24 400 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1996

nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 mei 1996

Naar aanleiding van mijn brief over een evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de «United Nations Mission in Haiti» van 11 maart jl. aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Defensie verzocht de heer Rehwinkel (PvdA) tijdens het op 14 maart jl. gehouden ordedebat de Kamer per vredesoperatie zo snel mogelijk na afloop daarvan schriftelijk te informeren.

Inmiddels heb ik op 22 april de schriftelijke vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Leren van vredesoperaties» beantwoord (Kamerstuk 24 605, nr. 3). Met het oog op een juiste afhandeling van het verzoek van de heer Rehwinkel herinner ik eraan dat ik, in overeenstemming met mijn eerdergenoemde brief van 11 maart jl., op vraag 8 heb geantwoord dat jaarlijks in de memorie van toelichting behorende bij de begroting van Defensie een samenvattend overzicht zal worden gegeven van bevindingen op grond van uitgevoerde evaluaties en de daarop genomen acties en maatregelen.

Ik hecht eraan aan die lijn vast te houden en voel mij daarin gesterkt door de in het jongste rapport van de Adviesraad Vrede en Veiligheid «Verloren onschuld, Nederland en vredesoperaties» op bladzijde 41 verwoorde opvattingen over evaluaties van vredesoperaties. De Raad onderschrijft nog eens het belang van evaluaties met het oog op de kwaliteit van de Nederlandse deelname aan vredesoperaties. Uiteraard hecht de Raad belang aan een juiste informatievoorziening die recht doet aan het karakter van een evaluatie en kan bijdragen aan een goed ingelichte publieke opinie, alsook aan het draagvlak voor Nederlandse deelname aan vredesoperaties. De Nederlandse krijgsmacht neemt in het algemeen tegelijkertijd aan een aantal verschillende vredesoperaties deel. Sommige bijdragen zijn omvangrijk en betreffen eenheden op compagnies- of bataljonsniveau, maar in andere gevallen gaat het om relatief kleine bijdragen van slechts enkele militairen die daardoor niettemin belangrijke inzichten vergaren over deze vredesoperaties. Uit deze vaak zeer verschillende ervaringen in zeer uiteenlopende omstandigheden dienen in de toekomst toepasbare lessen te worden getrokken. Dit kan het beste door jaarlijks over het gehele onderwerp aan de Tweede Kamer te rapporteren, bij voorkeur in de memorie van toelichting, zodat de opgedane ervaringen ook bij het beleidsdebat over de begroting kunnen worden betrokken. Tegen die achtergrond lijkt de door mij voorgestelde wijze van rapporteren de juiste.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Naar boven