nr. 146
VERSLAG OVER HET ADRES1 VAN H.H. TE B.2, MET BETREKKING TOT HET HANDELEN VAN DE BELASTINGDIENST
EN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN
Vastgesteld 12 september 1996
De commissie3, gezien de door de staatssecretaris
van Financiën verstrekte inlichtingen,
overwegende,
dat adressant zich erover beklaagt dat hij, zowel in de hoedanigheid van
belastingplichtige als in de hoedanigheid van belastingadviseur, door de belastingdienst
en het ministerie van Financiën voortdurend onzorgvuldig wordt behandeld
met de bedoeling zijn beroepsuitoefening te belemmeren;
dat adressant er zich ten eerste over beklaagt dat de belastingdienst
brieven, houdende bezwaar- of verzoekschriften of aangiften, niet beantwoordt
en zelfs vernietigt;
dat adressant met grote regelmaat ongefrankeerde of van een antwoordnummer
voorziene poststukken aan de belastingdienst pleegt te richten;
dat deze stukken aanvankelijk door de belastingdienst zijn geretourneerd,
waarbij adressant erop is gewezen dat ongefrankeerde stukken niet in behandeling
worden genomen en dat de van een antwoordnummer voorziene retourenveloppen
uitsluitend bedoeld zijn voor het indienen van aangiften;
dat de belastingdienst, toen bleek dat adressant zijn werkwijze niet wijzigde,
hem tenslotte heeft medegedeeld dat op onjuiste wijze toegezonden stukken
gedurende een maand door hem konden worden opgehaald en dat deze na een maand
zouden worden vernietigd;
dat, voorzover het inderdaad om aangiften handelde, deze in behandeling
zijn genomen, behalve indien deze niet voldeden aan bepaalde wettelijke vormvereisten;
dat adressant door de belastingdienst ook meer dan eens is gewezen op
de eisen die aan een belastingaangifte worden gesteld;
dat adressant zich er voorts over beklaagt dat antwoorden van de belastingdienst
soms pas na rappèl zijnerzijds worden ontvangen, waarbij brieven voor
behandeling blijken overgedragen aan anderen dan tot wie hij deze had gericht;
dat adressant met grote regelmaat een brief, waarin hij uiteenlopende
kwesties aansnijdt, tot een ambtenaar of afdeling van de belastingdienst richt
die niet in alle kwesties bevoegd is, danwel gelijkluidende brieven tegelijkertijd
aan verschillende ambtenaren of afdelingen richt;
dat de belastingdienst adressant meer dan eens heeft verzocht zich in
elk schrijven tot samenhangende onderwerpen te beperken en het schrijven te
richten aan de bevoegde ambtenaar of afdeling;
dat de belastingdienst, toen bleek dat adressant zijn werkwijze ook in
dit opzicht niet wijzigde, zijn brieven desalniettemin heeft trachten te beantwoorden,
zij het beperkt tot de concrete vragen;
dat de belastingdienst een interne coördinator heeft aangesteld om
als contactpersoon met adressant te fungeren en om de correspondentie te begeleiden;
dat adressant zich er voorts over beklaagt dat hem geen medewerking wordt
verleend indien hij om inzage vraagt in dossiers van hemzelf of van cliënten;
dat de belastingdienst die medewerking echter nimmer geweigerd heeft,
doch, vanwege de frequentie van adressants verzoeken om inzage en de belasting
die dit voor de dienst betekende, vanaf een zeker moment uitsluitend afschriften
van stukken tegen betaling heeft willen toezenden;
dat adressant zich er voorts over beklaagt dat de belastingdienst zijn
cliënten een gunstige behandeling in het vooruitzicht heeft gesteld indien
zij niet langer van zijn diensten gebruik zouden maken;
dat van een dergelijke benadering van adressants cliënten door de
belastingdienst niets is gebleken;
dat overigens uit een door de Nationale ombudsman ingesteld onderzoek
eerder is gebleken dat adressants cliënten door de belastingdienst ook
niet anders worden behandeld dan cliënten van andere belastingadviseurs;
dat adressant zich er voorts over beklaagt dat van de zijde van het ministerie
van Financiën niet is ingegaan op zijn verzoek om in een gesprek met
de Directeur-Generaal der belastingen zijn problemen met de belastingdienst
door te nemen;
dat het ministerie echter uitvoerig op adressants brieven heeft gereageerd
en zich op het standpunt heeft gesteld dat zijn klachten konden worden verholpen
indien hij bereid was een werkbare relatie met de belastingdienst aan te gaan;
dat adressant overigens is uitgenodigd om in een gesprek ten kantore van
de betrokken belastingeenheid te trachten tot een normale verhouding te komen,
op welke uitnodiging adressant niet heeft gereageerd;
dat, alles bijeengenomen, niet is gebleken dat adressant onzorgvuldig
is behandeld door belastingdienst en/of ministerie,
van oordeel,
dat niet is gebleken dat adressant van overheidswege onzorgvuldig is behandeld,
stelt aan de Kamer voor ten aanzien van dit adres over te gaan tot de
orde van de dag.
De voorzitter van de commissie,
Van Hoof
De griffier van de commissie,
Van Dijk