24 426
Wijziging van de Wet verplaatsing mestproduktie

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 november 1995

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben begrip voor het voorstel, maar willen wel een aantal opmerkingen maken en vragen stellen.

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat de voorziene wetswijziging van de Meststoffenwet, die strekt tot invoering van een mestafzetscenario en een facultatief mineralen aangiftesysteem nog nadere uitwerking behoeft. Hoe staat het met die nadere uitwerking? Hangt een en ander samen met de uitkomsten van het rapport van de commissie van Reenen? Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat in principe de gekozen route van het mestafzetscenario inclusief een facultatief mineralenaangiftensysteem een bruikbare route is? Is zij ook van mening dat het aanbeveling verdient om, zodra dat enigszins verantwoord is, de systematiek van de mestproduktierechten te laten vervallen?

De evaluatie van het eerste jaar heeft aangetoond dat de wet redelijk heeft gewerkt. Een niet onbelangrijk onbedoeld effect is ontstaan door de regeling dat bij verkoop van grond door een mestproducent aan een publiekrechtelijk lichaam, een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of in het kader van het bufferzonebeleid de op de grond rustende mestproduktierechten alsdan niet grondgebonden en dus verplaatsbaar worden. De oorspronkelijke bedoeling van deze regeling is goed te begrijpen en verdedigbaar. Maar het blijft dat er oneigenlijk mee wordt omgegaan. Het Landbouwschap en ook het Centrum voor Landbouw en Milieu hebben hier op gewezen. De regering kondigt in haar brief van 22 mei aan te zullen onderzoeken of deze transacties tot ongewenste uitbreiding van niet-grondgebonden mestproduktie leiden. Naar het inzicht van de PvdA-fractie is iedere uitbreiding van niet-grondgebonden mestproduktie in de huidige situatie ongewenst. Is dat ook de opvatting van de regering? Wat heeft het aangekondigde onderzoek opgeleverd? Het is aan de leden van de PvdA-fractie bekend, dat er ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en nog plaatsvinden, die in hun ogen ongewenst zijn. Mestproducenten blijken bedoelde omgezette rechten op te kopen en aan hun bedrijf toe te voegen of er een nieuw bedrijf mee helpen stichten. De regering acht het, blijkens de memorie van toelichting, ongewenst om bij gelegenheid van dit wetsvoorstel in te grijpen. Dat bevreemdt de leden van de PvdA-fractie en zij willen er zich ook niet bij neerleggen. Er is alle aanleiding om ongewenste ontwikkelingen ten spoedigste te keren en niet te wachten tot de problemen helemaal onbeheersbaar worden. Wil de regering alsnog met een wijziging ter zake komen? De leden van de PvdA-fractie kondigen nu reeds aan, dat bij het uitblijven daarvan, zijzelf zullen trachten bij amendement de onbedoelde kwalijke neveneffecten ongedaan te maken.

De leden van de PvdA-fractie wijzen nog op een ander probleem dat de laatste tijd zich aandient. Het blijkt dat mestproducenten uit een overschotgebied in een niet-overschotgebied grond kopen of soms pachten teneinde op hun bedrijf de mestproduktie uit te kunnen breiden. Via constructies wordt de gekochte of gepachte grond niet daadwerkelijk door koper op pachter geëxploiteerd. Acht de minister een dergelijke ontwikkeling ongewenst? Zo ja, dient er dan niet een regel te worden opgenomen dat de betreffende grond daadwerkelijk wordt geëxploiteerd of dat de afstand tussen mestproductielokatie en grond beperkt dient te zijn? Graag een oordeel van de minister hierover; de leden van de PvdA-fractie hechten in deze aan reparatie.

In de memorie van toelichting schrijft de regering geen andere wijzigingen in de wet te willen aanbrengen gezien de beperkte strekking en gezien de evaluatie na twee jaar. De twee jaar zijn bijna verstreken en de evaluatie kan spoedig na 1 januari 1996 uitgebracht worden. De uitkomsten kunnen in het wetsvoorstel meegenomen worden, immers er rest nog tijd tot 31 december 1996 en het signaal voor verlenging van de Verplaatsingswet is inmiddels duidelijk. Wat is de opvatting van de regering hieromtrent?

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet verplaatsing mestproduktie.

Het voorstel strekt ertoe te voorkomen dat de Wet verplaatsing mestproduktie per 1-1-1997 van rechtswege vervalt, terwijl het systeem van mestproduktierechten dan waarschijnlijk nog niet zal zijn vervangen.

De leden van de fractie van D66 hebben reeds bij de behandeling van de Wet verplaatsing mestproduktie in 1993 aangegeven dat zij grote bezwaren hadden tegen de wet. Zij hebben indertijd dan ook tegen de wet gestemd.

Ingevolge de Wet verplaatsing mestproduktie wordt immers geweld gedaan aan het principe «de vervuiler betaalt» en het is de leden van de fractie van D66 niet duidelijk hoe het verplaatsen van mestproduktierechten bij kan dragen aan de beheersing van overschot en produktie.

De leden van de fractie van D66 willen dan ook graag weten of de regering niet van mening is dat een systeem van afnamecontracten, waarbij de afzet van overtollige mest van individuele veehouders wordt gegarandeerd, beter recht doet aan de oplossing van de mestproblemen.

Echter inmiddels is de integrale notitie mest- en ammoniakbeleid aan de Tweede Kamer aangeboden.

De voorstellen uit deze notitie verdienen op hoofdlijnen de steun van de leden van de fractie van D66. En deze leden zijn dan ook van mening dat alle mogelijkheden moeten worden aangegrepen om dit beleid te laten slagen. De mest- en ammoniaknotitie is echter nog niet in de Tweede Kamer behandeld. Het is daardoor voor de leden van de D66-fractie nog niet geheel in te schatten wat het nut van verlenging van deze wet is in het licht van het welslagen van het integrale mestbeleid.

Deze leden schorten hun definitieve oordeel over het onderhavige wetsontwerp dan ook nog op en zal het geheel kritisch blijven volgen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de wijziging van de Wet verplaatsing mestproduktie in verband met het vervallen van de expiratiedatum. Zij kunnen instemmen met de verlenging van de werkingsduur van de onderhavige wet, aangezien het zich inderdaad nog niet aan laat zien dat het systeem van mestproduktierechten op aanzienbare termijn verdwijnt. Deze leden hebben nog wel een enkele vraag.

Bij de behandeling van de Verplaatsingswet in de Tweede Kamer is overeengekomen het kortingspercentage van 25% niet toe te passen bij een splitsing van bedrijven, waarvan de verschillende delen ter plaatse worden voortgezet. Er is dan immers fysiek van geen verplaatsing sprake en er is ook geen uitbreiding van de produktie. Inmiddels bestaat er een ministeriële regeling waarin deze kwestie is uitgewerkt. De leden van de SGP-fractie vragen hoe deze regeling in de praktijk functioneert.

De leden van de SGP-fractie zijn nog altijd van mening dat ook het samenvoegen van bedrijven die zich (reeds) op één lokatie bevinden, niet als voor korting in aanmerking komende verplaatsing beschouwd zou mogen worden. De grote overeenkomst met het splitsen van bedrijven is immers dat er ook in het geval van samenvoegen van bedrijven op één lokatie feìtelijk niets verandert. Het is de leden van de SGP-fractie bekend dat toepassing van de korting in déze gevallen in de praktijk als zeer onrechtvaardig wordt ervaren. Deze leden vragen de regering wat zich ertegen verzet om op dit punt nu reeds een wijziging aan te brengen. Zij hebben er in principe begrip voor dat de regering in het kader van de onderhavige wetswijziging, die slechts een beperkt karakter heeft, geen inhoudelijke wetswijzigingen mee wil nemen, maar daarmee wil wachten tot de evaluatie van begin volgend jaar. Echter, voor een wijziging op het punt van samenvoegen van bedrijven op een zelfde lokatie is toch geen wetswijziging nodig? Daarbij kan toch volstaan worden met een wijziging of aanvulling van de ministeriële regeling?

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Hillen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Zijlstra (PvdA), Poppe (SP), vacature (D66), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (U55+), De Cloe (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD).

Naar boven