A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING
ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGDVOORSTEL
VAN WET
Artikel 1 kende een tweede lid, dat luidde als volgt:
2. In afwijking van artikel 4.2.1.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
is titel 4.2 van die wet van toepassing op uitkeringen als bedoeld in artikel
185 van de Provinciewet en artikel 182 van de Gemeentewet, indien zij worden
verstrekt op grond van deze wet.
In het tweede lid van artikel 3 was een onderdeel opgenomen, dat luidde
als volgt:
f. de aanwijzing van toezichthouders;
Het vierde lid van artikel 5 luidde als volgt:
4. Artikel 4.2.6.2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet
van toepassing.
Artikel 6 kwam in het wetsvoorstel, zoals voorgelegd aan de Raad van State,
niet voor.
Artikel 8 was artikel 7 en luidde als volgt:
De Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en de Kaderwet specifieke
uitkeringen EZ worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing
blijven op subsidies, waarvoor de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding
van deze wet.
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
In de derde alinea van paragraaf 2 kwam aan het slot van de eerste volzin,
na «artikel 4.2.1.3 Awb» een passage voor, die luidde als volgt:
en – voor zover het betreft uitkeringen aan provincies of gemeenten –
door respectievelijk de artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet.
De laatste twee volzinnen van de vierde alinea van paragraaf 3 kwamen
in het ontwerp, zoals voorgelegd aan de Raad van State, niet voor.
De eerste alinea van paragraaf 4 luidde als volgt:
Begripsmatig vallen uitkeringen als bedoeld in artikel 185 van de Provinciewet
en artikel 182 van de Gemeentewet onder de subsidiedefinitie in artikel 4.2.1.1,
eerste lid, Awb. Ingevolge het derde lid van dat artikel is titel 4.2 van
de Awb echter niet van toepassing op de meeste specifieke uitkeringen (wèl
op subsidies waarvoor zowel gemeenten en provincies als anderen in aanmerking
kunnen komen). Toch behoeven de onderwerpen met betrekking tot de verhouding
tussen bestuursorgaan en subsidie-ontvanger, die in titel 4.2 Awb zijn geregeld,
altijd regeling in de verhouding tussen het Rijk en de provincies en gemeenten.
Daarnaast is een belangrijk punt van overeenkomst, dat zoals artikel 4.2.3.1
Awb voor subsidies regeling bij wettelijk voorschrift vereist, de artikelen
185 Provinciewet en 182 Gemeentewet dat doen voor uitkeringen aan provincies
en gemeenten en, soms, derden.
Daarom voorziet het wetsvoorstel in één regeling voor de
onderwerpen, die thans in de Kaderwet verstrekking financiële middelen
EZ en de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ zijn geregeld. Daartoe is in artikel
1 van het wetsvoorstel bepaald, dat op specifieke uitkeringen die worden verstrekt
op grond van de onderhavige wet titel 4.2 van de Awb van toepassing is. De
ruime strekking van artikel 2 impliceert vervolgens, dat de wettelijke grondslag
voor het door de Minister van Economische Zaken verstrekken van subsidies
zich mede uitstrekt tot het verstrekken van uitkeringen aan provincies en
gemeenten.
Dit betekent, dat ook de artikelen 3 en 4 van het wetsvoorstel erop van
toepassing zijn.
De eerste drie volzinnen van de laatste alinea van paragraaf 4 luidden
als volgt:
Overigens blijven op het verstrekken van specifieke uitkeringen de artikelen
185 Provinciewet en 182 Gemeentewet onverkort van toepassing. Dat betekent
onder meer, dat omtrent voorstellen tot invoering of wijziging van regelingen
op grond waarvan zij worden verstrekt overleg plaats vindt met de Ministers
van Binnenlandse Zaken en van Financiën.
Artikelen
De eerste alinea van de toelichting bij artikel 2 was de eerste alinea
van een toelichting bij artikel 1.
Er was een tweede alinea bij de toelichting op artikel 1, die luidde als
volgt:
De artikelen 185 Provinciewet en 182 Gemeentewet hebben niet alleen betrekking
op uitkeringen aan provincies en gemeenten, maar ook op uitkeringen aan derden,
waarvan de verstrekking afhankelijk is van een uitkering door een provincie
of gemeente aan die derde, waarmee de betrokken activiteiten voor ten minste
25% worden bekostigd. Dit vormde een reden te meer om in het wetsvoorstel
geen onderscheid te maken tussen subsidies aan provincies, gemeenten en deze
derden enerzijds en aan anderen anderzijds.
In de toelichting bij artikel 3 was een alinea opgenomen, die luidde als
volgt:
De bevoegdheden van toezichthouders behoeven in een subsidieregeling geen
regeling meer, nu die al zijn opgenomen in afdeling 5.1 van de Awb. Wel zullen
de toezichthouders moeten worden aangewezen, bij of krachtens de algemene
maatregel van bestuur of de ministeriële regeling. Daarbij kunnen de
aan de toezichthouders toekomende bevoegdheden worden beperkt. Daarbij valt
te denken aan de bevoegdheden van de artikelen 5.1.8 en 5.1.9 Awb, omdat daaraan
bij subsidieverhoudingen meestal geen behoefte zal bestaan.
De toelichtingen bij de artikelen 6 en 10 kwamen in het ontwerp, zoals
voorgelegd aan de Raad van State, niet voor.