nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet
op de inkomstenbelasting 1964 een tegemoetkoming op te nemen voor huishoudens
die de effecten van maatregelen in de kinderbijslag ondervinden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt artikel 46 als
volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
door een puntkomma, toegevoegd:
e. uitgaven ter zake van woonkosten, indien hij:
1°. bij de aanvang van het kalenderjaar recht heeft op kinderbijslag
ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet voor een of meer eigen kinderen, stiefkinderen
of pleegkinderen die jonger zijn dan 18 jaar en behoren tot zijn huishouden;
2°. een eigen woning heeft in de zin van artikel 42a die hem of de
personen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf
ter beschikking staat en die met inachtneming van artikel 42a, derde lid,
een waarde in het economisch verkeer heeft van meer dan f 30 000
doch niet meer dan f 120 000;
3°. in het voorafgaande kalenderjaar een belastbaar inkomen heeft
genoten dat niet meer bedraagt dan f 42 000, over het kalenderjaar
geen belasting is verschuldigd ingevolge de Wet op de vermogensbelasting 1964
en de huurwaarde van de onder 2° bedoelde woning in zijn onzuivere inkomen
is begrepen.
2. Aan het zevende lid wordt toegevoegd:
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, is de eerste volzin
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «onzuivere
inkomen» wordt gelezen: belastbare inkomen.
3. Na het veertiende lid wordt, onder vernummering van het vijftiende
lid in achttiende lid, ingevoegd:
15. Als uitgaven ter zake van woonkosten als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e, wordt in aanmerking genomen een bedrag van f 700. Ten aanzien
van de belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar drie of
meer kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen heeft als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel e, wordt dit bedrag verhoogd tot f 1050.
16. Ten aanzien van de belastingplichtige die slechts een gedeelte van
een jaar beschikt over een eigen woning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
e, onder 2°, worden de in het vijftiende lid genoemde bedragen tijdsevenredig
in aanmerking genomen. Is met betrekking tot de eigen woning tevens ten aanzien
van een ander dan de belastingplichtige artikel 42a, eerste of vijfde lid,
van toepassing, dan worden de in het vijftiende lid genoemde bedragen in aanmerking
genomen naar de mate waarin de belastingplichtige gerechtigd is tot de voordelen
uit de woning.
17. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het bepaalde
in het eerste lid, onderdeel e, onder 3°, regels worden gesteld ter berekening
van een belastbaar inkomen indien ten aanzien van de belastingplichtige of
zijn echtgenoot geen aanslag is vastgesteld.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,