nr. 100
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 22 augustus 1996
Hierbij breng ik het volgende, ter kennisname, onder uw aandacht.
In april 1991 heeft de werkgroep Veilige Voetbal-accommodaties haar eindrapport «Aanbevelingen voor een veilig voetbalstadion»aangeboden
aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
In dit rapport is een aantal bouwkundige, technische en organisatorische
richtlijnen opgenomen waaraan stadions zouden moeten voldoen om als veilige
accommodatie te kunnen worden aangemerkt.
Met name de ombouw van staanplaatsen naar zitplaatsen vormde daarin een
belangrijk aspect.
Vervolgens zijn de bestaande stadions getoetst aan de opgestelde richtlijnen.
Deze toetsing hield in het aangeven van de aanpassingen welke zouden voortvloeien
uit de integrale toepassing van deze richtlijnen.
Geconcludeerd werd dat er in ons land geen sprake is van onveilige stadions
maar wel dat aanpassingen nodig zijn. Indien alle aanbevelingen zouden worden
uitgevoerd zou dat leiden tot een totaal investeringsbedrag van ca. f 100
mln.
Daarbij is dan geen rekening gehouden met eventuele nieuwbouw.
Mede aan de hand van het rapport van deze veiligheidstoets, dat naar alle
betrokken clubs en gemeenten is toegezonden, zijn vervolgens de volgende activiteiten
ontplooid.
Ten eerste is nagegaan of de uit te voeren werkzaamheden via een landelijk
gecoördineerde aanpak zouden kunnen worden verricht door langdurig werklozen.
Dit bleek niet goed realiseerbaar. Enerzijds omdat er geen uitgewerkte
plannen per stadion beschikbaar waren en anderzijds vanwege het feit dat de
aard van de uit te voeren werkzaamheden zich niet goed zou verdragen met de
geldende criteria voor de inzet van langdurig werklozen. Daarbij kwam
nog het gegeven dat de uitvoering van dit beleid een decentrale verantwoordelijkheid
is van de Regionale Bureaus voor de Arbeidsvoorziening, waardoor een landelijke
aanpak niet mogelijk bleek.
Dit spoor is derhalve verlaten. Wel is aan de gemeenten en de clubs geadviseerd
in voorkomende gevallen contact op te nemen met het Regionale Bureau voor
de Arbeidsvoorziening teneinde de eventuele mogelijkheden terzake na te gaan.
Overigens is in sommige gevallen, zoals bij het stadion Feijenoord, in
beperkte mate gebruik gemaakt van langdurig werklozen voor het verrichten
van additioneel achterstallig onderhoudswerk.
Ten tweede is, in aansluiting op de richtlijn m.b.t. de ombouw van staanplaatsen
naar zitplaatsen, een eerste inventarisatie verricht naar de mogelijkheden
voor de normering van stoeltjes.
De zitplaatsen moeten immers voldoen aan eisen van veiligheid, brandwerendheid
en vandalisme-bestendigheid.
Dergelijke eisen waren nog niet eerder geformuleerd en ook in het buitenland
was weinig informatie voorhanden.
Een concept-rapport om te komen tot een eerste aanzet voor een dergelijke
normering is opgesteld en besproken met de beleidspartners.
Dit traject heeft evenwel geen direct gevolg gehad, omdat de Europese
Unie, via het Comité Européen de Normalisation (CEN), inmiddels
had besloten tot de Europese normering van toeschouwersaccommodaties. Daarvoor
is door het CEN een zgn. Technical Committee (TC) ingesteld, waarin Nederland
participeert, en waarin ook de veiligheid van de zitplaatsen (stoeltjes) aan
de orde zal komen. Deze TC 315 zal naar verwachting over twee jaar een concept-normering
gereed hebben.
Ten derde zijn dezerzijds subsidies verstrekt voor de aanpassing/nieuwbouw
van de vier stadions die gebruikt zullen worden voor het Europees Kampioenschap
Voetbal in 2000, EURO 2000. Dit betreft achtereenvolgens de Amsterdam ArenA,
het stadion Feijenoord, het Philips-stadion en het thans in aanbouw zijnde
Gelredôme te Arnhem. Inmiddels heeft de KNVB bevestigd dat dit laatste
stadion is aangewezen als het vierde stadion t.b.v EURO 2000.
In de vierde plaats kan worden opgemerkt dat enkele stadions hebben besloten
tot volledige nieuwbouw en andere vergaande plannen hebben tot renovatie.
Dit weerspiegelt niet alleen de behoefte aan een modern en veilig stadion
maar ook aan comfort en service-verbetering voor het publiek.
In die zin is er sprake van een cultuur-omslag: het stadion moet weer
een plek worden waar je met je hele gezin een gezellig dagje uit kunt gaan.
Het zal duidelijk zijn dat daarvoor een nieuw soort stadion nodig is.
En ik ben van mening dat de nieuwe stadions in ons land goede voorbeelden
vormen van deze nieuwe visie en ook internationaal in de belangstelling staan.
Ook de ervaringen in het buitenland, bijvoorbeeld in Engeland met het EK voetbal
(EURO '96), waar is gespeeld in dit soort stadions, zijn positief.
Vanuit de KNVB wordt een dergelijk streven ook ondersteund.
Er is een accommodatiefonds ingesteld waaruit de clubs een bijdrage kunnen
ontvangen voor de aanpassing van het stadion.
Naar ik heb begrepen is de KNVB voornemens uit de geraamde opbrengsten
van de Sportzender dit fonds verder te vullen.
In aansluiting op het voorgaande is door de KNVB het initiatief genomen
voor een overleg over de wenselijkheid van een landelijke gecoördineerde
aanpak voor de verbetering van de stadions.
De KNVB heeft daartoe een concept-projectvoorstel «Stadions 2000»
opgesteld en aan mij voorgelegd. Ik sta daar in beginsel positief tegenover
en zal daarover op korte termijn in contact treden met de KNVB.
Tenslotte verwijs ik in deze naar het verslag van het laatst gehouden
Algemeen Overleg met de Kamer d.d. 27 september 1995 over de voortgangsrapportage
bestrijding voetbalvandalisme (Kamerstukken II, 1995/1996, 20 326, nr.
17).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra