24 416
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Economische Zaken (Kaderwet EZ-subsies)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGDVOORSTEL VAN WET

Artikel 1 kende een tweede lid, dat luidde als volgt:

2. In afwijking van artikel 4.2.1.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van die wet van toepassing op uitkeringen als bedoeld in artikel 185 van de Provinciewet en artikel 182 van de Gemeentewet, indien zij worden verstrekt op grond van deze wet.

In het tweede lid van artikel 3 was een onderdeel opgenomen, dat luidde als volgt:

f. de aanwijzing van toezichthouders;

Het vierde lid van artikel 5 luidde als volgt:

4. Artikel 4.2.6.2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 6 kwam in het wetsvoorstel, zoals voorgelegd aan de Raad van State, niet voor.

Artikel 8 was artikel 7 en luidde als volgt:

De Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op subsidies, waarvoor de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

In de derde alinea van paragraaf 2 kwam aan het slot van de eerste volzin, na «artikel 4.2.1.3 Awb» een passage voor, die luidde als volgt:

en – voor zover het betreft uitkeringen aan provincies of gemeenten – door respectievelijk de artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet.

De laatste twee volzinnen van de vierde alinea van paragraaf 3 kwamen in het ontwerp, zoals voorgelegd aan de Raad van State, niet voor.

De eerste alinea van paragraaf 4 luidde als volgt:

Begripsmatig vallen uitkeringen als bedoeld in artikel 185 van de Provinciewet en artikel 182 van de Gemeentewet onder de subsidiedefinitie in artikel 4.2.1.1, eerste lid, Awb. Ingevolge het derde lid van dat artikel is titel 4.2 van de Awb echter niet van toepassing op de meeste specifieke uitkeringen (wèl op subsidies waarvoor zowel gemeenten en provincies als anderen in aanmerking kunnen komen). Toch behoeven de onderwerpen met betrekking tot de verhouding tussen bestuursorgaan en subsidie-ontvanger, die in titel 4.2 Awb zijn geregeld, altijd regeling in de verhouding tussen het Rijk en de provincies en gemeenten. Daarnaast is een belangrijk punt van overeenkomst, dat zoals artikel 4.2.3.1 Awb voor subsidies regeling bij wettelijk voorschrift vereist, de artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet dat doen voor uitkeringen aan provincies en gemeenten en, soms, derden.

Daarom voorziet het wetsvoorstel in één regeling voor de onderwerpen, die thans in de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ zijn geregeld. Daartoe is in artikel 1 van het wetsvoorstel bepaald, dat op specifieke uitkeringen die worden verstrekt op grond van de onderhavige wet titel 4.2 van de Awb van toepassing is. De ruime strekking van artikel 2 impliceert vervolgens, dat de wettelijke grondslag voor het door de Minister van Economische Zaken verstrekken van subsidies zich mede uitstrekt tot het verstrekken van uitkeringen aan provincies en gemeenten.

Dit betekent, dat ook de artikelen 3 en 4 van het wetsvoorstel erop van toepassing zijn.

De eerste drie volzinnen van de laatste alinea van paragraaf 4 luidden als volgt:

Overigens blijven op het verstrekken van specifieke uitkeringen de artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet onverkort van toepassing. Dat betekent onder meer, dat omtrent voorstellen tot invoering of wijziging van regelingen op grond waarvan zij worden verstrekt overleg plaats vindt met de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën.

Artikelen

De eerste alinea van de toelichting bij artikel 2 was de eerste alinea van een toelichting bij artikel 1.

Er was een tweede alinea bij de toelichting op artikel 1, die luidde als volgt:

De artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet hebben niet alleen betrekking op uitkeringen aan provincies en gemeenten, maar ook op uitkeringen aan derden, waarvan de verstrekking afhankelijk is van een uitkering door een provincie of gemeente aan die derde, waarmee de betrokken activiteiten voor ten minste 25% worden bekostigd. Dit vormde een reden te meer om in het wetsvoorstel geen onderscheid te maken tussen subsidies aan provincies, gemeenten en deze derden enerzijds en aan anderen anderzijds.

In de toelichting bij artikel 3 was een alinea opgenomen, die luidde als volgt:

De bevoegdheden van toezichthouders behoeven in een subsidieregeling geen regeling meer, nu die al zijn opgenomen in afdeling 5.1 van de Awb. Wel zullen de toezichthouders moeten worden aangewezen, bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de ministeriële regeling. Daarbij kunnen de aan de toezichthouders toekomende bevoegdheden worden beperkt. Daarbij valt te denken aan de bevoegdheden van de artikelen 5.1.8 en 5.1.9 Awb, omdat daaraan bij subsidieverhoudingen meestal geen behoefte zal bestaan.

De toelichtingen bij de artikelen 6 en 10 kwamen in het ontwerp, zoals voorgelegd aan de Raad van State, niet voor.

Naar boven