24 401
Minderhedenbeleid

nr. 15
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 maart 1996

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 13 februari 1996 overleg gevoerd met minister Dijkstal en staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken over het Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1996, met de antwoorden op de schriftelijke vragen over dit jaaroverzicht (kamerstuk 24 401, nrs. 1 en 8).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Dittrich (D66) vond dat de regering terecht het grote-stedenbeleid prioriteit heeft gegeven. Nu moeten maatregelen worden genomen om allochtonen een perspectief te kunnen bieden op volwaardige deelname aan de samenleving. Voorkomen moet worden dat de segregatie verder doorzet.

De komende ronde-tafelgesprekken hebben een viertal thema's: illegaliteit, discriminatie, integratie en immigratie. Hij noemde in dit verband het rapport van de parlementaire enquêtecommissie, dat onder andere ingaat op de criminaliteit onder allochtone jongeren. Hij vond het belangrijk dat ook dit onderwerp tijdens de ronde-tafelgesprekken aan de orde komt, gezien de relatie tussen criminaliteit en de thema's van de ronde-tafelgesprekken. Ook de minderhedenorganisaties hebben daarop aangedrongen. Is de minister bereid om dit aspect daarbij te betrekken?

Het voorstel voor regelluwe zones in concentratiewijken vond hij bijzonder interessant, gezien de grote werkloosheid onder allochtonen. Hoe kan de positie van allochtonen in probleemwijken worden verbeterd door het invoeren van regelluwe zones en hoe kan het midden- en kleinbedrijf daarbij worden betrokken?

Hij constateerde dat de implementatie van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen, de WBEAA, nogal moeizaam verloopt. Hij wachtte de evaluatie van de zomer van 1996 af, maar wilde wel alvast twee signalen afgeven: de informatie moet duidelijk en makkelijk toegankelijk zijn, omdat bedrijven daar behoefte aan hebben, en de bedrijfsadviseurs voor minderheden moeten een grotere rol krijgen. Ook de RBA's zouden wat actiever kunnen worden. Kan dat, vooruitlopend op de evaluatie, aan de orde worden gesteld?

Hij signaleerde dat de regering veel doet om de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren, wat van belang is voor werkloze allochtonen. Er zijn echter ook veel hoger opgeleide allochtonen die moeilijk aan het werk komen. Hij stelde voor om specifiek beleid voor deze groep te ontwikkelen, omdat zij een voorbeeldfunctie kunnen vervullen voor anderen.

De heer Dittrich had begrepen dat er binnenkort een tekort is aan vaklui, zoals loodgieters en timmerlieden. Dat zijn bij uitstek beroepen waarin allochtonen goed kunnen gedijen, omdat taalvaardigheid daarvoor minder belangrijk is dan handvaardigheid. Misschien zou het goed zijn om het beleid daarop te richten, maar het mag geen automatisme worden. Allochtone jongeren wordt immers toch al vaak geadviseerd om naar het LBO te gaan, terwijl zij misschien heel andere kwaliteiten hebben. De ouders volgen het schooladvies soms klakkeloos op. Hij kon zich dan ook voorstellen dat er allochtone vertrouwenspersonen komen die de ouders meer bij de school betrekken. Hij stelde tevens voor dat scholen een jaarverslag maken, waarin wordt ingegaan op het achterstandsbeleid en de manier waarop ouders bij de school kunnen worden betrokken.

De cijfers van de schooluitval van allochtone jongeren vond hij dramatisch. In de zomer van 1995 is een plan ingediend om allochtone leerlingbegeleiders in te zetten in het onderwijs. Dat moeten goed opgeleide allochtonen zijn die geen werk kunnen vinden. Zij moeten de jongeren die nog op school zitten en die dreigen uit te vallen, begeleiden en hun ouders ondersteunen. Zij zouden bovendien buitenschoolse activiteiten kunnen opzetten, waardoor school, thuis, straat en werk wat meer bijeen worden gebracht. In andere landen zijn daarmee goede resultaten behaald. De heer Dittrich drong er daarom op aan dit plan op korte termijn op te pakken.

Uit de stukken is gebleken dat steeds meer oudere allochtonen in Nederland hun oude dag in het land van herkomst willen doorbrengen. Hij was wat teleurgesteld over de brief van het kabinet hierover, omdat nauwelijks is ingegaan op punten als de terugkeeroptie, de ziektekostenregeling en de splitsing van de uitkering. De definitieve besluiten daarover zouden pas in de eerste maanden van 1996 komen. Wanneer is dat precies?

Segregatie is inderdaad niet alleen een huisvestingsprobleem, maar dat neemt niet weg dat de voorraad goedkope woningen groot genoeg moet blijven. Gemeentebesturen willen terecht met het oog op draagvlakvergroting duurdere woningen bouwen in wijken met goedkope huurwoningen, maar het gevolg daarvan is wel dat de voorraad goedkope woningen kleiner wordt. Dit kan zo'n buurt misschien wel een economische impuls geven, maar waar moeten de mensen die geen hoge huur kunnen betalen, dan naar toe?

Hij had begrepen dat de Nederlandse regering al zes jaar achterloopt met het inleveren van een tweejaarlijkse rapportage, waartoe zij is verplicht door het verdrag tot uitbanning van de rassendiscriminatie. Andere Europese landen hebben wel aan deze verplichting voldaan. Wat doet de regering om hieraan een eind te maken?

Ter bestrijding van discriminatie is mede door minderhedenorganisaties een gedragscode ontwikkeld. Die gedragscode is al gedeeltelijk ingevoerd in het onderwijs, maar nog niet in de zorgsector. Welke activiteiten heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken tot dusverre ontplooid om die gedragscode te stimuleren? Is er een overzicht van de sectoren waarin die gedragscode moet worden gestimuleerd?

De heer Kamp (VVD) merkte voorafgaand aan zijn betoog op dat veel leden van etnische minderheidsgroepen een goede plek hebben gevonden in de Nederlandse samenleving. Voor hen die echter nog geen goede plek hebben gevonden, moet de overheid een algemeen achterstandsbeleid ontwikkelen. Dat mag dan geen doelgroepbeleid zijn, maar moet zijn gericht op zowel allochtonen als autochtonen.

Hij begon met een korte analyse van de problematiek en beperkte zich daarbij tot de grootste minderheidsgroepen in Nederland: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Bij de eerste generatie immigranten, met name bij Turken en Marokkanen, is nog nauwelijks sprake van integratie. De arbeidsparticipatie is laag en velen beheersen het Nederlands niet. De tweede generatie kenmerkt zich door een grote onderwijsachterstand, een hoog percentage schoolverlaters en een slechte concurrentiepositie op de arbeidsmarkt. Doordat de tweede generatie Turken en Marokkanen vaak een partner uit het eigen land laten overkomen, komen ook hun kinderen, de derde generatie, op school met een taalachterstand die zij vaak niet meer inhalen. Zij groeien voor een groot deel op in achterstandswijken in de grote steden, met veel werkloosheid, verloedering en criminaliteit. Surinaamse en Antilliaanse kinderen groeien bovendien veelal op in éénoudergezinnen.

Allochtone jongeren hebben vaak weinig perspectieven en komen daardoor gemakkelijk in de verleiding om de criminaliteit in te gaan. Deze ontwikkeling staat een oplossing van de integratieproblematiek in de weg en geeft voeding aan vooroordelen en discriminatie. Integratie is een individueel proces dat niet zonder maximale eigen inzet tot stand komt. In de Nederlandse samenleving zijn er echter onvoldoende financiële prikkels voor eigen inzet, terwijl financiële prikkels, arbeidsparticipatie en integratie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Veel kinderen uit etnische minderheidsgroepen in de grote steden beginnen dus met een achterstand op school. Thuis wordt een andere taal gesproken en de ouders bemoeien zich niet met de school. De heer Kamp vond het van groot belang dat die achterstand zo snel mogelijk wordt ingehaald. Het verheugde hem dat er al veel aan wordt gedaan, maar hij vond het nodig om daar ook mee door te gaan. Hij dacht daarbij niet alleen aan een expertisecentrum voor taalonderwijs, maar ook aan het inzetten van moderne multimedia-technieken, aan het verlengen van de schooldag en aan het betrekken van ouders bij de school.

Vervolgens ging hij in op de uitvoering van integrale wijkplannen, die deel uitmaken van het grote-stedenbeleid. Hij steunde de aanpak van de regering die is gericht op de verbetering van de woon- en leefomgeving en benadrukte twee facetten, in de eerste plaats de werkgelegenheid in de achterstandswijken van grote steden. Hij toonde zich tevreden met het plan van het kabinet om de ondernemersinitiatieven in die wijken te steunen door de invoering van zogenaamde «kansenzones». Als tweede facet noemde hij handhaving van regels. Waar schooluitval, werkloosheid, verloedering en criminaliteit zich concentreren, moeten ook preventie, toezicht, controle en handhaving zich concentreren.

Inburgeringscontracten zouden een basis kunnen vormen voor integratie, maar daar moet dan iedereen in een achterstandssituatie voor in aanmerking komen. Hij was blij dat onderzocht zal worden of het mogelijk is om niet-ingeburgerde personen die niet als nieuwkomer kunnen worden aangemerkt toch een inburgeringscontract voor te leggen.

Integratie is een proces van lange adem, zo begon mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) haar betoog. Zij vond het daarom bijzonder spijtig te moeten constateren dat het minderhedendebat is verstomd, op de discussie over de inburgeringscontracten na. Zij had een paar korte vragen over de inburgeringscontracten. Kan nog eens goed worden gekeken naar het probleem van verdringing bij educatieve instellingen voor het leren van de Nederlandse taal? Is het juist dat er een vervolgtraject komt voor de inburgeringscontracten en zo ja, welke bedragen stelt de regering daarvoor dan beschikbaar? Wat zijn de sancties bij het niet nakomen van het inburgeringscontract? Zij was zelf geen voorstander van sancties bij het inburgeringscontract, omdat vaak onvoldoende kinderopvang is geregeld voor migranten-, vluchtelingen- en zwarte vrouwen, waardoor zij niet aan de voorwaarden kunnen voldoen.

Voor de integratie van allochtonen zijn zowel allochtonen, overheid als autochtonen verantwoordelijk. Het is echter van groot belang dat allochtonen in staat blijven, hun eigen identiteit te behouden. Mevrouw Varma wilde de problemen van dat integratieproces niet verzwijgen, maar een realistische positieve instelling combineren met een optimistische houding. Door de succesvolle projecten op het gebied van schooluitval en prestatieverhogende begeleiding werd zij in deze houding gesterkt. Zij hoopte dat de regering deze positief-realistische houding overneemt in de beleidsinitiatieven naar aanleiding van het rapport van de commissie-Van Traa.

De regering wil segregatie tegengaan door de onderwijs- en de werksituatie te verbeteren en vindt huisvesting kennelijk minder belangrijk. Mevrouw Varma was van mening dat er geen sprake kan zijn van een samenhangend pakket van maatregelen als de huisvesting hier niet bij wordt betrokken. Zij vroeg voorts naar de stand van zaken met de kansenzones.

Zij signaleerde dat migranten-, vluchtelingen- en zwarte vrouwen minder participeren. Zij vond dat een groot probleem en vroeg hoe dat kan worden verbeterd. Zij suggereerde om daartoe contact op te nemen met de vrouwenorganisaties en meer te doen aan kadertraining. Deze vrouwen moeten zichtbaar worden in openbare functies en dus ook in de politiek. Politieke partijen moeten daarom hun starre regels doorbreken en actief op zoek gaan naar migranten-, vluchtelingen- en zwarte vrouwen met politieke mogelijkheden.

Zij merkte op dat de integratie van allochtonen niet wordt bevorderd als zij tv-programma's uit het eigen land kunnen ontvangen. Allochtonen richten zich daardoor te weinig op Nederlandse programma's. Het Nederlandse tv-aanbod was volgens haar hieraan medeschuldig. Allochtonen voelen zich te weinig aangesproken door de Nederlandse programma's. Dit zou ook moeten worden betrokken bij het bepalen van het nieuwe mediabeleid.

Mevrouw Varma vroeg naar het uitblijven van de tweejaarlijkse rapportage over racismebestrijding en vreemdelingenhaat. Hoe denkt de regering verder extreem rechtse groeperingen aan te pakken? Hun propaganda geeft aanleiding tot racisme en vreemdelingenhaat.

Mevrouw Dankers (CDA) stelde vast dat de Nederlandse samenleving zich altijd al heeft gekenmerkt door verschillen in religie, herkomst en levensstijl. Zij vond het belangrijk dat het besef van saamhorigheid en onderlinge solidariteit blijft bestaan. Dat kan alleen als iedereen, zowel autochtonen als allochtonen, kan participeren in onze samenleving. Gebrek aan perspectief kan aanleiding geven tot het afglijden naar criminaliteit.

Zij constateerde vervolgens dat het zelforganiserend vermogen van migranten en de capaciteiten van hun organisaties nog steeds worden onderschat. Zij had steeds aangedrongen op het betrekken van zelforganisaties bij inburgeringsprogramma's en gepleit voor terugkomdagen om inburgeringsprogramma's te evalueren. Het komt echter nog te vaak voor dat migrantenorganisaties niet worden betrokken bij deze programma's. De overheid moet er daarom op blijven hameren dat dit wel gebeurt.

Emancipatie in eigen kring vond zij een goed begaanbare weg voor geïntegreerd burgerschap. In de zelforganisaties kunnen mensen elkaar sterken en stimuleren en wordt talent gekweekt voor deelname aan besturen en overlegplatforms. Het deed haar dan ook deugd dat is toegezegd dat er een wettelijke verankering komt voor structureel overleg. Dat overleg is echter pas zinvol als er landelijke netwerken van etnische groeperingen zijn in plaats van huidige kleine groepen van vrijwilligers. Die landelijke netwerken vergen ook slechts een bescheiden subsidie.

Zij verzette zich tegen het schrappen van bepaalde groepen uit het integratiebeleid. Alle groepen die in een achterstandssituatie verkeren, moeten aandacht krijgen. Vaak wordt gedacht dat het stichten van bijzondere scholen door migranten slecht is voor hun integratie, maar dat is nooit bewezen. Mensen moeten zich in vrijheid kunnen organiseren naar levensovertuiging. Migranten moeten juist worden gestimuleerd om van hun rechten gebruik te maken, omdat dat een bewijs is van integratie.

Enerzijds vond zij het terecht dat de onderkant van de arbeidsmarkt en het leren van de Nederlandse taal speerpunten zijn van het minderhedenbeleid. Anderzijds moet ook aandacht worden gegeven aan hoger opgeleiden. Zij stelde voor een databank voor allochtonen in te stellen. Dat kan goed functioneren voor de doorstroom naar hogere functies. De overheid kan het goede voorbeeld geven door bijvoorbeeld allochtonen op te nemen in de nieuwe adviesraden of door concrete projecten op te zetten.

Zij wees nog eens op de gevaren van overdreven weergave in het kader van het IRT-rapport. Dat moet te allen tijde worden voorkomen, omdat bepaalde bevolkingsgroepen daarvan het slachtoffer kunnen worden. De criminaliteit moet effectief worden bestreden, ook onder allochtonen, om te voorkomen dat de goeden onder de kwaden lijden. Mevrouw Dankers was er een groot voorstander van dat dit onderwerp ook ter sprake komt tijdens de ronde-tafelgesprekken. Zij was overigens van mening dat ook allochtonen moeten worden betrokken bij die gesprekken.

In diverse sectoren zijn al gedragscodes opgesteld ter bestrijding van rassendiscriminatie. Kan daarvan een inventarisatie worden gemaakt? Zij constateerde dat racismebestrijding langs strafrechtelijke weg nog wel eens op problemen stuit. Zij kon tenminste geen herkenbare lijn vinden in de reacties van het openbaar ministerie op gedrag van partijen of volksvertegenwoordigers die zich discriminerend hebben uitgelaten of gedragen. Leveren de wettelijke bepalingen moeilijkheden op om een efficiënt beleid te voeren? Hoe vaak worden zaken om technische of beleidsmatige redenen geseponeerd? Verhoging van de kiesdrempel of aantasting van de parlementaire onschendbaarheid waren wat haar betreft onbespreekbaar, omdat daarmee ook kleine partijen worden getroffen die wèl op een constructieve manier bijdragen aan het democratische proces. Zij toonde zich eerder een voorstander van alternatieve maatregelen.

Ten slotte stipte zij nog enige punten aan:

– Het speet haar dat de regering nog geen standpunt heeft bepaald over het anti-racismeartikel in het Europese verdrag.

– Voor de positie van migranten-, vluchtelingen- en zwarte vrouwen is het van belang om de autonome infrastructuur te ondersteunen.

– De oudere allochtonen komen in de problemen door de nieuwe structuur in de gezondheidszorg.

– Welke initiatieven wil de regering nemen voor de remigratieregeling?

– Zij betreurde het dat de allochtonen tot nu toe niet zijn betrokken bij het verbeteren van het leefklimaat in de buurt in het kader van het grote-stedenbeleid.

De heer Poppe (SP) stelde vast dat de integratie van allochtonen er niet al te rooskleurig voorstaat. De politiek kan mensen niet integreren, maar wel zorgen voor de beste voorwaarden om het integratieproces een kans van slagen te geven. Op de arbeidsmarkt zijn veel migranten bijna kansloos door gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en scholing. De overheid zou zich daarvoor wat meer mogen inspannen. Hij stond positief tegenover de invoering van inburgeringscontracten, maar vond de doelgroep veel te beperkt. Migranten die al langer in Nederland zijn, zouden ook in aanmerking moeten komen voor een cursus Nederlands, want nog steeds heeft 70% tot 80% van de nu in Nederland verblijvende Turkse of Marokkaanse migranten moeite met het voeren van een gesprek in het Nederlands en met het lezen van de krant. Wie echter Nederlands wil gaan leren, krijgt te maken met een wachtlijst. Bovendien leidt de invoering van inburgeringscontracten tot een verdringing van reguliere cursusplaatsen. Het extra bedrag van 17 mln. dat is uitgetrokken om dat verdringingseffect tegen te gaan, leek de heer Poppe niet genoeg.

Naast het creëren van voorwaarden heeft de overheid ook tot taak om processen tegen te gaan die integratie in de weg staan. Hij verwachtte echter weinig van de door het kabinet voorgestelde maatregelen tegen segregatie en constateerde dat het kabinet niet verder komt dan gedifferentieerd bouwen. Hij was bang dat goede en goedkope woningen worden gesloopt en daar duurdere woningen voor in de plaats komen, met als gevolg dat de voorraad goedkope woningen alleen maar kleiner wordt. Daar komt nog bij dat in de uitleggebieden niet meer betaalbaar kan worden gebouwd. Hierdoor wordt het probleem alleen maar nòg erger. In kleinere delen van de wijk komen hogere concentraties. Het zou beter zijn om de verpauperde wijken te moderniseren, in plaats van ze te slopen.

Hij noemde vier factoren die de segregatie bevorderen: de voortdurende stijging van de huren, de fiatteringsgrens, de huurharmonisatie ineens en het feit dat het vrijwel onmogelijk is om een betaalbare woning nieuw te bouwen. Daardoor worden wijken gesloten voor de lagere inkomensgroepen en concentreren migranten zich in andere delen van de stad. Hij zag in dit beleid nog geen veranderingen optreden. Gettovorming kan alleen worden bestreden door bevriezing van de huren, verruiming van de huursubsidie, herinvoering van objectsubsidies in de woningbouw en afschaffing van de fiatteringsgrens en de huurharmonisatie ineens. Daarnaast wilde hij laten onderzoeken hoe via sturing in het huisvestingsproces kan worden gezorgd voor een evenwichtige samenstelling van de wijken. Dat betekent niet alleen dat er gedifferentieerd moet worden gebouwd, maar kan ook betekenen dat verpauperde woningen fiks worden gemoderniseerd.

Waarom, zo vroeg de heer Poppe zich af, kunnen mensen met een verschillende culturele achtergrond niet evenwichtig worden verdeeld over de wijken. Dat zou de integratie kunnen bevorderen. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat veel migranten dat zelf ook willen. Het zijn vooral de gemeenten die bij dit deconcentratiebeleid een belangrijke rol moeten spelen.

De heer Apostolou (PvdA) constateerde dat de begrippen «achterstandsgroepen» en «etnische minderheden» vaak met elkaar worden verward. Ten onrechte, want er zijn ook veel succesvolle immigranten en veel in een achterstand verkerende autochtone Nederlanders. Met het grote-stedenbeleid wordt dit misverstand voor zijn gevoel enigszins gecorrigeerd. Daarbij dreigt echter de aandacht voor de culturele component uit het oog te worden verloren. Hij pleitte ervoor vier categorieën te onderscheiden in het minderhedenbeleid: achterstandsbeleid, nieuwkomersbeleid, cultuurbeleid en anti-discriminatiebeleid. Hij vroeg om een notitie, waarin wordt ingegaan op het spanningsveld tussen cultuur, eigenheid, zelforganisatie en bestrijding van achterstanden.

Veel zelforganisaties protesteren dat zij worden vergeten, nu zij geen zitting meer hebben in de overlegstructuur tussen etnische groeperingen en overheid. Hij had begrepen dat er voornemens zijn om dat overleg wettelijk te verankeren. Dat ondersteunde hij van harte.

Hij vroeg voorts aandacht voor het feit dat gemeenten bepaalde minderheidsgroeperingen vaak niet steunen, omdat zij onder het minderhedenbeleid van het Rijk vallen. Hij noemde in dit verband de Molukkers en de organisaties van Zuid-Europeanen.

Hij constateerde dat in het jaaroverzicht en in de antwoorden op de schriftelijke vragen verschillende thema's worden genoemd voor de ronde-tafelgesprekken. Hijzelf gaf de voorkeur aan de thema's in de beantwoording: godsdienst en levensovertuiging, jeugd en marginalisering, ouderen, concentratie en segregatie.

Naar aanleiding van de reactie van het kabinet op het SCP-rapport merkte de heer Apostolou op dat het SCP terecht op de tekortkomingen van het beleid wijst. Hij vond dat op een aantal terreinen de ambities van het kabinet niet worden gehaald. Hij wees in dit verband op de uitvoering van de WBEAA. Hij vond dat het EMO-plan dat nu vervangen is door de WBEAA geen verslechtering mag inhouden voor de aanstelling van leden van etnische groepen. Voorts stelde hij voor dat bij de evaluatie van de WBEAA de doelgroepen, de positie van de RBA's en de registratie expliciet aan de orde moeten komen.

Het stelde hem teleur dat slechts een klein percentage van de gemeenten en provincies gevolg geeft aan deze wet. Hij drong erop aan dat wordt bevorderd dat zij nu spoedig alsnog deze wet gaan naleven. Hij beaamde dat veel allochtonen afhankelijk zijn van een uitkering, maar de schuld hiervoor ligt toch vooral bij arbeidsbureaus en gemeentelijke sociale diensten die te weinig mogelijkheden aan allochtonen bieden en hen ook te weinig op mogelijkheden attent maken.

In het algemeen vond hij het vooral van belang dat jongeren een kans krijgen. Hij constateerde dat al veel initiatieven worden ontplooid op allerlei terreinen, maar wellicht is het daarnaast mogelijk om een stuurgroep aan het werk te zetten die deze projecten een extra stimulans zou kunnen geven. Hij dacht daarbij aan een groep zoals de groep van Jan Schaefer die ten tijde van de sociale vernieuwing het land in trok.

Hij eindigde met de vraag of de Nederlandse regering ook daadwerkelijk het voorstel ondersteunt om in het Verdrag van Maastricht een alinea tegen racisme op te nemen.

Antwoord van de bewindslieden

De minister gaf aan dat er nog een aantal zeer hardnekkige problemen zijn rond het minderhedenbeleid in Nederland. Er is echter ook een zeer positief punt te noemen, namelijk de grote politieke consensus over de hoofdrichting van het beleid. De woordvoerders van de fracties verschillen weliswaar over een paar punten van mening, maar over de hoofdrichting zijn zij het allemaal eens. Allen zijn het erover eens dat de minderheden perspectief moeten krijgen op volwaardige deelname aan de samenleving en dat pluriformiteit, wederzijds respect en behoud van de eigen culturele identiteit, solidariteit, tolerantie en integratiebeleid kernwoorden moeten zijn van het beleid.

Indertijd zijn ronde-tafelgesprekken gehouden over meer algemeen geformuleerde thema's. Dat heeft toen uitstekend gewerkt, maar de minister wilde nu komen tot gesprekken over meer toegespitste thema's. Er is dan ook bewust gekozen voor de vier thema's, zoals aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen. Hij had geen bezwaar tegen deelname van minderhedenorganisaties aan deze ronde-tafelgesprekken, maar dan niet op basis van representativiteit. Hij gaf er de voorkeur aan om mensen op persoonlijke titel uit te nodigen.

Een van de thema's is «jeugd en marginalisering». Het is de bedoeling om daar de problematiek van de meer dan evenredige deelname van allochtone jongeren aan kleine criminaliteit bij te betrekken. Dat past ook geheel in het rapport-Montfrans, waarin enkele uitstekende suggesties zijn gedaan voor de bestrijding van de jeugdcriminaliteit. De gedachte om een soort monitorgroep in te stellen die probeert dat beter in beeld te krijgen, sprak hem aan. Hij stelde zich voor, dat voorstel ter sprake te brengen tijdens de ronde-tafelgesprekken. De keuze voor de vier thema's houdt niet in dat illegaliteit, discriminatie, integratie en immigratie niet ter sprake zouden kunnen komen tijdens die gesprekken, maar hij vond die onderwerpen te breed om ze als thema tijdens de gesprekken aan de orde te stellen.

Hij was zich ervan bewust dat de criminaliteitsproblematiek al uitgebreid is behandeld door de commissie-Van Traa, maar wilde daar toch nader onderzoek naar laten doen. In het rapport-Van Traa wordt meer ingegaan op de kwalitatieve aspecten, maar over de kwantiteiten en de vorm van criminaliteit waaraan minderheden zich schuldig maken, is nog niet veel bekend. Om een goed inzicht te krijgen en verkeerde beeldvorming in de publiciteit te voorkomen, moet meer materiaal op tafel komen. De bewindsman speelde met de gedachte om langs drie wegen meer zicht op de problematiek te krijgen. De eerste weg is kijken of uit de politiële en justitiële gegevens meer feitenmateriaal is te verkrijgen. De tweede weg is een aantal gerenommeerde onderzoekers vragen om concreet vervolgonderzoek te doen. De derde weg is om hier meer zicht op te krijgen met de hulp van migrantenorganisaties, welke hulp ook al is aangeboden.

In reactie op de vragen over de werkloosheid en de rol van de RBA's herinnerde hij eraan dat de consulentfunctie van de adviseurs minderheden inderdaad vorig jaar dreigde te vervallen. Toen is echter besloten om die functie voor 1996 te garanderen. Het is de bedoeling om de voortzetting van deze functie veilig te stellen door middel van geoormerkte middelen in het kader van het akkoord dat in de Stichting van de arbeid is gesloten door de sociale partners. In dat akkoord is ook de afspraak neergelegd om meer werk te creëren voor allochtonen. Daarbij ligt er tevens een taak voor de ondernemingsraden; zij moeten immers taakstellende werkplannen opstellen, waarin ook wordt ingegaan op werkgelegenheid voor allochtonen. De adviseurs minderheden kunnen daarbij, zo vond hij, een nuttige functie vervullen.

Op de opmerkingen over scholing wilde hij niet verder ingaan, omdat die niet op zijn terrein liggen. Hij maakte echter een uitzondering voor de ouderparticipatie. Het zou inderdaad goed zijn om de ouders van allochtone kinderen meer te betrekken bij de school. Daar zijn ook goede ervaringen mee opgedaan. Daar staat echter tegenover dat het moeilijk is om ouders werkelijk te laten participeren. Dat vergt veel inspanning en dan nog zijn er velen die niet meedoen.

De algemene verklaring tegen discriminatie heeft goed gewerkt. Veel prominente organisaties in Nederland hebben die verklaring ondertekend en er zijn in diverse sectoren gedragscodes ontwikkeld. Hij was graag bereid om voor de zomer een overzicht te laten maken van de stand van zaken en te bezien in hoeverre bepaalde sectoren nog kunnen worden gestimuleerd om hier meer werk van te maken. Hij zegde toe de Kamer daarover nader te informeren.

Het was de minister niet bekend waarom de tweejaarlijkse rapportage in het kader van het verdrag tot uitbanning van rassendiscriminatie nog steeds niet is verschenen. Wel kon hij meedelen dat inmiddels drie rapportages over een periode van in totaal zes jaar zijn afgerond en samengevoegd. Hij hoopte het rapport binnen enige weken naar Genève te sturen, inclusief de rapportages van Aruba en de Antillen.

De problemen rond de scholing en de positie op de arbeidsmarkt zijn inderdaad bijzonder hardnekkig. Daar is al veel aan gedaan, ook door vorige kabinetten, maar er worden slechts langzaam resultaten geboekt. Hij noemde drie oorzaken voor de achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt: scholing en daarmee samenhangend de kennis van de Nederlandse taal, vooroordelen en discriminatie, en het niet beschikbaar hebben van werk voor groepen die niet zo goed zijn geschoold. Het kabinet realiseert zich dat wat eenvoudiger werk te duur is en probeert daar o.a. met fiscale instrumenten en subsidies iets aan te doen. Het gaat echter veel te traag. Er doen zich bijvoorbeeld allerlei problemen voor bij de invulling van de Melkert-banen. Een ander probleem is dat het in bepaalde wijken langzamerhand alom normaal wordt gevonden om in een uitkeringssituatie te verkeren. Dat heeft ook weer een effect op de volgende generatie. Dat zijn zorgelijke ontwikkelingen, waar niet alleen de regering, maar ook de gemeente iets aan moet doen.

Op de vragen over inburgering ging hij kort in. De VNG had hem verzekerd dat er geen sprake is van verdringingsproblematiek bij o.a. taalcursussen. Hij wilde dit echter opnieuw aan de orde stellen tijdens het komende overleg met de VNG en de vier grote gemeenten. Over het vervolgtraject van het inburgeringscontract is een misverstand ontstaan. Er is geen nieuw vervolgtraject bedacht, want er is al een regulier traject, bestaande uit bijvoorbeeld het VAVO, de BE en de RBA's. Gemeenten gaan er nu alleen voor zorgen dat de overstap naar het vervolgtraject eenvoudiger wordt. Verder wilde hij bij de plenaire behandeling van het betreffende wetsvoorstel specifiek ingaan op het punt van sancties.

Hij was aangesproken door het pleidooi voor verbetering van de positie van migranten-, vluchtelingen- en zwarte vrouwen. Er kan gedacht worden aan specifieke projecten, zoals kadertraining, om deze vrouwen meer kansen te geven. Er is ook een instituut als Toplink, maar de resultaten daarvan vallen nog wat tegen, hetgeen door het instituut zelf wordt bevestigd. Op zichzelf zijn er kansen voor deze groepen vrouwen bij politieke partijen, maar er zijn in de praktijk inderdaad drempels om actief te zijn in een politieke partij. Hij wilde daar graag nader naar kijken. Verder kan gedacht worden aan de bezetting van de nieuwe adviesraden, maar hier is er het grote probleem dat het aantal adviesraden juist drastisch wordt beperkt en ook de omvang van de adviesraden die blijven bestaan, in het algemeen kleiner wordt dan voorheen. Niettemin is vanwege het ministerie van Binnenlandse Zaken nadrukkelijk gevraagd om bij de bezetting van de adviesraden aandacht te besteden aan de verhouding mannen-vrouwen en allochtonen-autochtonen. Hij hoopte dat dit succes zou opleveren, maar was er niet helemaal gerust op. Overigens wordt ieder nieuw adviesorgaan bij wet ingesteld, dus de Kamer komt daar ook nog aan te pas.

Ook hij vond de ontwikkelingen op het terrein van de media zorgwekkend. Allochtone groepen in Nederland herkennen zich in de praktijk vaak te weinig in de televisieprogramma's van de Nederlandse omroepen, met als gevolg dat zij zich tot buitenlandse kanalen wenden waar uiteraard integratie in de Nederlandse samenleving niet bepaald voorop staat. Hij zegde toe de waarschuwing op dit punt ter harte te nemen.

Racistische propaganda, met name vanuit politieke groeperingen, is vooral een zaak van de politie en het openbaar ministerie voor zover het het strafrecht betreft. Er wordt ook tegen opgetreden op grond van de richtlijn inzake discriminatie uit september 1993. Er is bovendien begin 1995 nog een aanvullende brief van de procureurs-generaal aan het openbaar ministerie gekomen, die de richtlijn op het punt van het rechts extremisme verder aanvult. Het is echter nogal moeilijk om daartegen op te treden omdat er vaak geen deugdelijk bewijsmateriaal is. Daarnaast wordt geprobeerd om de subsidies en de zendtijd van politieke partijen te beperken als strafrechtelijk is aangetoond dat zij, dan wel personen in die partijen, zich schuldig hebben gemaakt aan racisme. Daar zitten echter op juridisch gebied nogal wat haken en ogen aan. Ook wordt nagegaan in hoeverre ontzetting uit het passief kiesrecht mogelijk is. Er wordt naar gestreefd over een paar maanden duidelijkheid te hebben over een en ander.

De minister was het ermee eens dat de zelforganisaties moeten worden betrokken bij voorbereiding, formulering en uitvoering van beleid. Primair is dat overigens een zaak van de gemeenten en hij wilde zich daar dan ook niet al te zeer mee bemoeien. Er komt een wettelijk kader voor een landelijk overleg met deze organisaties, maar er is hier wel een belangrijk probleem, namelijk de bonte verscheidenheid van organisaties, die het onderling soms volstrekt niet eens zijn. Op zichzelf had hij uiteraard respect voor verscheidenheid, maar er moet wel overleg kunnen worden gevoerd met mensen of organisaties die representatief zijn.

Hij sprak tegen dat de streefcijfers van het EMO-plan stiekem zouden zijn bijgesteld. Het EMO-plan is namelijk ingehaald door de WBEAA, waarin is bepaald dat de arbeidsdeelname van allochtonen moet worden geregistreerd en dat moet worden gestreefd naar een grotere arbeidsdeelname van allochtonen. De uitvoering van die wet gaat overigens niet van een leien dakje. De hoge colleges van staat en de ministeries hebben voor 100% aan hun wettelijke verplichtingen voldaan, maar bij de provincies ligt dat percentage onder de 50 en bij de gemeenten zelfs onder de 40. Dat vond de bewindsman bijzonder zorgelijk. Hij was dan ook voornemens om de gemeenten en de provincies daarop aan te spreken.

Over een anti-racismebepaling in het Verdrag van Maastricht kon hij nog geen mededelingen doen. Het kabinet beraadt zich nog op de standpuntbepaling bij de komende Intergouvernementele conferentie. Het is zonder meer van mening dat anti-racisme en xenofobie een plaats zouden moeten krijgen in de Europese verdragen, maar er is een lastige juridische discussie ontstaan over de wijze waarop dat kan gebeuren.

Hij merkte op dat het kabinet een deconcentratiebeleid voorstaat en dat ook zal bevorderen, maar niet door gedwongen spreiding.

Ten slotte zei hij, aangesproken te zijn door het voorstel om nieuwkomersbeleid, achterstandsbeleid, cultuurbeleid en anti-discriminatiebeleid te zien als te onderscheiden elementen in het integratiebeleid. Hij zegde toe te bezien hoe aan dit onderscheid in de komende rapportages meer aandacht kan worden gegeven.

De staatssecretaris sloot zich geheel aan bij de opmerking dat het grote-stedenbeleid geen doelgroepenbeleid mag zijn, maar wel grotendeels ten gunste moet komen van de minderheden. In het kader van het grote-stedenbeleid wordt bezien hoe de problemen in de grote steden kunnen worden opgelost en wordt tegelijkertijd nagegaan hoe de maatschappelijke, economische en financiële potenties van de wijken in de grote steden zo goed mogelijk kunnen worden benut. Het beleid richt zich dus niet op doelgroepen, maar meer generiek op stadswijken. In de praktijk is het daarmee, omdat de problemen in de steden nu eenmaal niet in even grote mate in alle wijken voorkomen, overigens wel vooral gericht op de buurten met een oververtegenwoordiging van allochtonen.

Hij ging vervolgens in op het werkgelegenheidsbeleid en met name op de mogelijkheid om kansenzones te creëren in de buurten met een hoge werkloosheid onder allochtonen. Het is de bedoeling om, in samenwerking met de gemeenten, een aantal middelen in te zetten om kansenzones mogelijk te maken, zoals fiscale mogelijkheden, mogelijkheden in de sociale wetgeving en binnenkort ook ruimere mogelijkheden op milieugebied, en daarbij een koppeling te leggen met de werkgelegenheid voor in de zones wonende mensen. De bedoeling is per 1 juli 1996 hiermee in twee wijken in enkele steden te beginnen.

Het idee van de kansenzone is niet op een achternamiddag bedacht, maar al beproefd in een aantal landen, met name in Amerika, waar zo'n zone al een langere geschiedenis heeft. Daar is gebleken dat pas volledig wordt geprofiteerd van de inzet van fiscale mogelijkheden en speciale wetgeving op andere gebieden als meer dan 50% van de werknemers van de bedrijven die zich hebben gevestigd in een kansenzone, ook afkomstig zijn uit de wijken waarvoor de kansenzone geldt. Omdat er in Nederland nu eenmaal een woud aan wetgeving op dit soort terreinen is, is besloten om te beginnen met experimenten op die punten waar niet direct wetswijzigingen nodig zijn. De precieze invulling van het idee zal in de komende maanden plaatsvinden, in overleg met de betreffende gemeenten. Het gaat hier in het bijzonder om de inzet van de volgende instrumenten: het fiscale instrument, de wet Vermeend-Moor, het instrument van het rapport Stad en milieu en het instellen van één loket voor bedrijvigheid in de kansenzone.

Ook hij moest volstaan met een enkele opmerking in reactie op de vragen en opmerkingen op onderwijsgebied. In het convenant met de vier grote steden over schooluitval is, zo vond hij, een uiterst ambitieuze doelstelling geformuleerd, namelijk dat het aantal jongeren dat zonder diploma de school verlaat, in de komende vier jaar met 30% afneemt. Voor dat doel worden allerlei activiteiten ontplooid, zoals een experiment met de verlengde schooldag voor de basisschool en experimenten in het voortgezet onderwijs.

Hij betoogde dat segregatie beslist niet alleen door volkshuisvestingsmaatregelen tegen valt te gaan. Volkshuisvesting speelt wel een belangrijke rol, maar het beleid moet tegelijkertijd zijn gericht op het beëindigen van de uitzichtloosheid in probleemwijken. Dat vergt een integrale beleidsaanpak, dus verbetering van de leefbaarheid, de veiligheid en de werkgelegenheid, en daarnaast uiteraard ook allerlei volkshuisvestingsmaatregelen.

Afsluitend ging de bewindsman nog kort in op enige meer losstaande punten:

– Hij beaamde dat handhaving van regels van groot belang is, maar dan overal en niet alleen in bepaalde wijken.

– Inderdaad is de verwachting dat over een aantal jaren de helft van het aantal inwoners van de grote steden bestaat uit leden van etnische minderheden. Dat hoeft echter in het geheel geen complicerende factor te zijn. Zo bestond in de 17de eeuw meer dan 75% van de bevolking van Amsterdam uit nieuwkomers en dat was de aanloop tot de meest glorieuze tijd van Amsterdam!

– Hij vond het betrekken van minderheden bij het grote-stedenbeleid een goede zaak, maar zag dat vooral als een taak van de steden zelf.

– Ten slotte kon hij de verheugende mededeling doen dat per 1 januari alle Melkert-banen zijn vervuld. Het aantal beschikbare banen is zelfs overtekend.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven