24 401
Minderhedenbeleid 1996

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 21 februari 1996

Bij brief van 3 mei 1995 (23 901, nr. 14) hebben de Staatssecretaris van VWS en ondergetekende de Tweede Kamer geïnformeerd over het gezamenlijk beleid van VWS en OCenW rond het programma multiculturele samenleving. Daarin is onder meer melding gemaakt van de notitie «Intercultureel Onderwijs, impuls voor school en omgeving» die de projectgroep Intercultureel Onderwijs op 9 maart 1995 aan beide ministeries heeft aangeboden.

Inmiddels heeft de projectgroep tevens het in de brief aangekondigde werkplan aangeboden.

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ter kennisneming onze reactie bij de brochure en het werkplan van de projectgroep aan.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

BELEIDSREACTIE INTERCULTUREEL ONDERWIJS

1. Inleiding

De multiculturele samenleving is onderwerp van een gezamenlijk programma van OCenW en VWS. Bij brief van 3 mei 1995 hebben wij de Tweede Kamer over de voortgang van dit programma geïnformeerd. Wij berichtten daarbij dat een projectgroep intercultureel onderwijs (hierna te noemen: ico) onder voorzitterschap van mw. Hallensleben is ingesteld om een extra stimulans te geven aan de realisering van intercultureel onderwijs. Deze projectgroep heeft een brochure over intercultureel onderwijs geschreven, «Intercultureel onderwijs: impuls voor school en omgeving» (verder te noemen: de ico-notitie). Deze notitie hebben wij als bijlage bij de genoemde brief aangeboden.

Dit is onze reactie in hoofdlijnen op deze notitie en het nadien door de projectgroep uitgebrachte werkplan.

Met het feit dat wij deze reactie gezamenlijk uitbrengen willen wij onderstrepen dat wij het realiseren van intercultureel onderwijs in wisselwerking met zijn omgeving als een gezamenlijke opdracht zien voor beide departementen, als een mogelijkheid om een multiculturele samenleving daadwerkelijk gestalte te geven.

In de genoemde brief geven wij aan wat de multiculturele samenleving voor onze respectieve beleidsterreinen betekent. In dat licht beoordelen wij de adviezen en activiteiten van de projectgroep. De reikwijdte van de ico-notitie is onderwijsbreed, omdat intercultureel onderwijs alle onderwijssectoren, van primair tot en met hoger onderwijs en hun omgeving betreft. Uiteraard zullen wij onze reactie in samenhang zien met het algemeen beleid binnen de verschillende onderwijssectoren.

Allereerst bezien wij de samenhang en de inbedding in het reguliere onderwijskader. Vervolgens geven we een schets van het beleid binnen de verschillende onderwijssectoren, en de hoofdlijnen van de ico-notitie en het werkplan van de projectgroep. Ten slotte kijken we naar de toekomst en het financiële kader.

2. Samenhang en inbedding in het reguliere onderwijs

De inbedding van ico in alle onderwijssectoren vraagt om een aanpak en om activiteiten die gerelateerd zijn aan het algemeen onderwijsbeleid met (eventueel) sectorale verschillen. Het gaat er immers om, dat ico niet geïsoleerd plaatsvindt, maar zo spoedig mogelijk ingebed wordt in het reguliere onderwijs in de sectoren.

Wezenlijk daarbij is wel dat de school of instelling zelf de intentie moet hebben om intercultureel onderwijs daadwerkelijk in te voeren. Hiertoe staat een scala van per sector variërende instrumenten ter beschikking, zoals: het uitwerken van de wettelijke opdracht in WVO en WBO; ondersteuning en faciliteiten in de vorm van examenprogramma's, kerndoelen, leermiddelen; ondersteuning via intermediairen die zich richten op anti-racisme, zoals Parel en Aric; het realiseren van goede projecten ingebed in ondersteuningsplannen; het expertisecentrum Hoger Onderwijs, en scholingsmogelijkheden.

Het spreekt voor zich dat in het primair en het voortgezet onderwijs de procesmanagements een belangrijke rol zullen spelen bij de algemene inbedding van ico in het reguliere schoolbeleid.

3. Korte schets van het beleid binnen de verschillende onderwijssectoren en hoofdlijnen van de notitie ico en het werkplan

In de ico-notitie zet de projectgroep uiteen wat het ico behelst, waarom ico nodig is en wat tot dusver is bereikt.

Zij geeft aan welke strategieën gehanteerd kunnen worden om ico te realiseren. Daarna vermeldt de projectgroep welke taken zij zelf ter hand wil nemen en geeft zij een overzicht van aandachtsvelden en een aanzet voor het werkplan 1995/1996. In dit werkplan zijn concrete activiteiten aangegeven.

Per onderwijssector gaan wij hierna in op het beleid en de door de projectgroep aangegeven aandachtsvelden en activiteiten.

3.1. Het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs

In het voortgezet onderwijs spelen diverse vernieuwingsoperaties: de invoering van de basisvorming; de vernieuwing tweede fase van vwo/havo en de vernieuwing vbo/mavo. Ook in het primair onderwijs is het beleid gericht op versterking van de effectiviteit en efficiëntie van het onderwijs. Hiervoor kan onder meer verwezen worden naar de voornemens met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid, de notitie «Een impuls voor het basisonderwijs» en het WSNS-beleid. Procesmanagements PO en VO worden ingezet om ervoor te zorgen dat de vernieuwingen zo goed mogelijk structureel in de scholen worden ingevoerd.

Hoewel het ico in deze sectoren wettelijk verankerd is, zijn de plaats en positie ervan nog onvoldoende: ongeveer de helft van de scholen blijkt zich, naar de waarnemingen van de projectgroep, in meer of mindere mate nog afzijdig te houden.

Voor de scholen in het basis- en voortgezet onderwijs bieden het lokaal onderwijsbeleid, zoals neergelegd in de nota Lokaal onderwijsbeleid, en het lokaal welzijnsbeleid belangrijke mogelijkheden om gezamenlijk met partners binnen de gemeentelijke omgeving op onderwijsuitdagingen, waaronder ico, in te spelen.

Het onderwijs kan in onze visie zijn interculturele opdracht slechts vervullen in samenspraak en samenwerking met zijn omgeving. Buitenschoolse activiteiten dienen de binnenschoolse te ondersteunen. Op het snijvlak van buiten- en binnenschools is er een aantal projecten en organisaties die hebben aangetoond brede groepen van de jeugd aan te spreken en vernieuwend te kunnen zijn in het onderwijs. Deze worden dan ook door ons gezamenlijk financieel gesteund. Dit betreft bijvoorbeeld «School zonder racisme» en «Racism beat it».

Ook kunst en cultuur kunnen zowel binnenschools als buitenschools een belangrijke bijdrage aan intercultureel onderwijs geven. In de Cultuurnota zal aan de relatie met ico expliciet aandacht worden besteed.

– Gemeenschapsfuncties van het onderwijs

Met de projectgroep zijn wij van mening dat een nauwere binding tussen activiteiten op school en in de buurt een essentiële innoverende activiteit is. Bovendien ligt hier de mogelijkheid om aan te sluiten bij activiteiten die in het kader van het lokaal onderwijs- en welzijnsbeleid plaatsvinden. Zeer nuttig lijkt ons het gesprek dat de projectgroep aangaat met relevante partners op het terrein van welzijn, sport, migrantenorganisaties e.d., waardoor de buitenschoolse component van intercultureel onderwijs kan worden verstevigd. Daaraan willen wij graag de relevante partners op het terrein van cultuur, de cultuurinstellingen, toevoegen.

– «Witte» scholen

Het blijkt dat tot nu toe intercultureel onderwijs vrijwel niet tot stand komt op zogenaamde «witte» scholen. Wij vinden dat een zorgelijk feit. Kennis op dit vlak vormt een onmisbaar onderdeel van de algemene maatschappelijke ontwikkeling van leerlingen.

De suggestie van de projectgroep om scholen periodiek te bevragen op een aantal met ico samenhangende zaken, nemen wij over. Met betrekking tot dit punt zal met de Inspectie contact worden opgenomen. Daarnaast kan ico bevorderd worden door herziening van de kerndoelen, maar ook door de keuze van examenonderwerpen bij daarvoor in aanmerking komende vakken.

– Intercultureel leren

Het lijkt ons van het grootste belang na te gaan op welke wijze het interculturele gehalte in het primaire proces, dat wil zeggen de interactie tussen leraren en leerlingen in de klassesituatie, kan worden vergroot. Wij zien de verdere uitwerking van dit punt door de projectgroep met belangstelling tegemoet.

– (Na)scholing/Leermiddelen

Wij achten de keuze voor de aandachtspunten nascholing en leermiddelen en de daarmee samenhangende activiteiten van de projectgroep een goede zaak. Wij onderschrijven het belang van implementatieplannen bij projecten in dit kader.

3.2. De BVE-sector

Ook in deze sector speelt zich een proces van ingrijpende veranderingen af. De invoering van de nieuwe besturings- en bekostigingssystematiek middels de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en de vorming van regionale opleidingencentra (ROC) maken in deze sector deel uit van het ontwikkelingsbeleid gericht op totstandkoming van kwalitatief sterke autonome instellingen.

Voor deze instellingen is het omgaan met sociaal-culturele verschillen een wezenlijk aspect van hun beleid. Dit uit zich niet alleen in de ontwikkeling van vele mogelijkheden om maatwerk te bieden; ook in het door de VSLPC en het CIBB ontwikkelde Beroepsprofiel Leraar Secundair Onderwijs komt de aandacht voor het omgaan met sociaal-culturele verschillen op vele plaatsen impliciet en (in taakprofiel 15) expliciet aan de orde.

Door de grote autonomie van de instellingen binnen deze sector is de situatie van het ico binnen deze instellingen voor de projectgroep niet zo duidelijk zichtbaar.

Onderzoek naar de stand van zaken betreffende intercultureel onderwijs in de BVE-sector is van belang om zicht te krijgen op de feitelijke situatie. Naast de instellingen zelf drukken ook de landelijke organen van het beroepsonderwijs hun stempel op de inhoud van het onderwijs. Zij doen dit onder meer door het opstellen van eindtermendocumenten. De in het werkplan van de projectgroep opgenomen stimulering van de BVE-sector door netwerkvorming en een clearing-housefunctie kan de aanwezige materialen en werkwijzen een bredere verspreiding geven. Dit zou nog versterkt kunnen worden door het voornemen van de projectgroep om samen met COLO en VBVE na te gaan hoe de aandacht voor intercultureel onderwijs een structureel gegeven kan worden in de procedures voor de totstandkoming van profielen en eindtermen. Dit voornemen onderschrijven wij graag.

3.3. Hoger onderwijs

In het algemeen gesproken is vergroting van de deelname aan het hoger onderwijs in de afgelopen periode een van de doelstellingen van beleid in deze sector geweest. Men noemt dit de overgang van «elite»-hoger onderwijs naar hoger onderwijs voor velen. Gezien de instroomcijfers van de laatste decennia lijkt er sprake te zijn van een «massificatie» van het hoger onderwijs. Studeerden in 1960 ca. 100 000 studenten in deze sector, in 1994 zijn dat er ca. 450 000. De verwachting is dat na deze enorme groei de toename van studenten zal stabiliseren.

De deelnemers aan het hoger onderwijs vormen in toenemende mate een heterogene groep. Hogescholen en universiteiten hebben te maken met een populatie jongeren die qua aanleg, capaciteiten, interesses, onderwijskundige achtergrond en vooropleiding van elkaar verschillen. Dit vergt een benadering die voldoende gedifferentieerd is om aan de verschillen in studentkenmerken tegemoet te kunnen komen.

Daar staat tegenover dat de toestroom van allochtone1 studenten relatief nog erg laag is; in het hoger onderwijs is van een afspiegeling van het multiculturele karakter van de samenleving nog onvoldoende sprake.

In juni 1993 is de discussienota «In- en doorstroom allochtonen hoger onderwijs» aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin zijn voorstellen gedaan om de deelname van het aantal allochtone studenten in het hoger onderwijs te bevorderen. Naar aanleiding van de discussienota zijn met de instellingen voor hoger onderwijs afspraken gemaakt om een breed en samenhangend geheel aan maatregelen te treffen teneinde het onderwijs aan allochtone studenten te verbeteren. Intercultureel onderwijs kan wezenlijk bijdragen aan grotere toegankelijkheid.

Eind 1994 is in het verlengde van het overleg met de instellingen het Expertise Centrum Allochtonen Hoger Onderwijs (ECHO) opgericht, met als doelstelling het bevorderen van de instroom, doorstroom en uitstroom van allochtonen in het hoger onderwijs.

Voorts zijn in deze sector de bekwaamheidseisen voor de leraar een mogelijk aangrijpingspunt voor het realiseren van ico. De lerarenopleidingen zullen overigens, zo luidt een voorstel in de nota «Vitale lerarenopleidingen», een gezamenlijk curriculum ontwikkelen. Dit gezamenlijk curriculum geeft aan op welke wijze de lerarenopleidingen hun studenten opleiden tot de startbekwaamheidseisen.

Wat het hoger onderwijs betreft zijn wij van mening dat samenwerking van de projectgroep met het ECHO een bundeling van deskundigheid kan betekenen.

Ook ten aanzien van de bekwaamheidseisen en de curriculumontwikkeling van de lerarenopleidingen menen wij dat de inbreng van de projectgroep van belang zal kunnen zijn.

3.4. Algemeen

Met de uitgangspunten in de notitie en de gekozen aanpak van de projectgroep kunnen wij instemmen.

Uiteraard vraagt de realisering van het activiteitenprogramma van de projectgroep enige inzet van rijksmiddelen. In paragraaf 5 komt het financiële kader aan de orde.

4. Lijnen naar de toekomst

De ico-notitie en de in het werkplan 1995/1996 aangegeven activiteiten lijken ons een goede start te bieden voor de bevordering van intercultureel onderwijs. Wij stellen het zeer op prijs dat de projectgroepleden daarbij zelf een stimulerende rol willen spelen. Zij hebben immers een erkende deskundigheid op dit terrein en «gezicht» naar de verschillende onderwijssoorten. Hun inzet kan van grote betekenis zijn, zoals reeds nu blijkt in hun activiteiten naar ondersteuningsinstellingen en andere intermediairen in het onderwijs.

Voor de directe toekomst stellen wij ons voor dat deze materiedeskundigheid in nauwe afstemming met de procesmanagements voor voortgezet en primair onderwijs wordt aangewend om ico een meer structurele plaats te geven in het algemene schoolbeleid in deze sectoren. Het is immers bij uitstek de taak van deze procesmanagements om ervoor te zorgen dat onderwijsvernieuwingen in samenhang op de scholen worden ingevoerd.

Concreet stellen wij ons voor dat de projectgroep de activiteiten in haar werkplan 1995/1996 nu zo snel mogelijk uitvoert en vervolgens in de planning tot 1999 die activiteiten opneemt die kunnen leiden tot een zo snel mogelijke reguliere inbedding van ico. Wij geven daarom de voorkeur aan het faciliteren van overdraagbare activiteiten op het schooloverstijgend niveau, die een vliegwielwerking hebben voor de scholen zelf. In paragraaf 5 wordt hiervoor een budgettair kader geboden.

Wij zullen de positie van ico met deze aanpak in overleg met de projectgroep en de procesmanagements blijven volgen (door middel van navraag bij inspectie, VVO, de centra etc.), zodat indien nodig bijsturing van de activiteitenplanning mogelijk wordt.

5. Financieel kader

Voor de financiering van de activiteiten van de Projectgroep tot 1999 wordt het volgende budget in de begroting van de verschillende sectoren gereserveerd1:

De bedragen zijn x 1 mln.

 19961997199819992000
VO0,40,30,20,10
PO0,40,30,20,10
BVE0,40,30,20,10
HOVoor de in- en doorstroom van allochtone studenten in het hoger onderwijs is het ECHO opgericht. Ico-activiteiten in het hoger onderwijs zullen in samenwerking met het ECHO tot stand moeten komen.
Totaal1,20,90,60,30

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XNoot
1

Allochtone studenten bestaan uit de groep onder- en zij-instromers. Onderinstromers zijn allochtone studenten die op basis van een in Nederland behaald vwo- of havo-diploma het Nederlandse hoger onderwijs instromen. Zij-instromers zijn allochtone studenten die op basis van een in het buitenland behaald diploma instromen.

XNoot
1

Voor projecten met een welzijnsaspect kan een beroep worden gedaan op middelen bij het Ministerie van VWS in het kader van het programma Multiculturele samenleving.

Naar boven