nr. 105
VERSLAG OVER HET ADRES1 VAN R. H. DIAS
MARQUES TE VOORBURG, MET BETREKKING TOT VRIJSTELLING VAN DE PREMIEPLICHT VOLKSVERZEKERINGEN
De commissie2, gezien de door de staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekte inlichtingen,
overwegende,
dat adressante zich erover beklaagt dat haar niet met terugwerkende kracht
vanaf december 1991 vrijstelling wordt verleend van de verzekerings- en premieplicht
volksverzekeringen;
dat adressante, die zich in december 1991 vanuit het buitenland in Nederland
heeft gevestigd, stelt eerst in januari 1995 te hebben ontdekt dat zij, om
voor genoemde vrijstelling in aanmerking te komen, daartoe een verzoek moest
indienen bij de Sociale Verzekeringsbank en dat verzoek derhalve eerst toen
te hebben ingediend;
dat de Sociale Verzekeringsbank vervolgens de vrijstelling heeft verleend
met ingang van een datum in januari 1995;
dat ingevolge artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring
verzekerden volksverzekeringen 1989 (KB 1989/164) de vrijstelling namelijk
kan worden verleend met ingang van de dag waarop het verzoek om vrijstelling
is ingediend;
dat adressante tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank vergeefs
bezwaar heeft gemaakt, daarbij stellend dat de vrijstelling met ingang van
december 1991 (de maand van vestiging in Nederland) danwel met ingang van
januari 1992 (de maand waarin zij een vragenbrief van de belastingdienst naar
aanleiding van haar vestiging in Nederland) zou moeten worden verleend;
dat adressante het middel van beroep niet heeft benut;
dat adressante stelt dat zij in januari 1992 veronderstelde dat door de
beantwoording van genoemde vragenbrief van de belastingdienst
automatisch de vrijstelling zou worden verleend indien zij daarvoor in
aanmerking kwam, aangezien de vragen gesteld werden met het oog op haar belasting-
en premieplicht in Nederland;
dat adressante van mening is dat de belastingdienst haar had moeten wijzen
op de mogelijkheid een vrijstellingsverzoek in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank;
dat in bedoeld vragenformulier echter uitdrukkelijk gevraagd werd of adressante
in het bezit was van een verklaring van de Ziekenfondsraad of de Sociale Verzekeringsbank
inzake een vrijstelling;
dat adressante daarin voldoende aanleiding had kunnen zien om de belastingdienst
danwel de Sociale Verzekeringsbank nader te bevragen;
dat dit overigens niet wegneemt dat de belastingdienst duidelijker had
kunnen aangeven dat een verzoek om vrijstelling niet ambtshalve, op grond
van de vragenlijst, zou uitgaan;
dat overigens sinds 1989 in de toelichting bij belastingaangifteformulieren
wel voor het verkrijgen van een vrijstelling verwezen wordt naar de Sociale
Verzekeringsbank;
dat adressante stelt eerst begin 1994 een belastingaangifteformulier onder
ogen te hebben gehad, doch dat zij kennelijk ook toen nog geen aanleiding
zag zich met de Sociale Verzekeringsbank in verbinding te stellen;
dat echter, wat hier ook van zij, noch de Sociale Verzekeringsbank noch
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van genoemd
Besluit enige discretionaire bevoegdheid toekomt om terugwerkende kracht te
verlenen aan bedoelde vrijstelling,
van oordeel,
dat voldoende aanleiding bestaat om dit adres en het bijbehorende dossier
in handen te stellen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
teneinde te zijner tijd te kunnen worden betrokken bij eventueel overleg met
de staatssecretaris over met name artikel 24 van genoemd Besluit,
stelt aan de Kamer voor:
a. dit adres en het bijbehorende dossier in handen te stellen van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. voor het overige ten aanzien van dit adres over te gaan tot de orde
van de dag.
De voorzitter van de commissie,
Van Hoof
De griffier van de commissie,
Van Dijk