24 419
Wijziging van de artikelen 3a en 15 van de Ziekenfondswet

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 9 november 1995

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt van haar bevindingen als volgt verslag uit. Onder het voorbehoud dat de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord door de regering, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Zij kunnen zich vinden in het oordeel van de meerderheid van de Ziekenfondsraad dat de reeks regelingslonen, inclusief vakantietoeslag en andere bijzondere uitkeringen, zal blijven worden toegepast. Deze leden hadden er al vaker op gewezen dat een geringere instroom in de ziekenfondsverzekering (ongeacht de vraag of dat nu ten gevolge van een minder snelle stijging van de loongrens of door een feitelijke verlaging van de loongrens wordt veroorzaakt) een verkleining van het draagvlak teweegbrengt, hetgeen uiteindelijk in de vorm van een premieverhoging bij de ziekenfondsverzekerden terecht zal komen.

Bovendien zijn deze leden van mening dat, waar de vakantie-uitkering en de bijzondere uitkeringen een deel van het inkomen vormen, deze ook in de hoogte van de loongrens tot uiting mogen komen.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen in het kader van de discussie over het inkomensbegrip in de Ziekenfondswet en over de oversolidariteit in het ziekenfonds op het feit dat de ontwikkeling van het aantal ziekenfondsverzekerden vanaf 1986 nauwelijks groei laat zien. Deze leden zijn van mening dat een discussie over de normen voor toelating tot de ziekenfondsverzekering gevoerd dient te worden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen aan welke normen van het Verdrag betreffende minimumnormen van sociale zekerheid en de Europese Code inzake sociale zekerheid Nederland niet voldoet en waarom niet. Wanneer wordt de herziene Code geratificeerd? De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de regering de intentie heeft het aandeel ziekenfondsverzekerden in Nederland niet te laten dalen. Zij stemmen in met de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de artikelen 3a, derde lid, en 15 van de Ziekenfondswet.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

Graag wensen deze leden een nadere uiteenzetting over de bezwaren van een minderheid van de Ziekenfondsraad. Is het bezwaar dat in de toekomst in grotere mate incidentele beloningen in de index zullen meetellen, elementen die niet behoren tot het begrip «overeengekomen vast loon», niet van dien aard dat overwogen zou moeten worden de minderheid van de Ziekenfondsraad te volgen? Hoe zou de ontwikkeling van het aandeel ziekenfondsverzekerden zijn geweest, indien de afgelopen jaren voor de index sub b. zou zijn gekozen?

Uit de memorie van toelichting blijkt dat verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap van Nederland van de ILO c.q. de EU het onwenselijk maken dat het aandeel ziekenfondsverzekerden daalt. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre ons land juridisch is gebonden aan deze verplichtingen. In het bijzonder willen deze leden vernemen of het voornemen van de VVD om het ziekenfonds af te schaffen door deze internationale verplichtingen onmogelijk wordt gemaakt.

De leden van de VVD-fractie spreken hun verbazing uit over het feit dat het onderhavige wetsvoorstel wordt ingediend tegen de achtergrond van de fundamentele discussie over de kring van ziekenfondsverzekerden, die momenteel plaatsvindt en waarover het kabinet de Kamer heeft geïnformeerd bij schrijven van 13 juli 1995.

De leden van de VVD-fractie stellen er prijs op in herinnering te brengen dat zij bij de regeringsverklaring van het kabinet Kok al hebben gewezen op de wenselijkheid te komen tot bevriezing van de loongrens in plaats van een jaarlijkse aanpassing van deze grens. Waar de ziekenfondswetgeving, in hun visie, bedoeld is ter bescherming van werknemers met een laag inkomen, had het volgens hen meer in de rede gelegen bij de toenemende welvaart deze grens niet op te trekken, met als gevolg dat meer werknemers op de particuliere verzekeringsmarkt terecht komen. Deze leden zijn dan ook zeer verheugd met de toezegging van de Minister van Financiën tijdens de financiële beschouwingen over 1996, om met een heroverwegingsrapport te komen inzake de gevolgen van de snel veranderende arbeidsparticipatie en inkomensstructuur voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder expliciet de ziekenfondsverzekering werd genoemd. Te meer, daar de alleenverdiener/gezinshoofd bepalend was voor de ziekenfondswetgeving, terwijl momenteel van de huishoudens onder de 65 jaar 25% uit alleenverdieners bestaat met een bruto inkomen van f 85 000. Van de huishoudens bestaat 40% uit tweeverdieners met een gezamenlijk bruto inkomen van f 100 000. Van de huishoudens bestaande uit personen jonger dan 65 jaar, geniet 65% een inkomen tussen f 80 000 en f 100 000 per jaar. Eveneens 65% van diezelfde huishoudens is verzekerd op basis van de Ziekenfondswet, hetgeen toch een onbedoeld effect is te noemen.

Daar komt bovendien nog bij dat, ten gevolge van de doelstelling van het behoud van koopkracht, door middel van rijksbijdragen in de ZFW-kas (in 1996 f 5.7 miljard) bewust de premie wordt «gedrukt». Gezien de aanvaarde motie-Bolkestein, waarin wordt gesteld dat premies kostendekkend moeten worden vastgesteld en inkomenspolitiek thuis hoort in het fiscale traject, is bekend dat de VVD-fractie met flinke tegenzin de kabinetsvoorstellen aanvaardt en hoopt dat voor 1997 meer kostendekkende premies zullen worden vastgesteld.

In dit verband zijn de leden van de VVD-fractie geïnteresseerd in de doelstelling die expliciet in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel wordt genoemd, namelijk het waarborgen van een stabiele ontwikkeling van het bestand aan ZFW-verzekerden. Wanneer en door wie is deze doelstelling zo expliciet vastgelegd? Zij wijzen in dit verband naar de opmerking van de Ziekenfondsraad in het uitgebrachte advies over het onderhavige wetsvoorstel dat vastlegging van welk percentage dan ook nimmer heeft plaatsgevonden. Aan deze opmerking kan toch niet zomaar worden voorbij gegaan?

Het regeerakkoord spreekt niet alleen over het «no-regret»-beleid in de sector van de volksgezondheid, maar ook over het convergeren van ziekenfondswetgeving en particuliere ziektekostenverzekering. Naar het oordeel van de VVD-fractie moet die convergentie gaan in de richting van de particuliere verzekering en niet omgekeerd. Privatisering van het ziektekostenstelsel voor de zogenoemde cure sector sluit aan bij de privatisering van de gehele sociale zekerheid en past in de huidige tijdgeest. Verzekeraars zullen, zo is de verwachting van deze leden, pakketten aanbieden, waarin de geprivatiseerde Ziektewet, WAO en de verzekering tegen ziektekosten gezamenlijk een plaats krijgen. Vanuit deze visie zal het dan ook geen verwondering wekken dat de leden van de VVD-fractie meer voelen voor het minderheidsstandpunt van de Ziekenfondsraad, dat helaas niet door het kabinet is overgenomen, om bij de berekeningssystematiek uit te gaan van exclusief vakantiegeld en andere toeslagen. Gezien de discussie en besluitvorming in het kabinet over de evaluatie van de Wet-Van Otterloo twijfelen de leden van de VVD-fractie aan de verwachting van de regering dat de MOOZ-bijdrage zal blijven stijgen op termijn, en vragen derhalve verduidelijking. In het licht van het bovenstaande geeft de VVD-fractie de regering in overweging zich nog eens te beraden op het voornemen de herziene code inzake de sociale zekerheid te ratificeren. Kan de Kamer nog in een notitie uiteengezet krijgen de voor- en nadelen van ratificeren, rekening houdend met de tijdgeest?

Voor wat betreft de wijziging van artikel 15, tweede lid Ziekenfondswet om de procedure van een algemene maatregel van bestuur te vervangen door een ministeriële regeling inzake het vaststellen van werkgevers- en werknemerspremie, vinden de leden van de VVD-fractie het opvallend dat de argumentatie voor deze wetswijziging gezocht wordt in de late advisering door de Ziekenfondsraad. Waarom kan deze advisering niet worden vervroegd, zo vragen zij. Bij de Sociale Nota die op Prinsjesdag werd gepubliceerd, staan al die premiepercentages genoemd, zo menen deze leden. Vooralsnog lijkt het deze leden zinvol, vanwege de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging en advisering door de Raad van State, de optie van een algemene maatregel van bestuur overeind te houden. Kan nog eens worden uiteengezet welke voordelen er in deze zijn ten aanzien van de uitvoeringspraktijk als het bij ministeriële regeling gebeurd?

De leden van de fractie van D66 stemmen in met de voorgestelde wijziging van de artikelen 3a en 15 van de Ziekenfondswet. Hoewel zij ook enige sympathie hebben voor de niet-gekozen indexcijferreeks (exclusief vakantietoeslag en andere bijzondere uitkeringen), achten zij een nadere beslissing hierover pas opnieuw aan de orde op het moment dat het populatie-onderzoek en de daarmee samenhangende vraag wie er op grond van het begrippenkader van de Ziekenfondswet wel/niet in het ziekenfonds zit, op zijn plaats. Wel vragen de leden van de D66-fractie een nadere uitleg van de passage op bladzijde 3 van de memorie van toelichting, waar staat: «Tegen deze achtergrond bezien mag in ieder geval niet het risico worden gelopen dat het aandeel van de ziekenfondsverzekerden in de Nederlandse bevolking in de komende jaren daalt.» Wordt de AWBZ dan niet betrokken bij de norm van de – nog niet geratificeerde – herziene Code? In hoeverre is het nog mogelijk aanpassingen in die Code te verkrijgen, opdat in Nederland de mogelijkheid blijft bestaan omvang en werkingssfeer van de kring van ziekenfondsverzekerden aan te passen? De leden van de fractie van D66 vragen het antwoord mede te plaatsen in het licht van het door D66 in 1995 gepresenteerde alternatief voor de f 200 eigen risico, waarbij ter financiering van dit alternatief, binnen de taakstelling van het regeerakkoord, een bevriezing van de loongrens is voorgesteld.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Wind


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Cornielje (VVD).

Naar boven