24 427
Goedkeuring van de op 14 juni 1994 te Luxemburg tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, met Bijlagen, Protocol en Brieven, en de op 24 juni 1994 te Korfoe tot stand gekomen Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, met bijlagen en Protocollen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVEblz.
   
I.ALGEMENE INLEIDING2
   
II.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING5
 Preambule5
 Artikel 16
 Titel I. Algemene beginselen6
 Artikel 26
  Artikel 37
 Titel II. Politieke dialoog8
 Titel III. Goederenverkeer8
 Artikel 108
  Artikel 118
  Artikel 129
  Artikel 139
  Artikel 159
 Artikel 169
  Artikelen 17 en 189
  Artikel 2010
  Artikel 2110
  Artikel 2210
 Titel IV. Bepalingen inzake het handelsverkeer en de investeringen12
 Hoofdstuk I. Arbeidsvoorwaarden12
  Artikel 2612
 Hoofdstuk II. Bepalingen inzake de vestiging en de werking van vennootschappen13
  Artikel 2813
  Artikel 29, bijlage 6, bijlage 7.114
 Hoofdstuk III Grensoverschrijdend dienstenverkeer16
  Artikel 3616
  Artikel 3717
  Artikel 3817
  Artikel 3917
  Artikel 4017
  Artikel 4117
 Artikel 4218
  Artikel 4318
 Hoofdstuk IV. Algemene bepalingen18
  Artikel 4418
  Artikel 4718
  Artikel 4818
  Artikel 4919
  Artikel 5019
  Artikel 5119
 Titel V. Betalings- en kapitaalverkeer19
 Titel VI. Mededinging, bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom, samenwerking op het gebied van de wetgeving20
  Artikel 53–5520
 Titel VII. Economische samenwerking21
  Artikel 5821
  Artikel 6522
  Artikel 6622
  Artikel 7822
  Artikel 8123
 Protocol 2. Betreffende wederzijdse administratieve bijstand voor de correcte toepassing van de douanewetgeving23
 Titel VIII. Samenwerking op het gebied van voorkoming van illegale activiteiten24
  Artikel 8424
 Titel IX. Culturele samenwerking24
 Titel X. Financiële samenwerking25
 Titel XI. Institutionele, algemene en slotbepalingen25
  Artikel 10725
 Artikel 10926
   
III.KONINKRIJKSPOSITIE26

I. ALGEMENE INLEIDING

Op 14 juni 1994 respectievelijk 24 juni 1994 sloten de Europese Gemeenschap, de EGKS, Euratom en hun lid-staten verdragen inzake Partnerschap en Samenwerking met respectievelijk Oekraïne en de Russische Federatie, de zogenaamde partnerschapsakkoorden (deze laatste term zal in deze memorie van toelichting gebezigd worden). Het betreft verdragen met een gemengd karakter, die voor een eerste periode van tien jaar zijn gesloten. Zij zullen telkens automatisch worden verlengd met een jaar. Vooruitlopend op de inwerkingtreding ervan, zullen tijdelijk communautaire voorzieningen getroffen worden (de zogenaamde interimakkoorden) die de voorlopige toepassing van een deel van deze akkoorden, voornamelijk aangaande handel in goederen, mogelijk maken.

De partnerschapsakkoorden zijn voor het communautaire gedeelte gebaseerd op de artikelen 54, tweede lid, 57, tweede lid, laatste volzin, 66, 73 C, tweede lid, 75, 84, tweede lid, 99, 100, 113, 235 en 228, tweede en derde lid, van het EG-verdrag. Ingevolge laatstgenoemd artikel zal het Europees Parlement met de onderhavige partnerschapsakkoorden dienen in te stemmen. De materie, die door de akkoorden wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en cultuur); reden waarom ook de lid-staten partij dienen te worden.

Voor de op 1 januari 1995 toegetreden lid-staten van de Unie, Oostenrijk, Finland en Zweden, vormen onderhavige partnerschapsakkoorden onderdeel van het acquis communautaire.

Met de formule van de partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden worden van Unie-zijde de volgende doelstellingen nagestreefd:

– het scheppen van een passend kader voor een politieke dialoog met het oog op de bevordering van nauwe politieke betrekkingen;

– het bevorderen van handel en investeringen en harmonische economische betrekkingen op grond van de beginselen van de markteconomie teneinde een duurzame ontwikkeling te stimuleren;

– het leggen van de grondslag voor economische, sociale, financiële en culturele samenwerking die berust op de beginselen van wederzijds voordeel, wederzijdse verantwoordelijkheid en wederzijdse steun;

– het ondersteunen van de inspanningen van het betreffende land om zijn democratie te consolideren, zijn economie te ontwikkelen en de overgang naar een markteconomie te verwezenlijken.

Na het uiteenvallen van de Sovjetunie eind 1991 zag de Gemeenschap zich geplaatst voor de opgave met de twaalf zelfstandig geworden republieken afzonderlijk een nieuwe verdragsrelatie aan te gaan, die tot dan toe was vastgelegd in de op 18 december 1989 tussen EEG/Euratom en de Sovjetunie gesloten Overeenkomst inzake Handel en Commerciële en Economische Samenwerking (PbEG 1990 L 68). In afwachting van de totstandkoming van deze nieuwe akkoorden worden de betrekkingen met de zelfstandig geworden landen voortgezet op basis van het verdrag van 1989.

Het fundamenteel gewijzigde Europa-beeld en de inmiddels in deze landen soms meer, soms minder op gang gekomen politieke en economische hervormingsprocessen, hebben op vorm en inhoud van de nieuwe verdragsrelaties hun stempel gezet. Het onderhandelingsmandaat voor de partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden werd in oktober 1992 door de Algemene Raad te Luxemburg vastgesteld (Kamerstukken II 1992/93, 21 501–02, nr. 72, punt 10). Het brede kader van dit mandaat liet een gedifferentieerde benadering toe bij de onderhandelingen over de te sluiten akkoorden, zodat zoveel mogelijk rekening kon worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de verschillende landen.

Vorm en inhoud van de partnerschapsakkoorden kunnen niet los worden gezien van de eerder totstandgekomen Europa-Overeenkomsten waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lid-staten, enerzijds, en, respectievelijk, de Republiek Polen, de Republiek Hongarije, Roemenië, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek, anderzijds (gesloten op respectievelijk 16 december 1991 te Brussel (Trb. 1992, 184), 16 december 1991 te Brussel (Trb. 1992, 185), 1 februari 1993 te Brussel (Trb. 1994, 16), 8 maart 1993 te Brussel (Trb. 1994, 17), 4 oktober 1993 te Luxemburg (Trb. 1994, 73) en 4 oktober 1993 te Luxemburg (Trb. 1994, 72)), de zogenaamde Europa-akkoorden. Het door de Raad vastgestelde onderhandelingsmandaat was voor een belangrijk deel reeds gebaseerd op de indeling en de inhoud van deze verdragen. Vervolgens beriepen de onderhandelingspartners zich tijdens de onderhandelingen herhaaldelijk op deze precedenten.

De ten opzichte van de Europa-akkoorden belangrijkste verschillen zijn het ontbrekende toetredingsperspectief, het vooralsnog non-preferentiële karakter van het handelsgedeelte en de minder vergaande samenwerking op financieel gebied.

Dat in Gemeenschapskader besloten werd de GOS-staten nog niet in aanmerking te laten komen voor een vrijhandelsverdrag is terug te voeren op het feit dat het politieke en economische hervormingsproces in die landen later op gang is gekomen en een moeizamer verloop kent dan in de geassocieerde Midden-Europese landen en de Baltische staten, waarmee op 12 juni 1995 Europa-akkoorden werden ondertekend, en Slovenië, waarmee het resultaat van de onderhandelingen terzake inmiddels is geparafeerd.

Zowel Rusland als Oekraïne deelden de opvatting, dat het tijdstip voor een dergelijk vrijhandelsverdrag nog niet was aangebroken.

Desgevraagd kregen zij echter wel een duidelijk perspectief op een dergelijk verdrag.

Voorts zijn de artikelen inzake de politieke dialoog met de Russische Federatie en Oekraïne aangepast aan het andere karakter van de relatie met deze landen, ten opzichte van de relatie van de Europese Unie met de landen met een Europa-akkoord.

De onderhandelingen met Rusland hebben een periode van ruim anderhalf jaar in beslag genomen (november 1992–juni 1994) en op onderdelen een moeizaam verloop gekend. Twee maal heeft de Algemene Raad ingestemd met een uitbreiding van het oorspronkelijke mandaat (5 april en 9 november 1993). Hierbij ging het met name om de volgende nieuwe elementen: een vrijhandelsperspectief met als tijdstip voor evaluatie 1998, een meer GATT-conforme vrijwaringsclausule, een samenwerkingsprocedure in geval van antidumping conform de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek India inzake partnerschap en ontwikkeling (PbEG 1994 L 223), de verlening van nationale behandeling aan ondernemingen na vestiging, de coördinatie van sociale zekerheidsrechten, samenwerking bij het voorkomen van illegale activiteiten en een versoepeling van de opschortingsclausule in geval van ernstige mensenrechtenschendingen (conform de clausule in de Europa-akkoorden met Roemenië en Bulgarije).

Kenmerkend voor de onderhandelingen met Rusland was eveneens, dat deze, vergeleken bij de zo goed als gelijktijdig gevoerde onderhandelingen met onder meer Oekraïne, Wit-Rusland, Kazachstan, Kyrgyzstan en Moldavië, tot in groter detail werden gevoerd.

Dit leidde veelal tot verder uitgewerkte artikelen en een groter aantal verklaringen bij het akkoord.

Ofschoon het aanvankelijk de bedoeling was de onderhandelingen over het partnerschapsakkoord met Rusland vóór de Europese Raad van Brussel (december 1993) af te ronden, bleek dit niet haalbaar. Over een tweetal cruciale onderwerpen was nog geen overeenstemming bereikt. Op de eerste plaats betrof het hier de vraag over het al dan niet opnemen in het partnerschapsakkoord van handel in nucleaire goederen. Voorts vormde het hoofdstuk over de financiële diensten een obstakel voor afsluiting van de onderhandelingen. Beide dossiers waren ook voor Nederland van direct belang. Voor een nadere uiteenzetting over deze knelpunten wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22 respectievelijk artikel 29.

De onderhandelingen met Oekraïne kenden minder knelpunten.

De Algemene Raad heeft op 7 maart 1994 een verruimd onderhandelingsmandaat goedgekeurd, waardoor aan Oekraïne inhoudelijk nagenoeg hetzelfde kon worden geboden als aan Rusland.

Daar het bevorderen van de stabiliteit en de economische ontwikkeling van Oekraïne van groot belang geacht werden voor de veiligheidssituatie in zowel Oost- als West-Europa, besloot de Gemeenschap de onderhandelingen met Oekraïne te versnellen, onafhankelijk van die met Rusland. Na de ondertekening van de trilaterale verklaring inzake ontmanteling van strategische kernraketten tussen de Verenigde Staten, Rusland en Oekraïne wilde de Gemeenschap een positief signaal afgeven ter ondersteuning van president Kravtsjoek vlak voor de parlementsverkiezingen van 27 maart 1994. Ondanks dat de Gemeenschap veel waarde hecht aan toetreding van Oekraïne tot het op 1 juli 1968 te Londen, Moskou en Washington voor ondertekening opengestelde Non-proliferatie verdrag (Trb. 1968, 126), is toch besloten het onderhavige akkoord op 23 maart 1994 te paraferen.

Het lag in de bedoeling beide partnerschapsakkoorden tijdens de Europese Raad van Korfoe (24/25 juni 1994) te ondertekenen.

Daar deze top echter plaatsvond aan de vooravond van de presidentsverkiezingen in Oekraïne was president Kravtsjoek niet in staat naar Korfoe af te reizen. Derhalve is het akkoord met Oekraïne tijdens de Algemene Raad van 13/14 juni 1994 te Luxemburg ondertekend. Tien dagen later is op Korfoe wel het akkoord met Rusland ondertekend.

De twee onderhavige akkoorden kennen dezelfde structuur en vertonen inhoudelijk geen fundamentele verschillen. Het is om deze reden dat er voor gekozen is de twee akkoorden gezamenlijk ter goedkeuring in te dienen. Relevante onderlinge verschillen zullen in de toelichting worden aangegeven. Bij de artikelsgewijze toelichting is uitgegaan van de tekst van het akkoord met de Russische Federatie. Bij toekomstige behandeling van de partnerschapsakkoorden met andere republieken van de voormalige Sovjetunie zullen wij ons veroorloven om te refereren aan onderhavige memorie van toelichting. Uiteraard zullen de specifieke bepalingen wel in de toelichting van het dan voorliggende partnerschapsakkoord worden uitgewerkt.

Met het sluiten van partnerschapsakkoorden met Rusland en Oekraïne is een nieuwe stap gezet in de betrekkingen van de Gemeenschappen en de lid-staten met deze regio. Beide landen zijn de weg van politieke en economische hervorming opgegaan en weten zich hierbij in sterke mate gesteund door de Gemeenschappen en haar lid-staten. Met dit partnerschap is een belangrijke periode van nauwere betrokkenheid van de Europese Unie bij het hervormingsproces in Rusland en Oekraïne ingeluid.

Het gewelddadige optreden van het Russische leger in Tsjetsjenië in december 1994 en de daarop volgende maanden heeft aanleiding gegeven tot opschorting van de ondertekening van het interim-akkoord betreffende de handel en aanverwante zaken (dat tussen de Gemeenschap en de Russische Federatie in werking zou treden vooruitlopend op de inwerkingtreding van het onderhavige partnerschapsakkoord). Instemming van Rusland met het betrekken van de OVSE bij het vredesproces en met enkele humanitaire maatregelen maakte uiteindelijk ondertekening van het interimakkoord op 17 juli 1995 mogelijk.

De regering wil benadrukken dat het onderhavige akkoord de relatie regelt van de Europese Unie met het grootste land van het Europese continent op vele belangrijke terreinen over een groot aantal jaren. Het is van eminent belang voor zowel de Europese Unie als voor Rusland om de ontwikkeling van hun verdere betrekkingen te baseren op een solide verdragsrelatie. Daarbij bieden de artikelen over eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten en over de politieke dialoog bij uitstek de mogelijkheid om met Rusland een gesprek aan te gaan over situaties zoals die zich in Tsjetsjenië voordeden. De regering beveelt daarom goedkeuring van dit verdrag ten zeerste aan. Dat neemt niet weg dat, nadat alle lid-staten hun interne procedures voor goedkeuring hebben doorlopen, in Raadskader, ingevolge artikel 228, derde lid, tweede alinea, van het EG-verdrag na instemming van het Europees Parlement, nader het moment kan worden bepaald, waarop de kennisgeving van voltooiing van deze procedures ingevolge artikel 112, tweede alinea, aan Rusland wordt gedaan, gezien de politieke signaalwerking die hiervan kan uitgaan.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De preambule bevat zoals gebruikelijk een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van de akkoorden. Er wordt in het bijzonder benadrukt dat de akkoorden de wens van beide partijen om hun banden te versterken weerspiegelt en Rusland en Oekraïne een kader bieden om met steun van de Gemeenschappen hun economie te ontwikkelen, de overgang naar een markteconomie te voltooien, het proces van democratische hervorming te versterken en geleidelijke integratie van beide landen in het open internationaal handelssysteem te bevorderen.

Benadrukt wordt dat ook het proces van regionale samenwerking met de buurlanden op de door de partnerschapsakkoorden bestreken gebieden de welvaart en stabiliteit in deze regio zal bevorderen. Partijen verbinden zich tot het eerbiedigen en versterken van politieke en economische vrijheden alsmede tot het bevorderen van internationale vrede en veiligheid en de vreedzame oplossing van geschillen. Op voorstel van Nederland is in de preambule van beide akkoorden de verwijzing naar de Verklaring van de Conferentie van Luzern inzake milieu-aangelegenheden van 30 april 1993 opgenomen (zoals door de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer per brief van 10 december 1993, kenmerk DGM/IMZ/07D93 001 aan de Voorzitter van de vaste commissie voor het Milieubeheer der Tweede Kamer der Staten-Generaal is toegezonden).

De preambule van het akkoord met Rusland vermeldt dat Rusland door de Gemeenschappen beschouwd wordt als een «overgangseconomie». Voor Rusland was het van groot belang – mede gezien de resultaten van de reeds doorgevoerde hervormingen – niet langer als staatshandelland te worden aangemerkt. Dit hing samen met de wens om reeds vanaf inwerkingtreding van onderhavig akkoord zoveel als mogelijk een GATT-conforme behandeling te krijgen, wat onder andere resulteerde in een meer GATT-conforme vrijwarings-clausule. In de preambule wordt dan ook verwezen naar de beginselen die zijn vervat in de GATT.

Ten aanzien van Oekraïne wordt van Unie-zijde het belang van de inspanningen, die Oekraïne zich getroost om de overgang van een economie met staatshandel en centrale planning naar een markteconomie te bewerkstelligen, erkend. Dit akkoord zal naar overtuiging van partijen verdere vooruitgang in de richting van een markteconomie begunstigen.

Artikel 1

In artikel 1 wordt het partnerschap ingesteld en de doelstellingen ervan omschreven. Het betreft hier onder andere de ontwikkeling van nauwe politieke samenwerking, uitbreiding van de economische betrekkingen alsmede ondersteuning bij de consolidatie van de Russische c.q. Oekraïense democratie en bij de voltooiing van de markteconomie in deze landen. In het akkoord met Rusland wordt in artikel 1 als doel gesteld het scheppen van de nodige voorwaarden om in de toekomst een vrijhandelszone tot stand te brengen en te komen tot de vrijheid van vestiging van bedrijven, de vrijheid van grensoverschrijdend dienstenverkeer en de vrijheid van het kapitaalverkeer. In artikel 3 wordt verder op deze doelstelling ingegaan. In het akkoord met Oekraïne is de doelstelling van een vrijhandelszone neergelegd in artikel 4.

TITEL I. ALGEMENE BEGINSELEN (ARTIKEL 2–5)

Artikel 2

Onder de algemene beginselen van beide akkoorden is bepaald dat eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten, als vastgelegd in de Slotakte van Helsinki (Stcrt. 1975, 149, aanhangsel) en het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa (Trb. 1991, 31, rubriek J) de grondslag vormen van het binnen- en buitenlands beleid van de partijen en een essentieel onderdeel van het partnerschap vormen (zie ook de gemeenschappelijke verklaring bij artikel 2 en artikel 107 van het akkoord met Rusland).

In het akkoord met Oekraïne wordt tevens aan de beginselen van de markteconomie gerefereerd. In het akkoord met Rusland is dit reeds in artikel 1 gebeurd. Artikel 107, tweede lid, (artikel 94 voor Oekraïne) biedt in combinatie met artikel 2 onder meer de mogelijkheid tot opschorting van het partnerschapsakkoord in geval van ernstige mensenrechtenschending. Deze bepaling is gelijkluidend aan de mensenrechtenbepaling in de eerdergenoemde Europa-akkoorden met Roemenië en Bulgarije. Een en ander behoeft niet de onmiddellijke en volledige opschorting van de akkoorden in te houden; ook valt te denken aan opschorting van bepaalde delen ervan, bijvoorbeeld die inzake economische samenwerking (Titel VII) of financiële samenwerking (Titel X voor Rusland, Titel IX voor Oekraïne). Het kan evenwel zijn, dat de schendingen van de democratische beginselen of de mensenrechten een zo ernstige vorm aannemen, dat naar het oordeel van de Gemeenschappen en haar lid-staten, opschorting van het gehele akkoord de juiste reactie is. Overigens ligt het voor de hand dat in eerste instantie middels de politieke dialoog voorzien in artikel 6 tot en met 9, getracht wordt een oplossing te vinden.

Tijdens de onderhandelingen is door de Gemeenschap steeds gewezen op het belang van een goede regionale samenwerking tussen de staten die na de ontbinding van de Sovjetunie onafhankelijk waren geworden. In het akkoord met Oekraïne is dit belang verwoord in artikel 3, in het akkoord met Rusland in de preambule (9e overweging).

In artikel 3 (Oekraïne 4) is de mogelijkheid opengehouden om te komen tot een vrijhandelsverdrag. Op Russisch aandringen is hier het jaar 1998 aangegeven waarin partijen zich zullen beraden over een dergelijke mogelijkheid. Voor Oekraïne is hetzelfde jaar genomen. Bij de in 1998 voorgenomen consultaties zullen ook de mededingingsaspecten aan de orde komen (vergelijk artikel 53, Oekraïne 49). Naast artikel 3 is er het aanpassingsartikel 4 (Oekraïne 5), dat tot wijziging van de akkoorden kan leiden wanneer omstandigheden daartoe aanleiding geven, bij voorbeeld de voortgang in de economische hervormingen of toetreding van beide landen tot de WTO (het op 14 april 1994 te Marrakech ondertekende verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie; Trb. 1994, 235).

Rusland heeft in 1990 de status van waarnemer bij de GATT gekregen. Tijdens de GATT-raad van 16/17 juni 1993 heeft Rusland formeel het verzoek gedaan om onder normale voorwaarden (dus niet als staatshandelland) toe te treden tot het GATT-verdrag 1947. De Nederlandse regering heeft deze stap in beginsel verwelkomd, mede in het licht van de vrijhandelszone die op termijn door middel van het onderhavige akkoord tot stand kan komen.

Om het toetredingsverzoek te onderzoeken is eind 1993 op basis van artikel XXXIII GATT een werkgroep ingesteld. De aanvraag moet worden beoordeeld op basis van economische criteria. Rusland wordt beschouwd als een land in overgang naar een markteconomie (preambule van het partnerschapsakkoord, 14e overweging). De verwachting is dat definitieve toetreding nog enige tijd op zich zal laten wachten. De Europese Commissie heeft Rusland bijstand toegezegd in het kader van de toetredingsonderhandelingen.

Op 30 november 1993 heeft ook Oekraïne het verzoek gedaan te mogen toetreden tot het GATT-verdrag van 1947. Ook hiervoor is begin 1994 een werkgroep ingesteld.

Artikel 94 (Oekraïne 89) bepaalt dat, als zich kwesties voordoen die betrekking hebben op artikelen van het akkoord, waarin wordt verwezen naar een GATT-artikel, zoveel mogelijk de (onder de GATT-partijen) gebruikelijke interpretatie zal worden gevolgd van dat GATT-artikel. Opgemerkt wordt nog, dat bij Titel III en artikel 94 een gemeenschappelijke verklaring is afgelegd, die stelt dat onder GATT in beginsel moet worden verstaan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van GATT 1947, tenzij de Samenwerkingsraad (ingesteld door het partnerschapsakkoord) anders besluit.

Inmiddels is duidelijk geworden, dat GATT-1947 binnen afzienbare termijn (in dit verband is sprake van 1 januari 1996) door de WTO-leden zal worden opgezegd, met name om toetreding tot het WTO-verdrag, cum annexis, te bevorderen. Rusland en Oekraïne hebben inmiddels verzocht om toetreding tot de WTO, zodat daarmee samenhangende aanpassingen van de akkoorden waarschijnlijk zijn (zie hierboven met betrekking tot artikel 4). Voor aanpassingen in het licht van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) bij het WTO-verdrag is tevens artikel 51 (Oekraïne 44) van toepassing.

Voor artikel 5 (Oekraïne 12) wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10.

TITEL II. POLITIEKE DIALOOG (ARTIKEL 6–9)

De artikelen 6 tot en met 9 voorzien in een regelmatige politieke dialoog tussen partijen. Hoewel sprake is van enkele kleine verschillen in de tekst van de betreffende artikelen is de ratio van een politieke dialoog voor wat betreft beide landen hetzelfde. Doelstellingen zijn: het begeleiden en intensiveren van het proces van toenadering tussen de Europese Unie en de betrokken landen, het ondersteunen in algemene zin van het proces van economische en politieke hervormingen, het afstemmen van buitenlands beleid, samenwerking ter bevordering van vrede en stabiliteit alsmede eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten.

De wijze waarop de politieke dialoog gestalte zal krijgen, is evenwel niet identiek. In afspiegeling van het relatief grotere belang dat wordt gehecht aan de betrekkingen met Rusland, zal de politieke dialoog met dat land frequenter en op een hoger niveau plaatsvinden. Zo is in het akkoord met Rusland bepaald dat in principe twee maal per jaar bijeenkomsten zullen plaatsvinden tussen de voorzitter van de Raad van de Europese Unie en de voorzitter van de Commissie enerzijds, en de president van Rusland anderzijds. In het akkoord met Oekraïne wordt de frequentie van de ontmoetingen op dat niveau in het midden gelaten.

TITEL III. GOEDERENVERKEER (ARTIKELEN 10–22) (OEKRAÏNE 10–23)

In de artikelen 10 tot en met 13 wordt een koppeling gelegd tussen de handel in goederen en bepaalde artikelen van het GATT-verdrag, waar Rusland en Oekraïne, zoals bekend, nog geen partij bij zijn. Vooral Rusland wilde een zoveel mogelijke GATT-conforme behandeling (men spreekt in dit verband wel van «GATT by reference») onder meer om niet langer als staatshandelland te worden aangemerkt. Rusland heeft bij de aanvraag tot toetreding reeds aangegeven de GATT-rechten en verplichtingen te zullen respecteren. Deze intentie wordt bevestigd door de vele referenties aan GATT-artikelen in het akkoord. Er zal echter nog veel werk moeten worden verricht om in Rusland GATT-uniformiteit in het handelsbeleid en de handelswetgeving te verkrijgen. Het huidige beleid is veelal nog niet GATT-conform.

Artikel 10 geeft aan dat partijen ten aanzien van elkaar de algemene meestbegunstigingsclausule zullen toepassen (artikel I GATT).

In het tweede lid worden gebruikelijke preferenties uitgezonderd van meestbegunstiging (onder meer preferenties aan ontwikkelingslanden). Minder gebruikelijke uitzonderingen zijn neergelegd in artikel 5 (Oekraïne artikel 12) en de bij deze artikelen behorende bijlagen 1. Het betreft hier nog van kracht zijnde regelingen op het gebied van het goederenverkeer (Titel III) tussen voormalige Sovjet-republieken onderling, die als uitzondering op het meestbegunstigingsprincipe gehandhaafd kunnen worden; voor Oekraïne tot eind 1998, voor Rusland gedurende een periode van 3 jaar na inwerkingtreding van het onderhavige akkoord. De uitzondering vervalt wanneer een of beide landen voor het verstrijken van deze periodes toetreden tot de WTO. Voor de in bijlage 1 buiten de materie van Titel III vallende regelingen heeft Rusland een uitzonderingspositie bedongen van minimaal 5 jaar. Het betreft hier terreinen als het betalingsverkeer, vervoer en doorvoer alsmede de levering van diensten. Een verdere uitzondering is gegeven voor goederen die onder bepaalde voorwaarden, veelal in het kader van technische of humanitaire hulp, Rusland binnenkomen (verklaring bij artikel 10).

Verder is overeengekomen (artikel 11, Oekraïne 15), dat produkten afkomstig uit het grondgebied van de andere partij niet zullen worden gediscrimineerd door middel van hogere interne belastingen/heffingen. Ook mogen produkten van het grondgebied van de andere partij niet op enige andere manier worden gediscrimineerd (bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoop). Dit betreft de verplichting van nationale behandeling van goederen zoals vastgelegd in artikel III GATT. Dit geldt niet voor de in GATT-artikel III, leden 8, 9 en 10, genoemde uitzonderingen (respectievelijk regels met betrekking tot overheidsaanbestedingen en het verstrekken van interne subsidies, interne prijsmaatregelen en het vaststellen van kwantitatieve bepalingen ten aanzien van films).

Artikel 12 (Oekraïne 11) waarborgt de vrije doorvoer. In het artikel wordt gerefereerd aan de relevante artikelen in het GATT-verdrag (artikel V tweede, derde, vierde en vijfde lid).

Artikel 13 (Oekraïne 16) verwijst eveneens naar een aantal GATT-artikelen (artikel VII, douanewaarde bepalingen; artikel VIII, import- en exportbepalingen; artikel IX originebepaling; artikel X publicatie van handelsmaatregelen).

Bij artikel 15 (Oekraïne 14) worden de kwantitatieve invoerrestricties in het wederzijds goederenverkeer afgeschaft, met uitzondering van het goederenverkeer betrekking hebbend op textiel (artikel 20, Oekraïne 21) en EGKS-produkten (artikel 21, Oekraïne 22) alsmede het goederenverkeer, dat op grond van een vrijwaringsmaatregel door een dergelijke restrictie zou worden getroffen (artikel 17, Oekraïne 18).

Voor Spanje en Portugal zijn in samenhang met de EG-toetredingsaktes van die lid-staten uitzonderingen op Titel III mogelijk welke inhouden, dat Rusland en Oekraïne geen gunstiger behandeling krijgen dan door beide lid-staten op grond van de overgangsbepalingen bij de Toetredingsakte aan de overige lid-staten verleend.

Derogatie van artikel 15 is gedurende een bepaalde periode voor zowel Rusland (bijlage 2 juncto bijlage 9) als Oekraïne (bijlage 2) mogelijk wanneer in sectoren sprake is van herstructurering, ernstige sociale problemen of de oprichting van nieuwe industrieën.

Op verzoek van de Gemeenschap kunnen over de te nemen maatregelen vooraf consultaties plaatsvinden. Soortgelijke derogatiemogelijkheden werden eerder ook in de Europa-akkoorden ten behoeve van de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa overeengekomen.

Consultaties zijn ook mogelijk indien Rusland (artikel 16)overweegt de invoerrechten voor bepaalde produkten te verhogen.

Om de markt te beschermen is van deze methode door Rusland, dat in dit verband niet gebonden is door de GATT, een aantal malen gebruik gemaakt.

Het akkoord met Oekraïne bevat nog een prijzenclausule (artikel 17). De betekenis hiervan is betrekkelijk. Bij niet marktconform prijsgedrag kan sprake zijn van dumping/ongeoorloofde subsidies, in welk geval artikel 19 kan worden ingeroepen.

In de artikelen 17 en 18 (Oekraïne 18 en 19) zijn de vrijwarings- en de anti-dumpingclausules opgenomen. Aangezien beide landen nog geen markteconomie hebben, is beide landen nog geen GATT-conforme vrijwaringsclausule gegeven. Een gemeenschappelijke verklaring bij deze clausule geeft dit in zoveel woorden aan. De voorwaarden, die volgens de GATT het nemen van een vrijwaringsmaatregel mogelijk maken, zijn in de onderhavige akkoorden echter dicht benaderd. Volgens GATT-artikel XIX dient sprake te zijn van onder meer ernstige schade, volgens de akkoorden van aanzienlijke schade: een gradueel verschil, dat niettemin een eerder ingrijpen mogelijk maakt. De retaliatiemogelijkheden (alleen Rusland, artikel 17, zesde en zevende lid) zijn GATT-conform. In de anti-dumping clausule is een samenwerkingsprocedure voorzien die is gebaseerd op de tekst van het eerdergenoemde handelsakkoord tussen de Gemeenschap en India. De verklaring bij artikel 18 (alleen Rusland) bepaalt, dat een dergelijke samenwerking echter geen vertraging mag brengen in de (autonome) besluitvorming van één der partijen om anti-dumpingrechten in te stellen. Hetzelfde geldt bij subsidie-onderzoek en de instelling van compenserende heffingen. Dat, volgens een verklaring bij artikel 18, in een anti-dumpingprocedure bij de vaststelling van de normale waarde rekening wordt gehouden met de natuurlijke comparatieve voordelen, levert geen uitzonderingspositie op voor Rusland. Met deze voordelen wordt steeds rekening gehouden.

Met Rusland (artikel 20) en Oekraïne (21)zijn sedert 1 januari 1993 textielakkoorden (PbEG 1994 L. 123) van kracht voor een periode van 2 jaar met een verlengingsmogelijkheid. Het voorheen voor de Sovjetunie geldende regiem van kwantitatieve restricties voor textiel- en kledingprodukten is over deze akkoorden en het soortgelijke akkoord met Wit-Rusland verdeeld (PbEG 1994 L. 123). Beide partners en Wit-Rusland zijn belangrijke exporteurs van deze produkten. Met de overige negen landen van de voormalige Sovjetunie zijn praktisch geen kwantitatieve beperkingen meer van kracht. Met name Rusland – maar ook Wit-Rusland – ondervindt in toenemende mate hinder van het krappe textielakkoord en heeft om substantiële verruiming van de uitvoermogelijkheden gevraagd. Nederland staat hier positief tegenover. Een aantal lid-staten houdt structurele verhogingen echter tegen.

Artikel 21 (Oekraïne 22) voorziet in een afzonderlijke kwantitatieve regeling voor de handel in EGKS-produkten. Op grond van een door de Algemene Raad in juni 1994 goedgekeurd mandaat wordt over een dergelijke regeling thans onderhandeld met beide landen (en met Kazachstan). Deze regeling zal de bestaande autonome communautaire invoerquota vervangen. Het is de bedoeling deze nieuwe staalakkoorden qua inhoud in te richten naar het klassieke model van de textielakkoorden zoals die zijn gesloten onder het GATT Multi-vezelakkoord (MVA) (PbEG 1974 L. 118).

Dit houdt in dat Rusland en Oekraïne de jaarlijkse uitvoer naar de Gemeenschap van EGKS ijzer- en staalprodukten beperken tot de overeengekomen hoeveelheden. Deze hoeveelheden worden beheerd door middel van een stelsel van dubbele controle en voorzien wordt onder meer administratieve samenwerking en een consultatieprocedure. Tevens zal een bepaling worden opgenomen om regionale concentraties tegen te gaan. Zoals gebruikelijk onder de Europa-akkoorden wordt ook bij de onderhavige akkoorden een contactgroep «kolen en staal» ingesteld (protocol 1), die zich in ruimere zin kan beraden over handel en produktie.

Artikel 22 (Oekraïne 23)

Zoals reeds in de Algemene Inleiding is aangegeven, was de handel in nucleair materiaal een van de cruciale onderwerpen in de onderhandelingen met Rusland. Over dit onderwerp kon slechts moeizaam overeenstemming worden bereikt. De oorzaak daarvan was met name gelegen in de vrije toegang die Rusland eiste tot de EU-markt voor natuurlijk en verrijkt uranium, hetgeen de stabiliteit en de betrouwbaarheid van de markt in gevaar dreigde te brengen, en ten koste dreigde te gaan van gevestigde Europese verrijkingsbedrijven zoals Urenco en Cogema/Eurodif. Op de wereldverrijkingsmarkt bestaat de laatste jaren reeds een overcapaciteit, onder meer als gevolg van het geringe aantal orders voor nieuwe kerncentrales. Van Russische zijde is er de laatste jaren ook nog eens sprake van een substantieel extra aanbod tegen bijzonder lage prijzen. Daarenboven worden de extra hoeveelheden verrijkt uranium die vrijkomen uit het ontmantelen van kernwapens, voor civiel gebruik aangeboden. Deze factoren kunnen de markt voor verrijkt uranium verstoren.

Uitgangspunt van de zijde van de Unie bij de onderhandelingen waren de beginselen van diversificatie en garantie (lange termijn) van aanbod en, daarmee samenhangend, de economische levensvatbaarheid van de eigen industrie. De Europese Commissie tracht op grond van het Euratom-verdrag marktverstoring als gevolg van het toenemend aanbod van Russisch (verrijkt) uranium zoveel mogelijk tegen te gaan. Het Euratom-verdrag kent namelijk specifieke bepalingen (Hoofdstuk VI) ten aanzien van onder andere de handel in nucleair materiaal. Meer in het bijzonder beschikt het Voorzieningsagentschap Euratom over specifieke bevoegdheden terzake. Voor de Europese Commissie stond voorop dat deze rol en de bevoegdheden van het Voorzieningsagentschap onaangetast dienden te blijven. Dit stuitte echter voortdurend op weerstand van Rusland.

Uiteindelijk kon in juni 1994 over het nucleaire onderdeel met de Russen een interim-oplossing worden bereikt. Deze houdt in dat voor de duur van 2 jaar voor de handel in nucleaire materialen een aantal bepalingen van de eerdergenoemde handels- en samenwerkingsovereenkomst die in 1989 met de voormalige Sovjetunie werd gesloten, van kracht blijft, in afwachting van het tot stand komen van een specifiek verdrag voor die sector vóór 1 januari 1997 (artikel 22, tweede lid). Artikel 22, eerste lid, bepaalt dat uit de overeenkomst van 1989 gehandhaafd blijven:

artikel 6 dat bepaalt dat de respectieve regelgeving van de partijen op de nucleaire handel van toepassing blijft; in een gemeenschappelijke verklaring van partijen behorend bij artikel 22 wordt bevestigd dat deze respectieve regelgeving ook het Euratomverdrag omvat en meer in het bijzonder de rechten en bevoegdheden van het Voorzieningsagentschap Euratom;

artikel 7 dat een intentieverklaring tot het liberaliseren van de markt bevat;

artikel 14 dat een marktprijsclausule bevat; en

artikel 15 dat voorziet in een vrijwaringsclausule die restrictiever is dan die uit het onderhavige partnerschapsakkoord, zodat bij marktverstoring eerder kan worden ingegrepen.

Zolang partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een specifiek nucleaire handelsverdrag blijven op de nucleaire handel de genoemde bepalingen uit de overeenkomst van 1989 van toepassing (artikel 22, derde lid). In een specifieke briefwisseling terzake bevestigt Rusland zich als een stabiele en ook voor de lange termijn betrouwbare leverancier van nucleaire materialen aan de Gemeenschap te zullen gedragen. Voorts spreken partijen af om op gezette tijden met elkaar overleg te voeren over ontwikkelingen en vooruitzichten met betrekking tot de nucleaire handel teneinde moeilijkheden terzake zoveel mogelijk te vermijden. De samenwerking ter voorkoming van illegale handel in nucleaire materialen wordt ondervangen door artikel 84 (met name het derde gedachtestreepje «illegale transacties in verschillende goederen, inclusief industriële afvalprodukten»). In de aanloop naar de Europese Raad van Essen van december 1994 is voorgesteld om met andere partnerlanden van de Unie een briefwisseling op te stellen naar analogie van artikel 84 van het partnerschapsakkoord met Rusland.

Met Oekraïne dient nog onderhandeld te worden over de handel in nucleaire produkten (artikel 23, zie ook artikel 62, eerste lid).

TITEL IV. BEPALINGEN INZAKE HET HANDELSVERKEER EN DE INVESTERINGEN (ARTIKELEN 23–51) (OEKRAÏNE 24–47)

Hoofdstuk I. Arbeidsvoorwaarden (artikelen 23–27) (Oekraïne 24–29)

De artikelen 23 tot en met 27 bevatten bepalingen die betrekking hebben op de sociale zekerheid. Soortgelijke bepalingen komen ook voor in de Europa-akkoorden en een aantal andere samenwerkingsakkoorden van de Gemeenschap met derde staten. Ten behoeve van Russische c.q. Oekraïense onderdanen die in de lidstaten van de Gemeenschap werkzaamheden verrichten zullen regelingen worden getroffen voor de coördinatie van de verschillende sociale zekerheidsstelsels. Deze regelingen zullen met name betrekking hebben op de samentelling van tijdvakken voor de opening van het recht op ouderdoms-, invaliditeits- en overlijdenspensioenen, alsmede medische zorg voor de werknemers (en – voor wat Rusland betreft – hun gezinsleden), op het ongehinderd overmaken van uitkeringen wegens ouderdom, overlijden, invaliditeit, arbeidsongevallen en beroepsziekten (tenzij het gaat om uitkeringen die niet berusten op premie- of bijdragebetaling). Voor wat betreft Rusland, zullen de regelingen ook in de toekenning van kinderbijslag ten behoeve van gezinsleden voorzien. In de gemeenschappelijke verklaring bij artikel 24 (Rusland) wordt gestipuleerd dat met betrekking tot medische zorg en kinderbijslag het begrip «gezinsleden» moet worden uitgelegd volgens de wetgeving van het gastland.

Voor onderdanen van de lid-staten die in Rusland werken, worden soortgelijke regelingen getroffen, met uitzondering van de samentelling van tijdvakken voor de opening van het recht op uitkeringen of medische zorg. Ten behoeve van onderdanen van de lidstaten die in Oekraïne werkzaamheden verrichten, zal slechts een regeling worden getroffen voor het ongehinderd overmaken van soortgelijke uitkeringen als hiervoor aangestipt.

Er wordt op gewezen dat de te treffen regelingen moeten worden vervat in een tussen de verdragsluitende partijen te sluiten verdrag. Aan de bepalingen van artikel 24 respectievelijk artikel 25 kunnen derhalve op zich geen rechten worden ontleend door burgers.

Voor zover er reeds bilaterale verdragen tussen lid-staten en Rusland c.q. Oekraïne zouden bestaan waaruit gunstigere rechten voortvloeien, zullen deze verdragen volgens artikel 25 respectievelijk artikel 26 voorrang hebben boven de hierbedoelde regelingen.

Tussen het Koninkrijk en Rusland/Oekraïne is een dergelijk verdrag niet gesloten.

Artikel 26 (Oekraïne 28) legt de Samenwerkingsraad op na te gaan welke verbeteringen kunnen worden aangebracht in de werkomstandigheden van zakenlieden. Volgens een verklaring bij artikel 26 zorgen partijen ervoor dat de afgifte van visa en verblijfsvergunningen overeenkomstig de nationale wetten en voorschriften in overeenstemming is met de beginselen van het slotdocument van de CVSE-conferentie van Bonn van 9 tot 11 april 1990. In deze verklaring bevestigen partijen (i.e. Rusland en de lid-staten) dat het van belang is terug- en overname-verdragen te sluiten. Opgemerkt kan worden dat de relevantie van deze bilaterale verdragen vooral binnen de context van artikel 84 (illegale immigratie) ligt. Artikel 27 van het akkoord met Oekraïne, waarin samenwerking bij het tegengaan van illegale immigratie wordt voorzien, kan in beginsel tot soortgelijke bilaterale verdragen leiden.

Hoofdstuk II. Bepalingen inzake de vestiging en de werking van vennootschappen (artikelen 28–35) (Oekraïne 30–36)

In artikel 28 (Oekraïne 30) worden de algemene voorwaarden vastgelegd die bij de vestiging en de werking (i.e. de uitvoering van bedrijf) van ondernemingen, na vestiging, door partijen wederzijds worden toegepast. In het akkoord met Rusland is dit meestbegunstiging met betrekking tot vestiging en, naar gelang wat gunstiger is, meestbegunstiging of nationale behandeling met betrekking tot de werking. Voor filialen geldt deze keuzemogelijkheid niet met betrekking tot de werking (alleen meestbegunstiging). Voor banken en verzekeringsmaatschappijen geldt in het geval Rusland een afwijkende regeling (zie artikel 29).

Voorts is artikel 28 (Oekraïne 30) niet van toepassing op lucht-, rivier- en zeetransport, aldus artikel 35 (Oekraïne 31). Voor dochterondernemingen en filialen van scheepvaartondernemingen geldt echter een uitzondering voor zover zij bepaalde activiteiten verrichten op het gebied van het zeevervoer (nationale behandeling of meestbegunstiging) zoals bijvoorbeeld de aan- en verkoop van vervoersdiensten.

Wanneer in artikel 28 (Oekraïne 30) wordt gesproken over een behandeling «overeenkomstig de wetgeving en voorschriften» van elke partij, betekent dit, dat partijen bij de vaststelling van dergelijke wetten en voorschriften geen nieuwe beperkingen instellen ten aanzien van de in artikel 28 (Oekraïne 30) genoemde voorwaarden van meestbegunstiging en nationale behandeling (zie verklaring bij deze artikelen).

De keuzemogelijkheid meestbegunstiging/nationale behandeling voorziet in de situatie, dat in Rusland en Oekraïne meestbegunstiging aantrekkelijker kan zijn dan nationale behandeling. Voor de Gemeenschap is deze alternatieve formulering overbodig. Indien vestiging op het grondgebied van de Gemeenschap naar geldend recht heeft plaatsgevonden, wordt nationale behandeling gegeven, die gunstiger is dan meestbegunstiging. Rusland stond echter, in tegenstelling tot Oekraïne, op een gelijkluidende formulering voor beide zijden.

Oekraïne (artikel 30) bood daarenboven aan zijn grenzen verder open te stellen en verleent nationale behandeling c.q. meestbegunstiging bij en na vestiging aan zowel dochterondernemingen als filialen van ondernemingen uit de Gemeenschap. Dit privilege berust op de Oekraïense wens investeringen te bevorderen (zie briefwisseling inzake Titel IV, hoofdstuk 2 bij het akkoord).

Voor zowel de Gemeenschap als Rusland (respectievelijk bijlage 3 en 4) en Oekraïne (respectievelijk 4 en 5) zijn bepaalde sectoren van de toepassing van deze beginselen uitgesloten. Dit doet zich in het bijzonder voor met betrekking tot de financiële sector, die ook in de Europa-akkoorden met Polen en Hongarije werden uitgezonderd. Oekraïne behoudt zich in deze sector het recht voor gedurende een overgangsperiode van 5 jaar na ondertekening van het akkoord af te wijken van het beginsel van nationale behandeling. Gedurende deze periode zal de mate van discriminatie ten opzichte van nationale Oekraïense ondernemingen evenwel niet mogen toenemen.

Rusland heeft de financiële sector in bijlage 4 niet uitgezonderd.

Dit levert echter eerder een formeel dan een materieel onderscheid op, aangezien door Rusland opgelegde beperkingen in deze sector in het akkoord zelf zijn geregeld onder artikel 29 en de bijbehorende bijlage 7.

Artikel 29, bijlage 6, bijlage 7 (Oekraïne geen equivalent)

Dit artikel maakt voor Russische dochterondernemingen van ondernemingen uit de landen van de Gemeenschap, die bancaire of verzekeringsdiensten verlenen, een uitzondering op de bepalingen van artikel 28, derde lid. In bijlage 6 is beschreven welke bancaire en verzekeringsdiensten het hier betreft. De toegekende behandeling is omschreven in bijlage 7.

Wat betreft bancaire diensten, als vermeld in bijlage 6, worden in bijlage 7, deel A, enkele uitzonderingen gemaakt op de aan Russische dochterondernemingen van ondernemingen uit de landen van de Gemeenschap toegekende nationale behandeling. Hieraan werd door de Russische onderhandelaars sterk gehecht. Het akkoord met Oekraïne bevat, in overeenstemming met de wens van de Gemeenschap en Oekraïne, geen uitzondering op de nationale behandeling. Een onderneming is een Russische dochteronderneming van een onderneming uit een land van de Gemeenschap, indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in het bezit is van de onderneming uit een land van de Gemeenschap.

Rusland mag aan Russische dochterondernemingen van ondernemingen uit de landen van Gemeenschap de volgende beperkingen opleggen:

a. een maximum aandeel van buitenlands kapitaal in het Russische bankstelsel, dat op de datum van ondertekening geldt;

b. een verplicht minimumvermogen dat hoger is dan dat voor Russische nationale ondernemingen, maar niet hoger dan het minimumvermogen dat geldt op de dag van ondertekening;

c. tot ten hoogste vijf jaar na ondertekening van het akkoord een beperking van het aantal filialen;

d. tot ten hoogste vijf jaar na ondertekening van het akkoord een minimumniveau voor saldo's op rekeningen van personen in dienst bij Russische dochterondernemingen van ondernemingen uit de Gemeenschap, waarbij dit minimumniveau niet hoger mag zijn dan 55 000 ecu;

e. tot ten hoogste drie jaar na ondertekening van het akkoord een verbod op transacties met aandelen en instrumenten die converteerbaar zijn in aandelen van Russische ondernemingen;

f. een verbod op transacties met Russische ingezetenen.

Alle bepalingen zijn slechts van toepassing als ze niet discriminatoir worden toegepast op dochterondernemingen van ondernemingen uit de landen van de Gemeenschap. Na vijf jaar wordt bezien of het onder a genoemde maximum kan worden verhoogd en of het onder b genoemde minimum kan worden verlaagd, met inachtneming van de ter zake doende monetaire, fiscale, financiële en betalingsbalansoverwegingen, alsmede de toestand van het bankstelsel in Rusland. Na drie jaar zal Rusland verzachting van de beperkingen onder c en d overwegen, eveneens met inachtneming van de ter zake doende monetaire, fiscale, financiële en betalingsbalansoverwegingen, alsmede de toestand van het bankstelsel in Rusland.

Het onder punt f bepaalde geldt slechts tot 1 januari 1996 en is slechts van toepassing op dochterondernemingen die niet voor 15 november 1993 in Rusland waren gevestigd of niet voor 15 november 1993 aan hun activiteiten met Russische ingezetenen waren begonnen. Dit laatste is overgenomen uit een op 17 november 1993 door de president van Rusland uitgevaardigd decreet waarin de activiteiten van buitenlandse banken in Rusland aan banden werden gelegd.

Twee Nederlandse banken werden, naast enkele banken uit andere EU-landen, getroffen door dit decreet.

Tijdens de verdere onderhandelingen over het akkoord is inzet van de Nederlandse regering gericht geweest op het opheffen van de restrictieve werking van het genoemde decreet en de vertaling daarvan in het akkoord op de activiteiten van de twee Nederlandse banken in Rusland. Een belangrijke stap naar een oplossing voor dit probleem was de uitvaardiging van een nieuw presidentieel decreet op 10 juni 1994, waarin werd gesteld dat banken, die reeds voor 15 november 1993 in het bezit waren van een banklicentie, ook diensten mochten verlenen aan Russische ingezetenen. De betreffende passage uit het decreet van 17 november 1993 werd echter niet verwijderd in het akkoord. Additionele zekerstellingen waren dan ook noodzakelijk om zeker te zijn dat deze passage niet door de Russische autoriteiten zou worden ingeroepen. In een brief van de Centrale Bank van Rusland aan onder andere de twee Nederlandse banken werd vervolgens bevestigd dat deze banken alle diensten mogen verlenen die vermeld staan in hun banklicentie, waaronder dienstverlening aan Russische ingezetenen. Deze brief bood voldoende zekerheden aan de Nederlandse banken, waarna de regering besloot dat het Nederlandse bezwaar op dit onderdeel van het akkoord kon worden opgeheven.

Tot slot bepaalt de Russische wetgeving dat maximaal 49 % van het aandelenvermogen van een onderneming die verzekeringsdiensten verleent in handen van buitenlanders mag zijn. In bijlage 7, Deel B, is bepaald dat Rusland dit maximum na ten hoogste vijf jaar afschaft.

De onder artikel 29, tweede lid, (Oekraïne 33) voorkomende bepaling inzake bedrijfseconomisch toezicht is gebruikelijk met het oog op het gewenste vertrouwen in de financiële stelsels van partijen. Artikel 29, derde lid, is van belang, omdat hierin voor banken en verzekeringsmaatschappijen wordt vastgelegd, dat partijen geen nieuwe voorschriften kunnen vaststellen of goedkeuren die, in vergelijking met de situatie op de datum van ondertekening van het akkoord, discriminerend zijn ten opzichte van nationale ondernemingen of een dergelijke, bestaande discriminatie versterken. Deze zogenaamde «standstill»-bepaling in de banken- en verzekeringssector, die overigens bijlage 7, Deel A deels onverlet laat en niet van toepassing is op non-communautaire ondernemingen, is absoluter van aard dan de algemene «standstill»-bepaling in artikel 34, eerste lid.

De algemene «standstill»-bepaling in artikel 34 houdt slechts een streven van partijen in om de voorwaarden voor de vestiging en de werking van ondernemingen niet restrictiever te maken, dan op de dag, voorafgaande aan de datum van ondertekening van het akkoord. Een werkelijke garantie voor een «standstill» kon door Rusland niet worden gegeven. De transitieperiode en de daarmee samenhangende wijziging en aanpassing van een groot aantal wetten maakte een dergelijke garantie onmogelijk. Ook in de Europa-akkoorden zijn onder bijzondere omstandigheden uitzonderingen op de geldende vestigingsvoorwaarden nog tijdelijk mogelijk. Anderzijds gaat het ontbreken van garanties ten koste van een investeringsklimaat, dat vraagt om een, ook in juridisch opzicht, stabiele omgeving. In dit opzicht heeft de introductie van restrictievere wetgeving voor buitenlandse banken in Rusland in november 1993, in samenhang met de «standstill»-bepaling, de onderhandelingen verder gecompliceerd, zoals uit de uitwerking van artikel 34, tweede lid, en de bijbehorende bijlage 8 blijkt.

Rusland zal gedurende een overgangsperiode van drie jaar na ondertekening van het akkoord de Gemeenschap in kennis stellen van voorgenomen maatregelen die beperkingen kunnen inhouden van vestigingsvoorwaarden. De Gemeenschap kan verzoeken om overleg over deze maatregelen. Belangrijk is, dat dergelijke nieuwe maatregelen in ieder geval niet van toepassing zijn op reeds in Rusland gevestigde ondernemingen voor een periode van 3 jaar na inwerkingtreding van die maatregelen (bijlage 8, Deel B).

Indien na de overgangsperiode van 3 jaar blijkt, dat de voorwaarden wat de vestiging en de werking van ondernemingen betreft «aanmerkelijk restrictiever» zijn geworden, kan overleg volgen, dat tot aanpassing van verplichtingen c.q. compensatie van de restricties leidt (bijlage 8, Deel A). Na deze periode zal tevens door partijen worden onderzocht of, aan de hand van de situatie op dat moment tot een definitieve «standstill» kan worden overgegaan.

Verschillen van mening over het begrip «aanmerkelijk restrictiever» kunnen volgens een gemeenschappelijke verklaring bij artikel 34 en 38 overeenkomstig artikel 101 worden voorgelegd aan de Samenwerkings- raad, c.q. aan arbitrage worden onderworpen.

In gevallen, waarin Rusland aan Gemeenschapsondernemingen een gunstiger dan nationale behandeling geeft, zal het terugbrengen tot nationale behandeling niet als een inbreuk worden beschouwd op artikel 34, eerste lid (zie gemeenschappelijke verklaring bij artikel 34). Dergelijke aanpassingen kunnen eveneens voortvloeien uit de toetreding door een van de partners tot de GATS (zie artikel 51, Oekraïne 44).

Hoofdstuk III. Grensoverschrijdend dienstenverkeer (artikelen 36–43) (Oekraïne 37–40)

Onderstaande toelichting heeft uitsluitend betrekking op Rusland.

Het akkoord met Oekraïne beperkt zich ten aanzien van grensoverschrijdend dienstenverkeer (artikelen 37–38) tot de vaststelling dat partijen stappen zullen ondernemen om geleidelijk het over en weer verlenen van diensten mogelijk te maken, en te zullen samenwerken met het oog op de ontwikkeling van een marktgerichte dienstensector in Oekraïne.

Artikel 36

Ten aanzien van grensoverschrijdend dienstenverkeer door ondernemingen in de aangeduide sectoren in bijlage 5 geldt het meestbegunstigingsprincipe. In overeenstemming met de definitie die in artikel l, tweede lid, onder a, GATS daaraan wordt gegeven, wordt in het geval van grensoverschrijdende dienstverlening de dienst verricht vanaf het grondgebied van een partij ten behoeve van een ontvanger op het grondgebied van de andere partij. Er vindt derhalve bij deze vorm van dienstverlening geen verplaatsing plaats naar het grondgebied van de andere partij door dienstverlener of -ontvanger.

Grensoverschrijdende dienstverlening moet worden onderscheiden van een andere, in het kader van de GATS (artikel l, tweede lid, onder d) omschreven vorm, waarbij dienstverlening plaatsvindt op het grondgebied van een partij via de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen afkomstig van het grondgebied van de andere partij. Deze vorm van dienstverlening kent, evenals de grensoverschrijdende dienstverlening, in het kader van de GATS nog vele beperkingen.

Voor zover er in de onderhavige verdragen sprake is van vestiging in de zin van Titel IV, hoofdstuk II, kunnen ondernemingen van partijen rechtstreeks diensten verlenen op elkaars grondgebied.

Overigens dient in dit verband te worden opgemerkt, dat het binnen de EG geldende recht ter zake van de liberalisatie van handel in diensten dient te worden beschouwd als een uitzondering op het – in de onderhavige verdragen in artikel 44 neergelegde – beginsel van meestbegunstiging.

Artikel 37

Natuurlijke personen, die een onderneming uit één van de lidstaten of een Russische onderneming vertegenwoordigen, kunnen tijdelijk toegang krijgen tot de markt van de andere partij ten behoeve van – uitsluitend – onderhandelingen over de verkoop van grensoverschrijdende dienstprestaties of voor het sluiten van overeenkomsten dienaangaande voor die onderneming. Een en ander is beperkt tot de in bijlage 5 genoemde dienstensectoren en geldt behoudens het bepaalde in artikel 48 (voorschriften ten aanzien van personenverkeer).

Artikel 38

Elke partij kan de voorwaarden vaststellen voor het grensoverschrijdend dienstenverkeer in de in bijlage 5 vermelde sectoren naar haar grondgebied. Een en ander mag geen afbreuk doen aan het meestbegunstigingsprincipe (artikel 36) en de mogelijkheden van partijen op grond van artikel 50 de arbeidsmarkt af te schermen. Drie jaar na ondertekening doen partijen onderzoek naar genomen maatregelen en bezien zij de mogelijkheid de verplichting op zich te nemen om af te zien van maatregelen of acties die de voorwaarden voor grensoverschrijdend dienstenverkeer, als bedoeld in artikel 36, restrictiever maken. Evenals onder artikel 34 kan, anders dan op grond van het GATS-lidmaatschap (artikel 51), bij de invoering van aanzienlijk restrictiever voorwaarden door de ene partij, de andere partij besluiten tot een dienovereenkomstige aanpassing van haar verplichtingen (bijlage 8).

Artikel 39

De verkregen liberalisering voor transport is uiterst gering. Alleen voor het zeevervoer zijn de beginselen van een vrij vervoer neergelegd. Partijen verplichten zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op commerciële basis. De rechten en verplichtingen, die in het kader van de op 6 april 1974 in UNCTAD-verband tot stand gekomen «Code for Liner Conferences» (Trb. 1980, 165) zijn aangegaan, worden niet aangetast.

In het geval van Rusland vormt de toegang tot rivieren met kustvaartschepen (binnen-buitenvaart) een uitzondering op dit liberale regiem. Er is echter wel overeengekomen dat uiterlijk in 1996 onderhandelingen zullen worden gestart om ook hier geleidelijk tot liberalisering te komen.

Artikel 40 (Oekraïne geen equivalent)

In het kader van het akkoord met Rusland zullen beide partijen zich inzetten om het vervoer per spoor te stimuleren. Het concept-partnerschapsakkoord, zoals opgesteld door de Commissie, op basis waarvan de onderhandelingen zijn gevoerd, bevatte deze bepaling niet. Tijdens de moeizaam verlopen onderhandelingen met de Russische Federatie is op Russisch verzoek artikel 40 toegevoegd. Van Oekraïense zijde is tijdens de onderhandelingen met dat land nimmer om eenzelfde aanvulling gevraagd, zodat het verdrag met de Oekraïne geen equivalente bepaling bevat.

Artikel 41

Met betrekking tot lanceringen en transport in de ruimte worden eerlijke, evenwichtige, op de concurrentie gerichte en op gezonde economische beginselen steunende voorwaarden gehanteerd en worden stappen ondernomen om te komen tot multilaterale regels op dit terrein. In afwachting hiervan is tussen de Gemeenschap en Rusland in juni 1993 overeenstemming bereikt over een regeling waarin de voorwaarden voor Russische toegang tot de markt voor lanceerdiensten zijn gedefinieerd. Ondertekening hiervan heeft vertraging ondervonden vanwege de algemene discussie tussen Commissie en lid-staten over de bevoegdheidsverdeling en de daarmee samenhangende rechtsbasis voor genoemde regeling.

Op basis van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (advies 1/94) van november 1994 wordt terzake thans binnen afzienbare termijn een voorstel van de Commissie verwacht.

Artikel 42

Dit artikel past in het streven te komen tot liberalisatie van mobiele satelliet communicatiediensten. Vooralsnog wordt gestreefd naar het bevorderen van samenwerking op dit terrein. In 1996 zal worden bezien of de verlening wederzijds van meestbegunstiging in deze sector mogelijk is.

Artikel 43 (Oekraïne 40)

Voor het luchtvervoer, het wegvervoer, de binnenvaart en het spoorvervoer is geen liberalisering geregeld. Na inwerkingtreding van de onderhavige akkoorden zullen onderhandelingen worden aangevangen die geleidelijk tot liberalisering dienen te leiden.

Hoofdstuk IV. Algemene bepalingen (artikelen 44–51) (Oekraïne 41–47)

Artikel 44 (Oekraïne 45)

De akkoorden verhinderen niet dat een der partijen gunstiger of verdergaande liberalisatie-afspraken maakt op het punt van het grensoverschrijdend goederen- of dienstenverkeer met andere landen in het kader van economische integratie-afspraken. In een gemeenschappelijke verklaring (Rusland) wordt verduidelijkt dat «een overeenkomst inzake economische integratie» een verdrag is conform de beginselen van artikel V van de GATS danwel – voor activiteiten buiten de dienstensector – conform de beginselen van artikel XXIV van de GATT betreffende de instelling van vrijhandelszones of douane-unies. Beide artikelen (GATT/GATS) scheppen een uitzonderingsgrond op het beginsel van meestbegunstiging.

Artikel 47

Vastgelegd is dat de liberalisering van de dienstensectoren zal worden voortgezet, rekening houdend met de ontwikkeling van de dienstensectoren van de partijen bij het akkoord en met andere voor deze partijen geldende internationale verbintenissen. Een belangrijk aspect daarbij vormt de liberalisatie in het kader van de GATS.

Artikel 48 (Oekraïne 42)

Geen enkele bepaling in de akkoorden kan een partij weerhouden van het toepassen van wetten en voorschriften betreffende toelating en verblijf, het verrichten van werk, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten.

Voorwaarde hierbij is dat de voor een partij uit een specifieke bepaling van het akkoord voortvloeiende voordelen niet worden tenietgedaan of beperkt. In een gemeenschappelijke verklaring bij dit artikel wordt aangegeven dat het vereiste van een visum voor natuurlijke personen van bepaalde partijen en niet voor die van andere, op zichzelf niet wordt beschouwd als zou dat de bedoelde voordelen teniet doen of daaraan afbreuk doen. Deze bepaling komt overeen met hetgeen is neergelegd in de GATS-bijlage inzake personenverkeer.

Artikel 49 (Oekraïne 46)

Het principe van meestbegunstiging geldt niet voor belastingvoordelen op grond van verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing of andere fiscale regelingen. Partijen worden door het akkoord niet belet maatregelen ter voorkoming van belastingvlucht of belastingontduiking vast te stellen of te doen naleven.

Evenmin worden zij belet om bij de toepassing van de betreffende bepalingen van hun fiscaal recht een onderscheid te maken tussen belastingplichtigen, die zich niet in identieke situaties bevinden, vooral met betrekking tot hun woonplaats.

Artikel 50 (Oekraïne 47)

Onverminderd de bepalingen inzake personenverkeer (artikelen 32 en 37, Oekraïne 35), verschaffen de akkoorden personen niet het recht van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de andere partij of aan dochterondernemingen, filialen en ondernemingen tot het in dienst hebben van personen uit de andere partij danwel met hen een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Artikel 51 (Oekraïne 44)

Met uitzondering van de mogelijkheid onder artikel 44 (Oekraïne 45) kan een partij, tevens WTO-lid (in verband met GATS), in geen enkel geval aan de ander een gunstiger behandeling toekennen dan die welke door deze partij in het kader van de GATS en met betrekking tot om het even welke dienstensector, dienstensubsector en wijze van dienstverlening wordt toegekend aan een andere GATS-partij. Een dergelijke toekenning zou strijdigheid opleveren met het beginsel van meestbegunstiging overeenkomstig de GATS, en derhalve leiden tot de verplichting deze gunstiger behandeling ook van toepassing te verklaren op de overige GATS-leden. Om dit te voorkomen voorziet artikel 51 in een procedure die gunstiger behandeling dan onder de GATS toegekend, uitsluit.

Bij een dergelijke aanpassing is de andere partij gerechtigd tot gelijkwaardige aanpassing van haar verplichtingen. Indien bedoelde aanpassingen niet leiden tot herstel van het evenwicht kunnen bilaterale consultaties plaatsvinden. Als een bevredigende oplossing uitblijft, staat de weg open van artikel 101 (het voorleggen van een geschil aan de Samenwerkingsraad, c.q. arbitrage).

TITEL V. BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER (ARTIKEL 52) (OEKRAÏNE 48)

Dit artikel voorziet in een zekere liberalisering ten aanzien van de lopende rekening van de betalingsbalans. Bepaald wordt dat de partijen zich verplichten om betalingen te liberaliseren voorzover deze betrekking hebben op het verkeer van goederen, diensten of personen in overeenstemming met de bepalingen van het akkoord.

Verder wordt ook voorzien in enige liberalisering ten aanzien van de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Vrij kapitaalverkeer wordt mogelijk gemaakt met betrekking tot directe investeringen, waarbij vestiging in overeenstemming met het akkoord plaatsvindt. Tevens wordt het kapitaalverkeer vrijgemaakt dat samenhangt met het te gelde maken van gedane investeringen en het repatriëren van winsten.

Om kapitaalvlucht tegen te gaan heeft Rusland zich het recht voorbehouden zijn inwoners beperkingen op te leggen met betrekking tot direkte investeringen in het buitenland. Vijf jaar na inwerkingtreding van het akkoord overleggen partijen over het in stand houden van deze beperkingen.

Na het verstrijken van een overgangsperiode van vijf jaar stelt Rusland geen nieuwe beperkingen in op het kapitaalverkeer en de daarmee verband houdende lopende betalingen en worden de bestaande regelingen niet restrictiever gemaakt. In het akkoord met Oekraïne verplichten de partijen zich vanaf inwerkingtreding van het akkoord tot deze «standstill».

Beide akkoorden voorzien in overleg tussen partijen over liberalisering van het kapitaalverkeer niet verbonden met directe investeringen.

Onder uitzonderlijke omstandigheden, wanneer ernstige moeilijkheden dreigen voor de toepassing van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid, kan elk der partijen vrijwaringsmaatregelen nemen met betrekking tot het kapitaalverkeer voor een periode van niet meer dan zes maanden.

Verder kunnen Rusland en Oekraïne in uitzonderlijke omstandigheden deviezenbeperkingen instellen ten aanzien van het verlenen of opnemen van financieel krediet op korte of middellange termijn.

Een en ander dient te geschieden overeenkomstig de IMF-status van het betreffende land en slechts totdat volledige lopende-rekening convertibiliteit van de betreffende valuta in de zin van de IMF-bepalingen is ingevoerd.

TITEL VI. MEDEDINGING, BESCHERMING VAN INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM, SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN DE WETGEVING (ARTIKELEN 53–55) (OEKRAÏNE 49–51)

Artikel 53–55 (Oekraïne 49–51)

In artikel 53 wordt een aantal doelstellingen geformuleerd, om te komen tot de opheffing van concurrentievervalsing als gevolg van afspraken of onderling afgestemd gedrag tussen ondernemingen, of als gevolg van concurrentie verstorende (financiële) overheidssteun. Voor steun ter begunstiging van de uitvoer van bepaalde ondernemingen of van de produktie van andere produkten dan basisprodukten, zoals omschreven in de GATT, biedt het akkoord reeds bij inwerkingtreding geen ruimte meer. Voor andere steunmaatregelen zullen gedurende een overgangsperiode strenge voorschriften worden ingevoerd. Rusland heeft zich, in tegenstelling tot Oekraïne, het recht voorbehouden gedurende een periode van 5 jaar hiervan te kunnen afwijken (derde lid), wanneer in sectoren sprake is van de in bijlage 9 genoemde omstandigheden, zoals herstructurering, ernstige sociale problemen of de oprichting van nieuwe industrieën. Bij de uitwerking en de tenuitvoerlegging van mededingingsregels kan de Gemeenschap technische assistentie aan Rusland en Oekraïne verlenen. Beide landen erkennen het belang van aanpassing van wetgeving (zie artikel 55, Oekraïne 51).

Globaal volgen de onderhavige akkoorden hier de Europa-akkoorden. Dit geldt tevens voor het door partijen nagestreefde niveau van bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom (artikel 54, bijlage 10, Oekraïne 51, bijlage 3), dat binnen een periode van 5 jaar na inwerkingtreding van het akkoord gelijkwaardig dient te zijn aan het niveau in de Gemeenschap. Beide landen verlenen met betrekking tot de erkenning en bescherming van bedoelde eigendomsrechten meestbegunstiging, tenzij een voordeliger behandeling wordt gegeven aan derde landen op basis van reciprociteit of aan landen die deel uitmaakten van de voormalige Sovjetunie. In gemeenschappelijke verklaringen is het begrip «intellectuele, industriële en commerciële eigendom» in de zin van de onderhavige akkoorden nader gedefinieerd. Bij artikel 54 is in het geval Rusland door de Gemeenschap unilateraal verklaard, dat de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de lid-staten met betrekking tot genoemde eigendomsrechten onverlet blijven.

TITEL VII. ECONOMISCHE SAMENWERKING (ARTIKELEN 56–83) (OEKRAÏNE 52–79)

Een groot deel van de partnerschapsakkoorden wordt ingenomen door de omschrijving van terreinen van (economische) samenwerking. Ook hier is het precedent herkenbaar van de Europa-akkoorden, waarin deze terreinen nauwelijks afwijken van de onderhavige. De samenwerking is gericht op de bevordering van een duurzame economische ontwikkeling en de integratie van Rusland en Oekraïne in een ruimer kader van Europese samenwerking. De samenwerking is daarnaast gericht op de totstandbrenging van de economische en sociale hervormingen en herstructurering in beide landen. In deze vorm zal de samenwerking vooral het karakter dragen van technische assistentie. Het belangrijkste instrument, dat de Gemeenschap bij de verlening van deze assistentie ter beschikking staat, is het TACIS-programma (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States; zie, laatstelijk, verordening 2053/93 van de Raad d.d. 19 juli 1993, PbEG 1993 L 187). Het TACIS-programma werd in 1991 ingesteld ten behoeve van technische assistentie aan de toenmalige Sovjetunie.

Na het uiteenvallen van de Sovjetunie werd het programma begin 1992 aangepast aan de nieuwe situatie. Met de onafhankelijk geworden staten werden afzonderlijk nieuwe nationale programma's voor technische assistentie overeengekomen. De TACIS-begrotingen bedroegen voor de periode 1991 tot en met 1994 respectievelijk 400, 450, 510 en 510 miljoen ecu. Van de in totaal over deze periode ter beschikking staande gelden (1870 miljoen ecu) werd voor de nationale programma's van Rusland en Oekraïne respectievelijk circa 645 en circa 160 miljoen ecu uitgetrokken.

Daarnaast ontvangen beide landen nog technische assistentie uit regionale programma's, (bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid van nucleaire installaties), die verschillende landen bestrijken.

De met Rusland en Oekraïne overeengekomen terreinen van economische samenwerking en technische assistentie wijken op een uitzondering na onderling weinig af. Deze uitzondering betreft de sector kernenergie (artikel 66), die in het akkoord met Oekraïne (artikel 62) specifieke samenwerking omschrijft bij de oplossing van de problemen, die als gevolg van de ramp in Tsjernobyl zijn ontstaan. In beginsel heeft de Unie zich bereid verklaard initiatieven in het kader van de G-7, gericht op de nucleaire veiligheid in Oekraïne, te ondersteunen met Euratom-leningen en bijdragen uit de TACIS-begroting.

Bij artikel 58 (investeringen) kan nog opgemerkt worden, dat op 5 oktober 1989 te Moskou een overeenkomst is gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen (Trb. 1991, 126). Tevens is op 21 november 1986 te Moskou een overeenkomst gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 1987, 45).

Deze verdragen worden met Rusland voortgezet.

Op 14 juli 1994 is tussen het Koninkrijk en Oekraïne een verdrag gesloten inzake de bevordering en bescherming van investeringen (Trb. 1994, 181).

In artikel 65 (energie, Oekraïne 61)wordt voor de samenwerking verwezen naar de beginselen van de markteconomie en het Europees Energiehandvest (PbEG 1994 C. 344). Inmiddels heeft dit handvest uitwerking gekregen in het Energiehandvestverdrag, dat het hele energieterrein bestrijkt. In dat verdrag worden tal van regels gegeven inzake handel, investeringen, doorvoer en dergelijke op het gebied van energie. Daarnaast kunnen voor specifieke energiesectoren bijbehorende protocollen worden opgesteld; tegelijk met het Energiehandvestverdrag is reeds het Energie-efficiency protocol tot stand gekomen. Beide teksten zijn op 17 december 1994 te Lissabon ondertekend door onder meer de Europese Gemeenschappen en hun lid-staten alsmede door Rusland en Oekraïne en zullen binnenkort bekendgemaakt worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting inzake het Energiehandvestverdrag en het Energie-efficiency protocol, welke binnenkort aan de Staten-Generaal ter goedkeuring zullen worden voorgelegd.

In artikel 66 (kernenergie) (Oekraïne 62)is bepaald, dat partijen in de nucleaire sector zullen samenwerken onder andere door de tenuitvoerlegging van twee overeenkomsten: inzake nucleaire veiligheid en inzake beheerste kernversmelting. Intussen zijn de onderhandelingen daarover met Rusland afgerond. Inzake nucleaire veiligheid richt de samenwerking zich met name op onderzoek inzake reactorveiligheid, stralingsbescherming, beheer van kernafval, stillegging en ontmanteling van nucleaire installaties en splijtstofbewakingsonderzoek. Bij kernversmelting heeft de samenwerking betrekking op onder andere kernfusiereactoren van het type tokamak, andere benaderingen dan tokamaks, fusietechnologie, plasmatheorie en toegepaste plasmafysica. Soortgelijke afspraken worden tevens voorzien met Oekraïne.

Artikel 78 (Oekraïne 76)

Het doel van deze bepaling is de samenwerking op douanegebied tussen partijen te bevorderen door de douanestelsels op elkaar aan te sluiten. Omdat de lid-staten van de EG als douane-unie lange en intensieve ervaring met de onderlinge afstemming van douanestelsels hebben, is dit een van de terreinen waar met de partnerlanden praktische resultaten kunnen worden geboekt. Dit is te meer van belang omdat bij grensoverschrijdend goederenverkeer de douane in de betrokken landen haar werk het beste kan doen als op dezelfde wijze handelspolitieke regelingen en andere regelingen die op in-, door- en uitvoer betrekking hebben, worden uitgevoerd. Een dergelijke bepaling komt ook voor in de Europa-akkoorden.

De voorgestelde douanesamenwerking heeft zowel betrekking op technische bijstand (informatie-uitwisseling, verbetering werkmethoden, harmonisatie en vereenvoudiging van douaneprocedures, aansluiting doorvoersystemen, invoering douane-informatiesystemen en dergelijke) als op administratieve bijstand (wederzijdse gegevensverstrekking ten behoeve van de juiste toepassing van douanewetgeving).

Een verschil betreffende het doel van beide akkoorden is, dat bij Oekraïne uitdrukkelijk van handel en aanpassing aan de EG-wetgeving sprake is, terwijl bij Rusland slechts compatibiliteit wordt vermeld.

In het verlengde daarvan wordt in het akkoord met Oekraïne bepaald dat de invoering van de Gecombineerde Nomenclatuur (de tariefpostindeling van de EG) en het Enig Document (verordening 2454/93 van 2 juli 1993; PbEG 1993 L 253) op douanegebied van de EG voorwerp van samenwerking zijn, hetgeen ontbreekt in het akkoord met Rusland.

Daarnaast wordt in het akkoord met Rusland voorzien in onderlinge bijstand en acties met betrekking tot zowel goederen met een zogenoemd «dual-use» karakter (zowel civiel als militair gebruik) als goederen waarop verboden en geboden van toepassing zijn (wapens en munitie, nucleair materiaal, drugs, afvalstoffen en dergelijke). Dit hangt voor een belangrijk deel samen met de bijzondere positie van Rusland als militaire mogendheid.

In beide akkoorden wordt in het onderhavige artikel verwezen naar een ander artikel over samenwerking betreffende verdovende middelen (Rusland artikel 82, Oekraïne 79). Met name wat betreft de bestrijding van illegale handel in drugs kan de samenwerking op douanegebied van betekenis zijn. In het akkoord met Rusland wordt tevens verwezen naar een bepaling over de samenwerking op het gebied van voorkoming van illegale activiteiten (artikel 84). Daarbij kan de douane in de betrokken landen bijdragen aan het tegengaan van illegale economische activiteiten, illegale transacties in goederen, inclusief afvalprodukten, vervalsingen (nagemaakte en gepirateerde goederen) en opnieuw drugs.

In artikel 81 (Oekraïne 68) wordt voorzien in samenwerking om witwassen van geld tegen te gaan.

Protocol 2 Betreffende wederzijdse administratieve bijstand voor de correcte toepassing van de douanewetgeving

In het protocol wordt met douanewetgeving bedoeld de regelgeving betreffende in-, uit- en doorvoer, plaatsing onder douaneregeling (opslag, veredeling en dergelijke), daaronder begrepen verboden, beperkingen en controlemaatregelen. Het heeft dus een ruimere werking dan alleen voor invoerrechten en andere heffingen bij invoer.

Op grond van het protocol worden de douane-autoriteiten uit de betrokken partnerlanden verplicht om ten behoeve van de toepassing van de douanewetgeving elkaar bijstand te verlenen, zowel op verzoek als op eigen initiatief. De bijstand vindt plaats door het verstrekken van informatie over goederenbewegingen, plaatsen waar zich goederen bevinden, vervoermiddelen en betrokken bedrijven en personen. Aan de vorm en inhoud van deze informatie worden nadere voorwaarden gesteld. Al deze informatie heeft een vertrouwelijk karakter en valt onder geheimhoudingsplicht.

Belangrijk is voorts dat de verkregen informatie alleen mag worden gebruikt voor de in het protocol omschreven (douane)doeleinden. Door het hierin neergelegde ongeclausuleerde beginsel van doelbinding, waar met name van Nederlandse zijde sterk op is aangedrongen, wordt aan betrokken bedrijven en burgers zekerheid geboden dat door hen verstrekte informatie niet misbruikt kan worden voor andere doeleinden. Gebruik voor andere doeleinden mag slechts geschieden indien de autoriteit die de informatie heeft verstrekt, daarmee instemt. Dergelijke informatie kan bijvoorbeeld dienen als bewijsmateriaal bij rechtsvervolging.

Het onderhavige protocol vertoont grote overeenkomst met de protocollen betreffende wederzijdse bijstand in douanezaken bij de Europa-akkoorden en de tussen de lid-staten en de Commissie geldende EG-verordening betreffende wederzijdse bijstand op douanegebied (Verordening 1468/81; PbEG 1981 L. 144).

Het protocol laat onverlet de mogelijkheid van lid-staten om tevens zelfstandig bilaterale verdragen op douanegebied met Rusland en Oekraïne te sluiten. Dit is met name van belang op die rechtsgebieden waar de EG niet bevoegd is en waar de douane op basis van nationale wetgeving taken heeft, bijvoorbeeld op terreinen van drugsbestrijding en smokkel van wapens. Wat betreft Nederland valt niet uit te sluiten dat op afzienbare termijn in de onderhavige gevallen gebruik zal worden gemaakt van genoemde mogelijkheid.

De bijstand heeft volgens een gemeenschappelijke verklaring bij artikel 6 van Protocol 2 bij het akkoord met Rusland ook betrekking op het verkeer van onder meer wapens, explosieven, kunstwerken, gevaarlijke stoffen en reeds aan beperkingen onderworpen gevoelige en strategische goederen. Op grond van punt 2 van deze verklaring kan gebruik worden gemaakt van een systeem van gecontroleerde levering.

TITEL VIII. SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN VOORKOMING VAN ILLEGALE ACTIVITEITEN (ARTIKEL 84) (OEKRAÏNE GEEN EQUIVALENT)

Artikel 84 voorziet in een juridische basis voor samenwerking van de partijen op het gebied van voorkoming van illegale activiteiten.

De gebieden waarop deze samenwerking met name betrekking zal kunnen hebben, houden verband met onderwerpen die elders in het akkoord aan de orde komen. Artikel 84 bevat aldus een kader voor samenwerking, complementair aan de overige samenwerking die door het akkoord wordt beoogd. De samenwerking richt zich met name op technische en administratieve bijstand. Een dergelijke bepaling was aanvankelijk niet voorzien, maar tijdens de onderhandelingen is hierop door Rusland aangedrongen.

TITEL IX. CULTURELE SAMENWERKING (ARTIKEL 85) (OEKRAÏNE TITEL VIII; ARTIKEL 80)

Binnen het akkoord wordt ook de mogelijkheid van culturele samenwerking gecreëerd. Doel van deze culturele samenwerking is het versterken van de bestaande banden tussen de bevolking van de verdragspartijen. In beginsel wordt hierbij in het akkoord met Rusland gedacht aan samenwerking bij onder meer vertalingen van literaire werken, conservatie en bescherming van monumenten en architectonisch erfgoed. Ook zouden er culturele uitwisselingen tussen instituten, kunstenaars en andere in de culturele sector werkzame personen kunnen plaatsvinden.

In het akkoord met Oekraïne wordt de mogelijkheid gecreëerd de bestaande culturele samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap en/of de lid-staten tot Oekraïne uit te breiden.

TITEL X. FINANCIËLE SAMENWERKING (ARTIKELEN 86–89) (OEKRAÏNE TITEL IX; ARTIKELEN 81–84)

Overeenkomstig de bestaande praktijk met betrekking tot het verlenen van technische assistentie aan republieken van de voormalige Sovjetunie wordt in deze titel bevestigd dat zowel Rusland als Oekraïne in aanmerking komen voor technische bijstand.

Deze assistentie zal, net als nu het geval is, worden verstrekt in de vorm van giften onder het TACIS-programma van de Europese Unie. Deze technische bijstand is bedoeld om de transformatie naar een meer marktgeoriënteerde economie te bevorderen. De vaststelling van het programma, met de daarin opgenomen prioriteitenstelling, vindt plaats in nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en het ontvangende land.

Tenslotte wordt gesteld dat het verstrekken van de bijstand door de Gemeenschap nauw gecoördineerd zal worden met andere donoren teneinde de effectiviteit van de hulp te optimaliseren.

TITEL XI. INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN (ARTIKELEN 90–112) (OEKRAÏNE TITEL X; ARTIKEL 77–110)

De onderhavige partnerschapsakkoorden voorzien in de instelling van een Samenwerkingsraad, een Samenwerkingscomité en een Parlementair Samenwerkingscomité. De Samenwerkingsraad (op ministerieel niveau) zal toezien op de tenuitvoerlegging van het akkoord en zal worden bijgestaan door het Samenwerkingscomité.

De Samenwerkingsraad bezit tevens de bevoegdheid doelgerichte aanbevelingen te doen in onderlinge overeenstemming tussen beide partijen. De Raad heeft echter geen besluitbevoegdheid.

De Samenwerkingsraad kan geschillen over de toepassing of de interpretatie van de akkoorden bij aanbeveling of via bemiddeling beslechten (artikel 101, Oekraïne 96). De Samenwerkingsraad zal nagaan welk reglement van orde voor de schikking van geschillen kan worden gebruikt (verklaring artikel 101, Rusland). Het Parlementaire Comité zal bestaan uit leden van het Europees Parlement en van het federale parlement van de Russische Federatie, respectievelijk het Oekraïense parlement; het kan de Samenwerkingsraad verzoeken om alle mogelijke informatie over de tenuitvoerlegging van het partnerschapsakkoord en aanbevelingen doen aan de Raad. Volgens artikel 93 (Oekraïne 80) kan de Samenwerkingsraad speciale comité's oprichten.

De onderhavige partnerschapsakkoorden bevatten voorts de gebruikelijke algemene en slotbepalingen, zoals een clausule inzake de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen, een territoriale clausule, bepalingen over de kennisgeving en over de authentieke versies van deze beide akkoorden. Er is ook een non-discriminatieclausule en een clausule waarin onder meer wordt bepaald dat de aan Rusland respectievelijk Oekraïne toegekende behandeling niet gunstiger zal zijn dan die welke de lid-staten onderling toepassen.

Artikel 107 (Oekraïne 94)

Dit artikel biedt partners de mogelijkheid tot opzegging van het akkoord. Het tweede lid maakt het mogelijk in speciaal dringende gevallen af te zien van de gebruikelijke consultatieprocedure wanneer de andere partij een wezenlijke verplichting van het akkoord niet is nagekomen. In combinatie met artikel 2 van het akkoord biedt deze formulering de mogelijkheid tot opschorting van het akkoord in geval van ernstige mensenrechtenschendingen.

Artikel 108 (Oekraïne 103)

De bijlagen bij de verdragen vormen een integrerend bestanddeel daarvan. Deze bijlagen zijn van technische of uitvoerende aard, aangezien zij procedurele, beschrijvende of technische regels bevatten, die een nadere uitwerking vormen van de verdragsartikelen waarop zij betrekking hebben. Voor zover de bijlagen (mede) tot de bevoegdheden der lid-staten behoren, zullen eventuele wijzigingen ervan op grond van het bepaalde in artikel 7, onder f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen hier te lande geen parlementaire goedkeuring behoeven, tenzij terzake thans een voorbehoud wordt gemaakt.

De protocollen zijn te beschouwen als niet-zelfstandige verdragen en vormen eveneens bijlagen met een gelijksoortig karakter als hierboven beschreven. Eventuele verdragen tot wijziging ervan behoeven eveneens geen parlementaire goedkeuring, tenzij terzake thans een voorbehoud wordt gemaakt.

Artikel 109 (Oekraïne 96)

Artikel 109 (zie bijvoorbeeld Titel Vll, artikel 58: bilaterale verdragen inzake de bevordering en bescherming van investeringen) bepaalt, dat de onderhavige partnerschapsakkoorden geen afbreuk doen aan gunstiger bepalingen in reeds bestaande verdragen tussen één of meer lid-staten enerzijds en één van de partners anderzijds. Hieraan is volledigheidshalve toegevoegd, dat dit niet geldt voor gebieden waarop sprake is van een communautaire bevoegdheid. Waar nationale bevoegdheden gelden, kunnen lid-staten zich niet onttrekken aan verplichtingen uit hoofde van de onderhavige partnerschapsakkoorden die verder gaan dan onder bilaterale verdragen aangegaan.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Net zoals de Europa-akkoorden, waarin met de landen van Midden- en Oost-Europa over vergelijkbare materie regelingen zijn getroffen, zullen de onderhavige partnerschapsakkoorden, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven