nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 24 oktober 1995
Zeer recent hebben in enkele landelijke dagbladen berichten gestaan over de toepassing van hartlongtransplantatie in Nederland. Die berichtgeving
bevatte helaas enkele onjuistheden. Ten onrechte werd gemeld dat ik reeds
een of twee centra voor de toepassing van deze vorm van zorg zou hebben aangewezen.
Met deze brief wil ik u in het kort informeren over mijn beleidsvoornemens
op dit terrein.
Harttransplantatie is op 31 juli 1991 (Stcrt. 151) onder de werking van
artikel 18 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) gebracht met behulp van
een regeling voor vier jaar. Voor longtransplantatie gebeurde dit op 26 september
1991 (Stcrt. 195). Inmiddels zijn beide vormen van transplantatie voor onbepaalde
tijd onder de werking van artikel 18 gebracht bij een wijziging van het Besluit
bijzondere functies en apparatuur WZV (Stb. 1995, 438). Een uitzondering werd
tot nu toe gemaakt voor de hartlongtransplantaties. Deze vorm van zorg valt
nog niet onder artikel 18. In de toelichtingen bij de Regeling harttransplantatie
en de Regeling longtransplantatie is destijds op grond van informatie van
de Gezondheidsraad (1989) de hartlongtransplantatie vooralsnog als posterioriteit
aangewezen. Redenen daarvoor waren het nog experimentele karakter van de behandeling
en de onevenredige druk die toepassing zou leggen op de beschikbaarheid van
organen voor de hart- en longtransplantatieprogramma's. Daarom is in Nederland
ook geen financiering van de hartlongtransplantatie geregeld. Evenmin heeft
ontwikkelingsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden.
Op grond van nieuwe informatie omtrent de stand van de wetenschap zag
de Gezondheidsraad in 1992 (Jaaradvies 1991) niet langer zwaarwegende redenen
om de uitvoering van de hartlongtransplantatie volledig af te wijzen. De indicatiestelling
van de hartlongtransplantatie is zodanig uitgekristalliseerd, dat deze ingreep,
waar die nog bij uitzondering een betere behandelvorm is dan de longtransplantatie,
zou kunnen worden uitgevoerd.
Ik heb aangekondigd bij de actualisatie van de Regeling harttransplantatie
deze informatie van de Gezondheidsraad te zullen verwerken. Inmiddels is naar
aanleiding daarvan overleg gaande met de Ziekenfondsraad om te bezien hoe
de introductie van de hartlongtransplantatie financieel en inhoudelijk in
goede banen kan worden geleid. Nu introductie niet langs de weg van ontwikkelingsgeneeskundig
programma zal plaatsvinden, is het toch zaak om te zorgen dat een beheerste
introductie plaatsvindt waarbij indicatie, selectie en kosten gecontroleerd
worden. De Ziekenfondsraad zal mij hierover nog nader informeren. Daarmee
is een proces in gang gezet dat uiteindelijk kan leiden tot opname in het
verstrekkingenpakket.
Omdat het naar verwachting om een zeer klein aantal gaat denk ik niet
aan een zelfstandig programma. In principe komen de bestaande programma's
voor harttransplantatie en longtransplantatie in aanmerking. Daarover heb
ik nog geen besluit genomen. Met de besturen van het Academisch Ziekenhuis
Groningen, het Academisch Ziekenhuis Rotterdam en het Academisch Ziekenhuis
Utrecht zal ik hierover overleg voeren.
Mede op basis van de uitkomsten van die gesprekken en na overleg met de
Ziekenfondsraad zal ik dan de mogelijkheden bezien waar, hoe en wanneer tot
toepassing van deze vorm van zorg kan worden overgegaan.
Zoals bekend achtte ik het onder deze omstandigheden niet juist om aan
een patiënte van het Academisch Ziekenhuis Groningen, met naar de mening
van de medisch adviseur van de Ziekenfondsraad een duidelijke en urgente indicatie
voor een hartlongtransplantatie, financiering van deze behandeling te onthouden.
Ik heb daarom de Ziekenfondsraad gevraagd om deze financiering in het kader
van het lopende longtransplantatieprogramma in het AZG mee te nemen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers