nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 november 1995
Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd.
Artikel III onderdeel B, wordt vervangen door:
B. Aan artikel 15, eerste lid, wordt onder vervanging van de
punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, toegevoegd:
s. van landerijen – daaronder begrepen de rechten van erfpacht of
beklemming daarop – krachtens ruiling, voor zover de belasting is verschuldigd
over een bedrag gelijk aan de – met overeenkomstige toepassing van artikel
11 bepaalde – waarde van de door de verkrijger afgestane landerijen
welke zijn gelegen in dezelfde gemeente als de verkregen landerijen of in
een aangrenzende gemeente;
t. van landerijen – daaronder begrepen de rechten van erfpacht of
beklemming daarop – bij hervestiging van het landbouwbedrijf van de
verkrijger indien de afgestane landerijen door overheidsbeleid inzake de ontwikkeling
van de natuurlijke en landschappelijke waarden of de ruimtelijke ordening
voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening
van een landbouwbedrijf zullen worden aangewend, voor zover de belasting is
verschuldigd over een bedrag gelijk aan de – met overeenkomstige toepassing
van artikel 11 bepaalde – waarde van die afgestane landerijen, in bij
regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde van de afgestane landerijen
bepaald zonder rekening te houden met de omstandigheid dat de grond voortaan
of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf
zal worden aangewend.
Toelichting
De voorgestelde wijzigingen houden – behoudens het laten vervallen
van de woorden «de verkrijging» in de onderdelen s en t –
verband met de nadere besluitvorming over de invulling van het MKB-pakket
voor de landbouw. Met het oog op de bevordering van de mobiliteit van landbouwbedrijven
wordt het wenselijk geacht de in het wetsvoorstel opgenomen vrijstelling
van overdrachtsbelasting bij verplaatsing van landbouwbedrijven vanuit de
Ecologische Hoofd Structuur (EHS)-gebieden uit te breiden met verplaatsingen:
– vanuit gebieden die in het Structuurschema Groene Ruimte worden
aangemerkt als gebieden voor de ontwikkeling van natuur en landschap, met
name vanuit Strategische Groenprojecten (SGP's);
– vanuit lokaties waar in verband met de ruimtelijke ordening op
termijn de landbouw niet meer kan worden uitgeoefend, met name vanuit VINEX-lokaties.
Aan de ontwikkeling van natuur en landschap in SGP's buiten de EHS, liggen
dezelfde doelstellingen ten grondslag als aan de realisering van de EHS. Voor
zover deze projecten (komen te) liggen binnen het EHS-gebied valt de verplaatsing
van landbouwbedrijven reeds onder de in het wetsvoorstel opgenomen vrijstelling.
De nota van wijziging breidt de vrijstelling uit tot verplaatsingen van landbouwbedrijven
vanuit alle gebieden waarin de ontwikkeling van natuur en landschap als bedoeld
in het Structuurschema Groene Ruimte gewenst is, derhalve ook vanuit natuur-
en landschapsgebieden en SGP's die buiten de EHS (komen te) liggen. De SGP-projecten
zijn gericht op het realiseren van grote groengebieden in de Randstad en in
de grootste natuurontwikkelingsgebieden; zij zijn wat de natuur betreft van
strategisch belang voor het welslagen van het beleid voor het landelijk gebied.
Met betrekking tot de uitbreiding van bedrijfsverplaatsingen vanuit VINEX-gebieden
merk ik het volgende op. De verwachte vraag naar woningen en de daarbij behorende
voorzieningen zal beslag leggen op ruimte, waarvoor land- en tuinbouwbedrijven
zullen moeten wijken. Ook de versterking en de verbetering van de fysieke
infrastructuur, onder meer aanleg van de Betuweroute, de HSL en uitbreiding
van Schiphol, zal plaats opeisen van landbouwgrond. Voor land- en tuinbouwers
die in verband daarmee het bedrijf (moeten) verplaatsen, vormt de heffing
van overdrachtsbelasting een knelpunt. Het kabinet wil dit knelpunt wegnemen
door in deze situatie een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor landerijen
in te voeren.
De vrijstelling is beperkt tot de waarde van de landerijen die in het
kader van de hervestiging worden verlaten. Als waarde geldt de waarde in het
economische verkeer, waarbij de invloed op de waarde van de bestemmingswijziging
buiten beschouwing wordt gelaten. Wat het laatste betreft is aangesloten bij
de formulering uit artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting
1964. Voor de formulering van de vrijstelling is voor de periode waarbinnen
de bestemmingswijziging haar beslag moet krijgen eveneens aangesloten bij
deze bepaling. Het gaat daarbij om grond die «voortaan of waarschijnlijk
binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal
worden aangewend». Voor de onderhavige vrijstelling van overdrachtsbelasting
kan bij deze algemene formulering worden aangesloten, zij het dat voor grond
het in de overdrachtsbelasting gehanteerde begrip «landerijen»
wordt gebezigd. Wel is een inperking aangebracht in die zin dat de bedrijfsverplaatsing
een gevolg moet zijn van overheidsbeleid, bij voorbeeld de totstandkoming
van een streekplan, een structuurplan, een voorbereidingsplan of bestemmingsplan
in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een (minnelijke) onteigening.
Uit de rechtspraak over het begrip «waarschijnlijk binnenkort»
blijkt dat de periode om nog van waarschijnlijk binnenkort te kunnen spreken
korter dan zes jaren moet zijn. Onder landbouwbedrijf moet worden verstaan
een bedrijf als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting
1964.
De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de vrijstelling van toepassing
wordt, zullen nader worden aangegeven bij ministeriële regeling.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend