24 400 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1996

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 13 november 1995

Tijdens het plenair debat over XTC/house parties van 20 juni jl., heb ik toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de stand van de kennis op het gebied van geluid en gezondheid. Middels dit schrijven geef ik gevolg aan deze toezegging. Over het genoemde onderwerp is de afgelopen jaren nogal wat gepubliceerd. Het gaat te ver om in deze brief al deze publikaties te behandelen. Zoals ik al tijdens het debat aangaf heeft de Gezondheidsraad in 1994 een advies uitgebracht luidende «Advies geluid en gezondheid (Noise and Health)». Voorafgaand aan dat advies heeft de Gezondheidsraad twee achtergronddocumenten uitgebracht te weten «Achtergrondstudie het gehoor van jongeren en blootstelling aan geluid» uit 1989 en «Achtergrondstudie geluid en gezondheid» uit 1993. Deze publikaties geven een vrij volledig beeld van hetgeen thans, ook internationaal, bekend is over het onderwerp geluid en gezondheid. Dientengevolge zal ik hieronder de belangrijkste conclusies voor u samenvatten.

Uit de genoemde documenten is gebleken dat er vijf situaties zijn waarin vooral jeugdigen met popmuziek te maken hebben: bij popconcerten, in disco's, thuis, luisteren via hoofdtelefoons, gewoonlijk met draagbare apparatuur, spelen in een popgroep. Het ziet er thans naar uit dat in de eerste drie situaties het geluidsblootstellingsniveau aan het verminderen is, terwijl het luisteren via hoofdtelefoons in Nederland een zich nog uitbreidend fenomeen is. De genoemde documenten geven aanleiding te veronderstellen dat het luisteren naar (pop)muziek met walkmans en het bezoeken van popconcerten en discotheken op de lange termijn kan leiden tot gehoorschade door lawaai bij een deel van de betrokkenen. Deze conclusie berust op de, betrekkelijk schaarse, gegevens over geluidsniveaus en blootstellingspatronen en op extrapolatiegegevens over gehoorschade door blootstelling aan lawaai op de arbeidsplaats.

In het advies «Geluid en Gezondheid» wordt geconcludeerd dat bezoek van popconcerten en disco's op lange termijn gepaard gaat met lagere geluidblootstellingsniveaus dan het spelen in een popgroep of het luisteren via hoofdtelefoons. Als het geluidsniveau bij house parties aanmerkelijk hoger is dan bij de genoemde popconcerten en disco's of indien er sprake is van een frequenter bezoek, dan behoeft deze conclusie met betrekking tot house parties niet op te gaan. Onderzoeksgegevens over geluidsniveaus bij house parties en blootstellingspatronen van bezoekers zijn niet bekend.

In de achtergrondstudie «het gehoor van jongeren en blootstelling aan geluid» wordt onderzoek aangehaald waaruit blijkt dat onder popmusici gehoorverlies optreedt dat in verband met de blootstelling aan het popgeluid kan worden gebracht. Op grond van de schaarse gegevens over geluidsniveaus en expositiepatronen en op basis van de kennis over gehoorschade door blootstelling aan lawaai op de arbeidsplaats is de conclusie gewettigd dat het beroepsmatig, gedurende langere perioden, popmuziek ten gehore brengen, leidt tot gehoorschade (door lawaai op de lange termijn).

Teneinde inzicht te krijgen in de landelijke gezondheidssituatie van jeugdigen en de factoren die daarop van invloed zijn worden jaarlijks door TNO Preventie en Gezondheid in samenwerking met de afdelingen Jeugdgezondheidszorg van de GGD's landelijke peilingen uitgevoerd. Deze peilingen zijn doorgaans gekoppeld aan preventieve gezondheidsonderzoeken (PGO) en sluiten zoveel mogelijk aan bij de gebruikelijke gang van zaken van een PGO. In deze peilingen worden een aantal standaard onderwerpen meegenomen (lengte en gewicht, ziekte, medicijngebruik) alsmede een aantal variabele onderwerpen. In de peiling 1991/1992 maakte het gehoor deel uit van de variabele onderwerpen. De belangrijkste conclusies uit deze peilingen waren dat naarmate de leerlingen ouder worden er minder gehoorverlies voorkomt (4–6 jarigen 6%; 7–9 jarigen 3%; 10–12 en 13–18-jarigen 2%), het walkmangebruik toeneemt met de leeftijd en dat er bij de jongste leeftijdsgroepen sprake is van een toenemend walkmangebruik.

Of er ten gevolge van het walkmangebruik gehoorbeschadiging zal optreden, is mede afhankelijk van de duur van de blootstelling en de intensiteit van het geluid. Het gehoorvelies dat ontstaat zal in het algemeen echter pas op latere leeftijd merkbaar worden.

Onderzoek naar een (kwantitatieve) relatie tussen bijvoorbeeld het gebruik van walkmans en het optreden van gehoorverlies, en daarmee de prevalentie van de gezondheidsschade, wordt gecompliceerd door het gegeven dat het gehoorverlies niet acuut, maar pas na lange tijd optreedt. Ik acht dit onderwerp van voldoende belang om te verkennen welke onderzoeksmogelijkheden er zijn om de bedoelde oorzaak-effect-relatie beter in beeld te brengen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven