24 418
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vrije Hanzestad Bremen inzake de samenwerking van de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden met de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen; Aken, 8 mei 1995

nr. 12a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 juli 1995 en het nader rapport d.d. 6 september 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 7 juni 1995, no. 95.004727, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vrije Hanzestad Bremen inzake de samenwerking van de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden met de  Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen; Aken, 8 mei 1995, met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 juni 1995, nr. 95.004727, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 juli 1995, nr. W05.95.0288, bied ik U hierbij aan.

1. In artikel 4 van het verdrag worden de eisen van toelating tot de Fachhochschule gesteld voor de studenten uit Nederland. Deze studenten worden verdeeld in de drie categorieën, genoemd in artikel 2: de «free movers», de uitwisselingsstudenten en de studenten van de gemeenschappelijke opleiding. Een belangrijk vereiste is voldoende kennis van de taal. Deze eis wordt alleen expliciet gesteld ten aanzien van de studenten van de gemeenschappelijke opleiding. Kennis van de taal is echter naar de mening van de Raad van State ook voor de andere studenten van essentieel belang. Derhalve dient te worden toegelicht waarom het vereiste van voldoende kennis van de taal in het verdrag niet voor alle studenten is gesteld. Mocht dit vereiste voor anderen dan de studenten van de gemeenschappelijke opleiding uit andere hoofde gelden, dan zou daarop in de toelichting nadrukkelijk gewezen kunnen worden.

1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is de toelichtende nota onder artikel 4 uitgebreid met een passage.

2. In het aanverwante en anterieure verdrag met de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen (Trb.1992, 179) is in artikel 4 mede een verplichting opgenomen voor de scholen om te voorzien in het aanbod van taalonderwijs. Een dergelijke bepaling ontbreekt in het voorliggende verdrag. De toelichting verwijst nog wel naar de waarborgen die de partnerschool moet geven om voldoende kennis te kunnen verwerven (bladzijde 3), maar niet duidelijk is waarom deze eis niet in de tekst van het verdrag is opgenomen. De toelichting dient op dit punt opheldering te verschaffen.

2. Overeenkomstig de opmerking van de Raad is in de toelichtende nota, eveneens onder artikel 4, aangegeven waarom dit artikel geen bepaling bevat inzake de door de partnerhogeschool te bieden waarborg, dat voldoende kennis van de taal van het partnerland kan worden verworven.

3. In artikel 6, tweede alinea, wordt het begrip «Nederlandse studenten» gebruikt, waar elders in het verdrag wordt gesproken van «studenten uit Nederland». Zoals wordt gesteld in de toelichting, is dit verdrag niet slechts van toepassing op studenten met de Nederlandse of Duitse nationaliteit, maar voor een ieder die ingeschreven staat als student aan één van de betrokken hogescholen (bladzijde 2, laatste alinea). Dit impliceert dat de terminologie «studenten uit Nederland» de meest juiste is en dat «Nederlandse studenten» in artikel 6 ook als zodanig begrepen moet worden. In de toelichting dient dit te worden verduidelijkt.

3. De toelichtende nota is verduidelijkt in de door de Raad aangegeven zin.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven