24 427
Goedkeuring van de op 14 juni 1994 te Luxemburg tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, met Bijlagen, Protocol en Brieven, en de op 24 juni 1994 te Korfoe tot stand gekomen Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, met bijlagen en Protocollen

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 juni 1995 en het nader rapport d.d. 21 september 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 maart 1995, no. 95.002610, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende goedkeuring van de op 14 juni 1994 te Luxemburg tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, met Bijlagen, Protocol en Brieven, en de op 24 juni 1994 te Korfoe tot stand gekomen Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, met bijlagen en Protocollen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 31 maart 1995, nr. 95.002610, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 juni 1995, nr. W02.95.0150, bied ik U hierbij aan.

1. In de Algemene inleiding van de memorie van toelichting wordt in de tweede alinea gesteld dat ingevolge artikel 228 van het EG-Verdrag het Europees Parlement met de onderhavige partnerschapsakkoorden zal dienen in te stemmen. Artikel 228 bepaalt echter in het derde lid dat voor akkoorden als waarvan hier sprake is die instemming aan de sluiting vooraf dient te gaan. De toelichting dient in dit opzicht te worden verduidelijkt en dient aan te geven of aan bedoelde voorwaarde in deze gevallen is voldaan.

1. Met betrekking tot de in artikel 228 van het EG-verdrag voorziene instemming van het Europees Parlement is de suggestie van de Raad van State de toelichting te wijzigen niet overgenomen, daar zulks het in dat artikel bepaalde onjuist zou interpreteren.

Het door de Raad gestelde vindt zijn grond in het niet met het verdragenrecht strokende woordgebruik in artikel 228, waaruit inderdaad de vraag zou kunnen rijzen of raadpleging c.q. instemming van het Europees Parlement vooraf zou dienen te gaan aan ondertekening van een verdrag. De term «sluiten» wordt in het verdragenrecht gebruikt voor ondertekening of totstandkoming van een verdrag, terwijl dezelfde term in artikel 228 van het EG-verdrag wordt gebruikt voor het in het derde lid voorziene besluit, een voor de Gemeenschap ondertekend verdrag bindend aan te gaan. Op grond van deze bepaling dient derhalve dat besluit, en niet de ondertekening van het verdrag, vooraf te zijn gegaan door raadpleging c.q. instemming van het Europees Parlement, zodat het gestelde in de toelichting correct is. In de passage aan het slot van de Algemene Inleiding van de toelichting is evenwel – voor alle duidelijkheid – aan de bovengeschetste procedure gerefereerd.

2. De Raad van State hecht eraan dat wordt toegelicht waarom er voor bepaalde regelingen (artikelen 29 en 40) in het verdrag met de Russische Federatie geen equivalent is in het verdrag met Oekraïne.

2. In de toelichting op de artikelen 29 en 40 van het verdrag met de Russische Federatie is vermeld waarom deze bepalingen geen equivalent kennen in het verdrag met Oekraïne.

3. Ten aanzien van artikel 36 in het verdrag met de Russische Federatie (Oekraïne, artikel 37) wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat de daar genoemde dienstverlening niet mag plaatsvinden door middel van persoonsverplaatsing, doch niet nader wordt toegelicht wat de achtergrond is van deze beperking, die binnen het Gemeenschapsrecht niet geldt. Deze toelichting moet alsnog worden gegeven.

3. Met betrekking tot artikel 36 (Russische Federatie) is naar aanleiding van het door de Raad gestelde in de toelichting aangegeven waarom dienstverlening beperkt is op het punt van persoonsverplaatsing.

4. Het college is van mening dat van de bijlagen, genoemd in artikel 108 van het verdrag met de Russische Federatie en in artikel 103 van het verdrag met Oekraïne, voor zover deze een materie betreffen die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap behoort, in verband met artikel 7, onder f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen dient te worden aangegeven welke van uitvoerende aard zijn, zodat wijziging daarvan geen goedkeuring van de Staten-Generaal vereist, tenzij een voorbehoud ter zake is gemaakt.

Daarbij ware tevens te verduidelijken wat in dat verband de juridische status is van de in beide artikelen genoemde protocollen.

4. De toelichting is aangevuld met een passage ten aanzien van de status van de door de Raad genoemde bijlagen en de bij eventuele wijziging daarvan te volgen procedure.

Voorts is de memorie van toelichting op een viertal punten geactualiseerd en gecorrigeerd.

In de eerste plaats is gewag gemaakt van de inmiddels op 12 juni ondertekende Europa-akkoorden tussen de Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en, respectievelijk, Estland, Letland en Litouwen anderzijds; terwijl tevens is vermeld dat de tekst van het akkoord met Slovenië inmiddels is geparafeerd.

In de tweede plaats is de opsomming gewijzigd van de rechtsgrondslagen van de verdragen in het gemeenschapsrecht. Het inzicht omtrent de identificatie hiervan heeft zich in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Gemeenschappen verdiept en de weerslag daarvan met betrekking tot de onderhavige verdragen is thans in de toelichting weergegeven.

Ten derde is de passage omtrent de situatie in Tsjetsjenië aangepast in het licht van het inmiddels op gang gekomen vredesproces in deze Russische regio.

Ten vierde is de toelichting op artikel 43 (Oekraïne 40) gecorrigeerd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

De tekst van de bladzijden van de memorie van toelichting zoals die gewijzigd werden naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven