat is voorzien in de Wet FVP/ABP ongewijzigd doorgang dient te vinden. Om die reden is in het voorliggende wetsvoorstel de verplichting voor de Stichting Pensioenfonds ABP opgenomen om de premiereductie te realiseren die voor de jaren 1996 tot en met 2000 was voorzien ten aanzien van de aan het ABP verschuldigde pensioenbijdrage.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat een overeenkomstige werkwijze is gevolgd bij de verplichtingen van het ABP ten aanzien van het Vut-fonds ingevolge artikel 41 van de Wet FVP/ABP. Verwezen wordt naar de voorgestelde Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.

11.4. Artikel XLI

Indien de bouw van een op privaatrechtelijke leest geschoeid, nieuw militair nabestaandenstelsel niet voor 1 januari 1996 succesvol mocht kunnen worden afgerond, garandeert artikel 56 van de Wet privatisering ABP de continuïteit van het uitvoeringsproces. Dit door te bepalen dat de ingetrokken wetgeving in dat geval wordt aangemerkt als de ter zake tot stand te brengen overeenkomsten in de plaats treedt. Omdat in die situatie naast de hoofdstukken G en H van de Algemene militaire pensioenwet ook het overigens ten aanzien van die pensioenen bepaalde nodig zal zijn, wordt het betreffende artikel 56 hier van overeenkomstige toepassing verklaard.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal

Naar boven