Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-VIII nr. 98 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-VIII nr. 98 |
Vastgesteld 26 juni 1996
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 6 juni 1996 overleg gevoerd met staatssecretaris Netelenbos van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over MAVO/VBO/VSO. Bij dit overleg werden de volgende documenten betrokken:
– de brief van de staatssecretaris van 4 april 1996 over combinatievakken MAVO/VBO/VSO (Kamerstuk 24 578, nr. 2);
– de brief van de staatssecretaris van 10 april 1996 ter aanbieding van de opdrachtbrief aan de regievoerder MAVO/VBO (OCW-96–414);
– de brief van de staatssecretaris van 23 april 1996 houdende voorstellen van de SLO voor de technische aanpak en invulling van de basis-, kern- en verrijkingsdelen van de examenprogramma's MAVO en VBO (OCW-96–476);
– de brief van de staatssecretaris van 25 april 1996 houdende de tekst van de beleidsregel pilotprojecten hulpstructuur en arbeidsgerichte leerweg (OCW-96–478);
– de brief van de staatssecretaris van 3 juni 1996 over de invoering van het leerwegenstelsel.
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Liemburg (PvdA) zei dat zij steeds optimistischer wordt over het verloop van het MAVO/VBO/VSO-proces. De materie is complex, maar het veld is enthousiast, ook al zijn er nog veel problemen die in het wetgevingstraject manifest zullen worden, zoals de positie van het speciaal onderwijs in de nieuwe geïntegreerde wet op het primair onderwijs. Zij vroeg aandacht voor dit punt, in het bijzonder voor de verblijfsduur in het onderwijs en voor de schakelklassen, omdat betrokkenen in de sector vrezen dat zij worden «vermalen» in het voorgenomen proces.
In de brief van 3 juni wordt een aanpassing van het invoeringstraject aangekondigd. Zij ging daarmee akkoord, ook omdat er een goed evenwicht moet zijn tussen het tijdschema voor de invoering en de mogelijkheid voor het veld zich aan te passen.
Ook de keuze voor de naam «praktijkonderwijs» onderschreef zij. Mevrouw Liemburg twijfelde echter over de voorgestelde combinatie van vakken, omdat zij vreest dat dit ten koste gaat van de herkenbaarheid en de doorstroomrelevantie. Aan de andere kant kan niet worden ontkend dat de ruimte in het vakkenpakket in deze onderwijssoort problemen oplevert. Uit de cijfers blijkt dat veel leerlingen nu helemaal niet met de vakken geschiedenis, aardrijkskunde of maatschappijleer in aanraking komen. Daarom stemde zij, zij het aarzelend, in met de voorstellen; de combinatie geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer moet een kans krijgen. Zij herhaalde dat de vakken herkenbaar moeten blijven, zowel voor de leerlingen als voor de leraren, en relevant voor de doorstroming en voegde hieraan toe dat zij de resultaten kritisch zal toetsen. Verder stemde zij in met een verkenning van de mogelijkheden van het vak «science» en, als alternatief, de combinatie van natuur- en scheikunde. In een schriftelijke reactie aan de Kamer wordt ervoor gepleit, juist vanwege het emancipatoire karakter, de vakken «science» of NASK in het vakkenpakket van de richting zorg en welzijn op te nemen. Acht de staatssecretaris dit mogelijk?
Uit het veld komen positieve berichten over de activiteiten van de regievoerder MAVO-VBO. Kan de staatssecretaris meer informatie verstrekken over zijn werkzaamheden?
Mevrouw Liemburg meende dat de correspondentie van de staatssecretaris met de SLO en het procesmanagement basisvorming (PMB) zo technisch is, dat een oordeel moet worden overgelaten aan de deskundigen. Zij sloot zich daarom aan bij hun advies dat het groene licht kan worden gegeven voor deze aanpak.
Zij onderstreepte de keuze voor differentiatie en voor geografische spreiding in de beleidsregel pilotprojecten. Overigens drong zij erop aan dat voor de uitvoering van de projecten niet zoveel financiële middelen worden uitgetrokken dat de voortzetting ervan in de praktijk niet anders dan een teleurstelling kan opleveren. De brief van 25 april geeft echter blijk van een realistische aanpak. Hoeveel aanmeldingen zijn inmiddels ontvangen? Werft de staatssecretaris zelf actief projecten? Welke relatie is er tussen de pilotprojecten in de grote steden en het grote-stedenbeleid? In de praktijk lijkt de samenwerking tussen stadsbestuur en de wijken te worden doorkruist door de bureaucratische opstelling van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat pas middelen uitkeert als er uitgewerkte plannen voorliggen. In de steden wordt echter vaak gewerkt met een meer procesmatige aanpak. In die gevallen biedt het onder voorwaarden beschikbaar stellen van middelen meer perspectief; een aanpak die het ministerie van OCW wel hanteert. Overigens moet die aanpak dan wel regelmatig worden gevolgd door visitatiecommissies. Wat zijn de bevindingen van de staatssecretaris in dezen? Wat gebeurt er met de middelen die haar ministerie beschikbaar stelt voor het grote-stedenbeleid?
Mevrouw Liemburg zei dat zij beseft dat het MAVO/VBO-VSO-traject een complex proces is dat nog veel emoties zal oproepen. Zij verwees in dit verband naar een brief van de ontwikkelgroep bouwtechniek waarin de spanning tussen een vakgerichte en een meer sectorgewijze aanpak nog eens duidelijk wordt verwoord. Niettemin had zij het gevoel dat voor de vernieuwing van het onderwijs MAVO/VBO/VSO een goede aanpak is gekozen.
Mevrouw Van Vliet (D66) drong erop aan dat het speciaal en het voortgezet speciaal onderwijs een belangrijke rol blijven spelen in het proces van vernieuwing. Het speciaal onderwijs moet de ruimte hebben om leerlingen op te vangen waarvoor, ook met de hulpstructuur, geen plaats is te vinden binnen een reguliere leerweg.
Dankzij de brief van 23 april is een duidelijk beeld ontstaan van de technische invulling van het examenprogramma; de opzet is overzichtelijker en de betekenis voor de doorstroming en aansluiting komt nu duidelijk tot uitdrukking. Het verrijkingsdeel van de gemengde leerweg roept nog wel een vraag op. Volgens de stukken is dit deel in de theoretische en gemengde leerweg verplicht voor de algemene vakken en in de beroepsgerichte leerweg voor de beroepsgerichte vakken, maar dit geldt ook weer voor de gemengde leerweg. Betekent dit dat in de toekomst bij de gemengde leerweg mag worden gekozen voor een invulling van het verrijkingsdeel met hetzij beroepsgerichte vakken, hetzij algemeen vormende vakken, of zal de school een keuze moeten maken? Het PMB gaat ervan uit dat de gemengde leerweg in deze benadering dichter bij de theoretische dan bij de beroepsgerichte leerweg zal staan, maar in het veld wordt wel geopperd dat de gemengde leerweg in de toekomst zal opgaan in de beroepsgerichte leerweg. Kan de staatssecretaris nu al meer duidelijkheid verschaffen over de gemengde leerweg?
Mevrouw Van Vliet vond het positief dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van mening is dat de AOC's onderdeel moeten uitmaken van dit proces. Voor de theoretische leerweg zou dit betekenen dat er fusies of samenwerkingsverbanden met MAVO's moeten worden gesloten. De bewindslieden stellen in hun brief dat een fusie van een AOC met een kleine MAVO of met een MAVO binnen het AOC voedingsgebied geen automatische waarborg is voor een goede uitwerking van de te starten gemengde leerweg. Wat wordt hiermee bedoeld? Zal in eerste instantie worden gezocht naar fusiemogelijkheden met een MAVO of is het ook mogelijk langs een andere weg tot een gemengde leerweg te komen? Zij had er begrip voor dat meer tijd nodig is om dit proces tot een goed einde te brengen en drong erop aan dat niet met de uitvoering wordt begonnen voordat alle onderdelen zijn uitgewerkt. Voor de ontwikkeling van methodes en materiaal en de voorlichting aan docenten en scholen moet ruimschoots de tijd worden genomen.
Zij was niet erg gelukkig met de invulling van het vak mens en maatschappij. Niet alleen omdat zij betwijfelde of het zinnig is de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en maatschappijleer in een vak onder te brengen, maar ook omdat het nog maar de vraag is of het mogelijk is drie van dergelijke vakken in vier lesuren te stoppen. Waarom worden aardrijkskunde en geschiedenis bij elkaar gevoegd? De gewenste brede visie op de maatschappij kan de leerlingen in principe in de geschiedenislessen worden voorgehouden, terwijl het democratische staatsburgerschap in een combinatie van geschiedenis en maatschappijleer tot uitdrukking kan komen. Als de vakken worden samengevoegd is de kans groot dat een van de drie ondersneeuwt, ook al omdat de vakken na het tweede jaar van de theoretische leerweg facultatief worden. Zij pleitte er daarom voor geschiedenis en maatschappijleer bijeen te voegen en aardrijkskunde als een apart vak te handhaven. De overgang van het vak «science» naar NASK 1 en 2 vond zij een verbetering. Zal «science» in het agrarisch onderwijs de plaats innemen van NASK 1 en 2 of zullen de vakken naast elkaar bestaan?
De eerste ronde van het proces is aan een emancipatie-effectrapportage onderworpen. Wordt deze procedure herhaald?
Volgens de notitie over de beleidsregel pilotprojecten is voorzien in twee evaluatiemomenten waarop eventueel kan worden bijgestuurd. Wat zal dit in de praktijk betekenen? Kan de richting van de projecten nog worden veranderd? De rol van de gemeenten is nu duidelijk neergezet en de wijze waarop zij bij de arbeidsmarktgerichte leerweg worden betrokken, verdient waardering. Onduidelijk is echter op welke doelgroep de hulpstructuur is gericht. De vraag is verder wat dit alles betekent voor de IVBO-leerling. De SLO oppert dat de opleidingsduur zou kunnen worden verlengd en dat de basisvorming voor de examenvakken zou kunnen doorlopen tot het vierde leerjaar. Is dit iets voor een experiment in een wat verder stadium van het proces? Is het mogelijk de positie van de IVBO-leerling binnen de hulpstructuur nader te bezien, zo vroeg mevrouw Van Vliet tot slot.
De heer Cornielje (VVD) meende dat de brief van 4 april jl. noch de noodzaak, noch de wenselijkheid van de combinatievakken aantoont. De staatssecretaris gaat uit van de 2-2-2-formule. Het keuzedeel van de beroepsgerichte leerweg wordt gevuld met beroepsgerichte vakken en biedt daardoor geen ruimte voor de algemene vakken; die moeten daarom in het sectorgebonden deel worden aangeboden. De staatssecretaris merkt vervolgens op dat: «(...) het systeem (dwingt) tot een gelijke benadering van alle leerwegen...». Hij pleitte voor een meer inhoudelijke keuze. De combinatie van natuur- en scheikunde zag hij, gelet op de inhoud van de vakken, wel als een reële mogelijkheid, maar «science» gaat een stap te ver. Overigens kunnen ook vraagtekens worden gezet bij de ontwikkeling van NASK 1 en 2, want als dit nu al gebeurt, staat op voorhand vast dat het ene vak natuurkunde zal worden en het andere scheikunde. Hij vond dat biologie als een zelfstandig vak gehandhaafd moet blijven; als sectorgebonden vak in de sector zorg en welzijn en als facultatief sectorgebonden vak voor het VBO-groen. Overigens heeft het VBO-groen laten weten dat het geen behoefte heeft aan een apart vak «science» voor landbouw en natuurlijke omgeving.
Aardrijkskunde en geschiedenis zijn twee heel verschillende vakken, zo vervolgde hij. Projectmatige samenwerking is natuurlijk altijd mogelijk, maar wel vanuit de eigen discipline. De combinatie van geschiedenis en maatschappijleer past om inhoudelijke redenen beter, maar als deze vakken worden samengevoegd tot een nieuw vak mens en maatschappij moet de inhoud wel zorgvuldig worden gewogen. Aardrijkskunde zou als apart vak moeten blijven bestaan; als facultatief sectorgebonden vak voor de sector zorg en welzijn en natuurlijk ook in het keuzedeel van de andere sectoren. De vrees dat het vak aardrijkskunde op deze manier zal verdwijnen, is ongegrond. Het zal eerder wegvallen als het wordt ondergebracht in een combinatievak, omdat iedere docent geneigd zal zijn te kiezen voor de eigen invalshoek.
De staatssecretaris wijst in haar brief op de mogelijkheid dat de beroepsgerichte vakken een intrasectorale inhoud krijgen. Ook dit leidt weer tot verbreding. Wat is dan nog de betekenis van de afdelingen; zij worden nu toch net zo breed als de sector? Is de staatssecretaris bereid dit onderdeel nader uit te werken in de afdelingsnotitie? De heer Cornielje wees er in dit verband op dat de plannen die in samenwerking met het bedrijfsleven zijn ontwikkeld voor een aantal afdelingen, niet worden gebruikt, omdat de SLO andere programma's voor diezelfde afdelingen heeft gemaakt. Dit leidt tot veel onrust binnen het VBO.
Uit de briefwisseling met de minister van LNV blijkt dat is overeengekomen dat iedere VBO-locatie die nu de theoretische richting verzorgt, straks ook de gemengde leerweg kan aanbieden. Wanneer zal een wetsvoorstel terzake bij de Kamer worden ingediend?
In de taakomschrijving van de regievoerder is sprake van een periodieke voortgangsrapportage aan de staatssecretaris. Ziet zij een mogelijkheid voor een eigen rapportage van de regievoerder aan de Kamer, conform de SVM-berichten of het BVE-info?
De heer Cornielje zei dat de positie van het PMB onduidelijk is, ook voor de scholen. De vraag dringt zich op of het PMB een «verlengstuk» is van het ministerie of een onafhankelijk orgaan dat de staatssecretaris van advies dient. Hij zei dat hem bij lezing van de adviezen het gevoel bekruipt dat het PMB soms een andere agenda hanteert dan de staatssecretaris en de Kamer. Hij hechtte eraan te zeggen dat het primaat van de besluitvorming bij de politiek ligt. Is de staatssecretaris van mening dat zij verantwoordelijk is voor de activiteiten van het PMB? Kan zij de taken van het PMB duidelijk omschrijven: wat mag het en wat moet het? Desgevraagd verwees hij naar de laatste zin van de brief van het PMB van 11 maart 1996 waarin wordt gesteld: «Onze relatief theoretische antwoorden... zullen we toetsen aan de meer concrete programma's die dan op tafel liggen.» Het veld mag niet worden opgezadeld met dergelijke onduidelijke afspraken.
Hij vroeg vervolgens of het PMVO wel voldoende geëquipeerd is om het grote gebied van het voortgezette onderwijs als procesmanagement te volgen.
De ontwikkelstandaard is erg ingewikkeld en het is de vraag of de differentiatie niet te ver doorschiet. Komt het kerndeel niveau 2 van de algemene vakken overeen met het niveau van de basisvorming in die vakken? Is het waar dat door de inrichting van het basisdeel volgens de voorstellen van de SLO, een duidelijke relatie wordt gelegd met de basisvorming? Wat is dan die duidelijke relatie?
Hij zei dat hij eerder heeft geopperd een ontwikkelingswet te ontwerpen voor de hulpstructuur en de arbeidsmarktgerichte leerweg. De staatssecretaris heeft positief gereageerd op die suggestie, maar in haar brief van 25 april komt zij hierop niet terug. Wil zij haar mening toelichten? De heer Cornielje was het eens met de grote betrokkenheid van de gemeenten bij de arbeidsmarktgerichte leerweg, maar vroeg wel waarom zij de aanvraag moeten indienen. Zijns inziens hebben de gemeenten het voortouw bij een opvangvoorziening, maar als het om een leerweg gaat, moeten de scholen het voortouw hebben. Overigens vroeg hij hoe kan worden verzekerd dat de ROC's bij de ontwikkeling van de arbeidsmarktgerichte leerweg worden betrokken. Hij wees erop dat de hulpstructuur problemen kan opleveren voor de AOC's. Zo zal het AOC in Rijswijk in veertien samenwerkingsverbanden participeren. Ziet de staatssecretaris hiervoor een praktische oplossing?
Hij vroeg ten slotte hoe groot het budget is voor de pilotprojecten, uitgesplitst naar de Grote vier, de Grote vijftien en de rest van Nederland. Hoeveel pilotprojecten kunnen uit dit budget worden bekostigd?
Het antwoord van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
De staatssecretaris beaamde dat het veld enthousiast is over het voorgenomen beleid. Soms is het echter iets te enthousiast, in die zin dat het vooruitloopt op de wettelijke regeling en dat brengt natuurlijk de nodige risico's met zich mee. In ieder geval wordt de noodzaak tot verandering onderkend en dat stemde haar optimistisch.
De contouren voor het VSO zijn tijdens een vorig overleg besproken. Binnenkort zal een cyclus van gesprekken met besturen, vakorganisaties en ouderorganisaties over de verdere uitwerking van start gaan. De afspraken die in dit kader moeten worden gemaakt, vertonen veel overeenkomst met de gang van zaken in het Weer-samen-naar-schoolproces.
Zij beaamde dat de herinrichting een complex proces is. Het heeft betrekking op het meest complexe deel van het onderwijs, waarin de differentiatie tussen de leerlingen het grootst is. Oorspronkelijk was het de bedoeling de nieuwe leerwegen per 1 augustus 1998 in te voeren in klas 3. Dit zou betekenen dat de leerlingen van de huidige groep 8 al een ander schooladvies hadden moeten krijgen. Omdat er bovendien nog methodes moeten worden ontwikkeld, is besloten tot een andere programmering.
De basisgedachte van het voorstel voor de combinatievakken is dat een examenprogramma met maar zes vakken de mogelijkheden beperkt. Uit het huidige keuzegedrag kan worden afgeleid welke vakken kopje onder zullen gaan in een systeem dat zich richt op doorstroming. In het ontvangend onderwijs wordt gevraagd om beoordelingsvermogen over maatschappelijke processen, oriëntatie in tijd en ruimte en een bepaalde basis van algemene vorming. De logica aardrijkskunde/zorg en welzijn is er niet, de logica maatschappijleer/zorg en welzijn wel en de logica geschiedenis/zorg en welzijn is betrekkelijk. Juist omdat de genoemde vakken alle zeer waardevol zijn in het voortgezet onderwijs, is de gedachte ontstaan dat een vak moet worden ontwikkeld dat relevant is voor de doorstroming en dat tijd, ruimte en sociale processen combineert. Het is mogelijk zo'n vak te ontwikkelen als de vakleerkrachten bereid zijn over hun eigen schaduw heen te stappen en uit een begrip van doorstroming en relevantie voor de leerling te werken. Het zal echter niet lukken als ieder blijft vasthouden aan het eigen vak. Door die opstelling is het vak mens en maatschappij in het HAVO/VWO mislukt. Dit betekent echter niet dat de afzonderlijke vakken blijven bestaan. Dat kan immers niet in een situatie waarin de leerlingen met het oog op de doorstroming vaste pakketten krijgen om het probleem te ondervangen dat er zoveel kan worden gekozen dat het ontvangend onderwijs daar niets mee kan en er zich dus ook niets van aantrekt; het begint vanuit een soort algemeen gemiddelde. Vakken als geschiedenis en aardrijkskunde zullen verdwijnen uit het VBO als ze niet worden gecombineerd. Geschiedenis wordt nu al nauwelijks gegeven in het VBO, zeker niet in het IVBO. De staatssecretaris zei dat zij de combinatievakken om die reden wil laten ontwikkelen, maar voegde hieraan toe dat zij niet zullen worden ingevoerd als ze niet goed zijn. De docenten zal worden voorgehouden dat er delen uit de bovenbouw zullen verdwijnen als zij er niet in slagen in de vakontwikkelgroepen tot goede resultaten te komen. Uiteindelijk beslissen Kamer en regering over het resultaat. Het ging haar echter te ver op voorhand te zeggen dat de voorgestelde combinatie van vakken geen kans van slagen heeft. Wel is het de vraag wat er moet gebeuren als de combinatie uiteindelijk moet worden afgewezen, omdat er dan hoe dan ook zal moeten worden geschrapt. Zij voelde niets voor een oplossing die zoveel variatie biedt dat de hoofddoelstelling van de exercitie, verbetering van de doorstroming en afstemming van de relevantie, in gevaar komt.
Van de zes examenvakken staat de keuze voor Nederlands, Engels en (in de meeste gevallen) wiskunde vrijwel vast. De keuze voor de overige vakken zal worden bepaald door de keuze voor de sector en de dominante vakken van die sector. Natuur- en scheikunde zijn beide belangrijke bèta-vakken; met de ontwikkeling van NASK kan worden voorkomen dat scheikunde verdwijnt. De minister van LNV en het landbouwonderwijs hebben erop gewezen dat «science» al in de basisvorming van het landbouwonderwijs wordt gegeven onder de noemer «kennis der natuur» en relevant wordt geacht. Het vak «science» zal worden ontwikkeld op basis van de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan. De vakken NASK en «science» kunnen wellicht naast elkaar bestaan. Maar ook hier zal de beslissing voor invoering afhangen van de vraag of het nieuwe vak voldoende is. Overigens was de staatssecretaris verheugd over de steun voor NASK. Het vak «science» is niet aangewezen als vak voor de sector zorg en welzijn, omdat in een eerdere discussie is gezegd dat het vak moet worden benaderd uit de traditie van het landbouwonderwijs en niet moet worden verbreed, maar op korte termijn wil de staatssecretaris dit niet uitsluiten.
Het vak mens en maatschappij zal alleen in de sector zorg en welzijn worden gegeven. Omdat biologie een hoofdkernvak is in deze sector en er twee beroepsgerichte vakken verplicht zijn, blijft er nog één vak over voor de beroepsvoorbereidende leerwegen in het MAVO/VBO-traject. Daarbij moet worden gelet op de doorstroomrelevantie, want beroepsgericht lang en MAVO hebben dezelfde doorstroomrechten en de AVO-vakken mogen niet uit elkaar lopen, want dan kan de ROC er niets mee. Voor AVO-vakken geldt dat ze vergelijkbaar zijn als ze dezelfde doorstroomrechten geven. Er kan dus worden gekozen tussen mens en maatschappij en wiskunde. Wiskunde wordt niet opgelegd, omdat verplichting leidt tot te veel emotionele bezwaren. Op dit kleine segment van het vakkenpakket richt de discussie zich nu. De staatssecretaris wees erop dat zij een keuze moet maken als de ontwikkeling van een combinatievak wordt afgewezen. De school zal de uitbreiding van keuzemogelijkheden organisatorisch niet kunnen opbrengen en omdat het ontvangend onderwijs ook noten op zijn zang heeft, zal aardrijkskunde verdwijnen uit het profiel zorg en welzijn. Zij herhaalde dat over de invoering van de combinatievakken pas zal worden beslist nadat zij zijn uitgewerkt. Het is niet de bedoeling een soort mix of optelsom te maken van geschiedenis en aardrijkskunde zodat de leerling die kiest voor mens en maatschappij èn voor aardrijkskunde en geschiedenis, drie keer hetzelfde zou doen. Dat zou een slordig gebruik zijn van de beschikbare onderwijstijd. Zij drong erop aan dat eerst het advies van de SLO wordt afgewacht alvorens een conclusie wordt getrokken.
De regievoerder is inmiddels benoemd en is al in gesprek met provincies, IPO, branche-organisaties, deelplan- en besturenorganisaties. Verder hebben enkele VO-scholen hem al benaderd om raad. Daarnaast heeft hij de AOC-Raad en de AOC's benaderd over de specifieke problematiek van de AOC's, en SLO en PMB over de afstemming tussen de deelprojecten. Ook treft hij voorbereidingen voor een nulmeting. Naar verluidt wordt de opstelling van de regievoerder als prettig ervaren. Op de vormgeving van de berichtgeving over deze activiteiten wordt thans gestudeerd. Het veld moet natuurlijk goed worden geïnformeerd, evenals de Kamer. Communicatie is belangrijk, want er doen nu veel verhalen de ronde die slechts verwarring zaaien. Hier wreekt zich echter dat het aangekondigde communicatieplan nog niet klaar is. Hopelijk wordt het nog deze zomer afgerond, het kan dan na het reces met de Kamer worden besproken.
In de pilotprojecten worden verschillende segmenten van de zorgstructuur beproefd, zo vervolgde de staatssecretaris. Zij beaamde dat de projecten niet al te royaal van financiële middelen moeten worden voorzien, om problemen bij de voortzetting onder normale condities te voorkomen. Bij de afweging van de aanvragen zal hiermee rekening worden gehouden. Voor de projecten is in totaal een bedrag van 3 mln. beschikbaar. In het onderwijsoverleg is al over de pilotprojecten gesproken. Op dit moment worden de aanvragen gecompleteerd, want de reeds ingediende aanvragen voldeden niet aan de condities die nu zijn gesteld. De aanvragen zullen door een onafhankelijke adviescommissie worden beoordeeld die naar verwachting medio augustus advies zal uitbrengen. Daarnaast zal een begeleidingscommissie worden ingesteld die gedurende de implementatie van de pilotprojecten de vinger aan de pols zal houden.
Met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken is al eerder afgesproken dat de vier grote steden pilotprojecten krijgen. Verder zal een aantal aanvragen van de G15-gemeenten worden gehonoreerd. Die projecten zijn niet inbegrepen in het budget van 3 mln. De vier grote steden hebben van het ministerie van OCW een ambtenaar en een budget gekregen voor het opzetten van een aantal activiteiten in het kader van het lokale onderwijsbeleid. Een vergelijkbare afspraak is gemaakt met de G15, gekapitaliseerd voor een bedrag van f 150 000. De inzet voor de G15 wordt dus gekoppeld aan de uitwisseling van menskracht. Overigens hevelt het ministerie van OCW geen geld over naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. In het kader van lokaal onderwijsbeleid worden budgetten overgeheveld naar de gemeentes. De wethouders van de grote steden vragen in de gesprekken over de betekenis van het grote-stedenbeleid voor het lokale onderwijs wel of de budgetten mogen worden gebundeld om een «multiplier» effect te generen. Daar is op zich geen bezwaar tegen, maar het onderwijsgeld mag niet worden gebruikt voor andere activiteiten. Het moet zichtbaar blijven voor het onderwijs als doeluitkering van OCW. Zij voegde hieraan toe dat zij zelf met de betrokken wethouders praat over de vraag hoe het beleid het beste van de grond kan worden getild.
De examenprogramma's zijn inderdaad overzichtelijker geworden. Overigens is de verdeling in basis-, kern- en verrijkingsdelen voor de leerlingen niet zichtbaar. Voor hen geldt alleen dat zij de inhoud van het vak moeten beheersen om examen te kunnen doen. Op de vraag of dit betekent dat wiskunde bij de beroepsgerichte leerweg lang dezelfde zwaarte heeft als wiskunde bij het MAVO, antwoordde de staatssecretaris ontkennend. Voor de beroepsgerichte leerweg lang geldt het basis- en kerndeel, voor het MAVO basis-, kern- en verrijkingsdeel.
De gemengde leerweg ligt dichter bij de theoretische dan bij de beroepsgerichte leerweg. Er zit een beroepsgericht vak in, maar voor het overige zijn de vijf AVO-vakken hetzelfde als binnen het MAVO. Dit zal nog verder worden uitgewerkt.
In een brief van het ministerie van LNV wordt gesteld dat: «juist voor leerlingen zoals die momenteel volgens de theoretische richting agrarisch voorbereidend beroepsonderwijs volgen, (...) de gemengde leerweg (zal) gaan voorzien in het handhaven van brede aansluitingsmogelijkheden.» De bedoeling is dat die brede doorstroming uit het agrarisch VBO naar andere sectoren in het vervolgonderwijs blijft gehandhaafd. Dit kan worden bereikt door een breder vakkenpakket aan te bieden of door partners te zoeken. De staatssecretaris stelde voor dit traject te verkennen en vervolgens de Kamer over de uitkomsten te rapporteren. Zij wees in dit verband op de ongezonde concurrentieverhoudingen die kunnen ontstaan met het regulier VBO/MAVO-onderwijs.
Ook het intrasectorale programma moet nog worden uitgewerkt. In deze uitwerking zullen de doorstroomrelevantie en het civiel effect van het diploma centraal staan. Het is niet de bedoeling een breed, diffuus sectorprogramma op te stellen, maar een intrasectoraal programma met modules die werkelijk kunnen functioneren. Binnen de branches zelf wordt al aan een intrasectorale verbreding gewerkt, bijvoorbeeld voor installatietechniek en elektrotechniek die bepaalde technische vaardigheden gemeen hebben.
Zij herinnerde eraan dat de Kamer zich vorig jaar lovend heeft uitgelaten over het PMB en het voornemen voor de introductie van een procesmanagement voortgezet onderwijs. Aan het PMB is nu advies gevraagd en dit advies, de brief van 11 maart, is zonder verder commentaar aan de Kamer voorgelegd. Het PMB is voor dit advies uitgegaan van de eigen expertise en heeft geen rekening gehouden met de kaders die de politiek heeft geschetst. Het is vervolgens aan de politiek om een oordeel te geven. Zij hechtte eraan dat de deskundigen te werk gaan zonder zelfcensuur. Over de politieke verantwoordelijkheid voor het procesmanagement kan geen misverstand bestaan, die ligt bij de staatssecretaris.
Aan de SLO is gevraagd een oplossing te zoeken voor de spanning tussen de basisvorming en de beroepsvoorbereiding. In het vierjarig traject van VBO/MAVO moet zoveel gebeuren dat er soms problemen ontstaan, vooral in het IVBO. Gevraagd is of bepaalde kerndoelen van de basisvorming kunnen worden ingebracht in de beroepsvoorbereidende vakken. Het gaat er immers niet om door wie ze worden gegeven, maar dat ze worden gegeven. De staatssecretaris zei dat dit een ingewikkeld vraagstuk is, ook omdat de vakdocenten hiervoor over de eigen schutting moeten heenkijken, maar het lijkt de enige manier om onderwijstijd te winnen. De resultaten zullen op een later moment moeten worden beoordeeld, maar nu al staat vast dat VBO en MAVO een vierjarig programma behouden dat voor 85% van de leerlingen haalbaar moet zijn. Voor de overige 15% van de leerlingen zullen vrijstellingen moeten worden gegeven of praktijklessen. Het staat de SLO natuurlijk vrij zijn zorg uit te spreken over deze beperking, maar hen is juist gevraagd alle expertise aan te boren om een oplossing te vinden voor dit vraagstuk. Voor deze groep gaan de AVO-vakken mee tot het einde van het vierde jaar, maar niet ieder vak zit in het eindexamen. Het ambitieniveau blijft vooralsnog hoog. De vraag is hoe beroepsvoorbereiding en kerndoelen in elkaar kunnen worden geschoven en hoe het vrijstellingenbeleid voor individuele leerlingen eruit moet zien. Dan komen ook de certificaten ter sprake. De SLO moet helderheid bieden over de programmering.
De staatssecretaris merkte vervolgens op dat in het kader van de arbeidsmarktgerichte leerweg vrijwel alle VSO-MLK-scholen zullen worden omgezet in een school voor arbeidsmarktgerichte leerweg, onder de nieuwe noemer: school voor praktijkonderwijs. Voor de opname van het VSO in het VO wordt nog een traject uitgewerkt. IVBO-leerlingen en een deel van de VSO-leerlingen zullen waar dat kan een diplomagericht programma doorlopen. Als zij dat niet kunnen, kunnen zij certificaten behalen gericht op de assistentenopleidingen in de BVE-sector. Overigens is het in dit stadium lastig dat er nog nauwelijks assistentenopleidingen zijn, de ROC's ontwikkelen die nu in het kader van de WEB. Om de doorstroming te bevorderen moeten de certificaten uit het VBO minimaal aansluiten op de assistentenopleidingen in de ROC. Voor de leerling die hieraan niet kan voldoen, is de arbeidsmarktgerichte leerweg ofwel het praktijkonderwijs bedoeld. Deze vorm van onderwijs mag echter niet worden beschouwd als restonderwijs. De intrede is alleen mogelijk als de leerling toelaatbaar wordt geacht door de regionale verwijzingscommissie. Die VSO-leerlingen, in het bijzonder in het MLK en voor een deel in het ZMOK, waarvan niet kan worden verlangd dat zij het totale traject van diploma-onderwijs volgen, zullen voorzover mogelijk de basisvorming volgen en vervolgens een individueel traject krijgen aangeboden dat perspectief biedt op eenvoudig functies onder het assistentenniveau.
Overigens merkte zij nog op dat het begrip arbeidsmarktgerichte leerweg een mondvol is voor ouders en leerlingen. School voor praktijkonderwijs achtte zij beter, ook omdat deze term precies aangeeft wat er gebeurt.
Gedachtenwisseling in tweede termijn
De heer Van der Vlies (SGP) zei dat hij de twijfels over de combinatievakken deelt. Het pleidooi van de staatssecretaris om eerst de resultaten van de vakontwikkeling af te wachten, klinkt redelijk, maar de vraag is wel of er op deze manier niet een soort autonoom proces ontstaat. Is er straks überhaupt nog een vrije beslissing mogelijk?
Hij sloot zich aan bij de vraag om een rapportage van de regievoerder aan de Kamer.
De fusies van AOC's en MAVO's die nodig zijn voor de gemengde leerweg zullen in een planprocedure worden opgenomen. Daarmee kan echter niet te lang worden gewacht, want steeds meer MAVO's raken ingekaderd in andere structuren en lang niet in alle gevallen is er sprake van een voor de hand liggende partner. Hij drong erop aan dat dit op korte termijn wordt bezien.
Hij had begrip voor de beslissing van de staatssecretaris om wijziging te brengen in de programmering van de introductie van het leerwegenstelsel. De staatssecretaris schrijft in haar brief van 3 juni dat dit niet tot uitstel leidt, want het leerwegenstelsel zal meteen in de eerste leerjaren effect hebben op de oriëntatie op de verdere studie. Maar daarvoor was toch de basisvorming bedoeld? Betekent dit dat er uit de bovenbouw, omdat het leerwegenstelsel nodig wordt geacht, weer een beweging terugkomt de basisvorming in? Kan de staatssecretaris dit toelichten?
Hoe kan worden voorkomen dat een school voor praktijkonderwijs, in de volksmond praktijkschool wordt met alle risico's van dien? Er zijn immers al praktijkscholen in een heel andere onderwijssoort. Verder moet worden gewaakt voor het beeld van een soort restcategorie in het onderwijs en dus voor stigmatisering. Het begrip praktijkonderwijs kan verkeerde associaties oproepen.
De heer Van der Camp (CDA) vroeg of de wijziging van de programmering betekent dat de nieuwe vakken eerst op 1 augustus 2000 worden geïntroduceerd. Hij vond dit erg ver in de tijd en betwijfelde of dit een verstandige beslissing is. Heeft deze wijziging nog financiële gevolgen?
Het nieuwe leerwegenstelsel wordt wel erg ingewikkeld, zo vervolgde hij. Naast de 2-2-2-formule is er de verticale lijn vier sectoren (zorg en welzijn, techniek, economie en landbouw), daarbinnen de indeling theoretische leerweg, gemengde leerweg, beroepsgerichte leerweg, dáárbinnen verrijking op weg naar lang en op weg naar kort, en dáárbinnen basis-, kern- en verrijkingsdelen. Hoe zal dit in de praktijk uitwerken? De leerlingen beginnen met vijftien vakken basisvorming en eindigen in de laatste twee jaar met een heel genuanceerde benadering. Hij drong erop aan dat naar enige vereenvoudiging wordt gestreefd om te voorkomen dat dit, overigens op papier goede, systeem in de praktijk vastloopt. Acht de staatssecretaris het mogelijk dat een brede scholengemeenschap met een kleine VBO-afdeling dit genuanceerde programma kan aanbieden?
De heer Van der Camp betreurde het dat in de stukken nauwelijks wordt gesproken over het IVBO. Het IVBO is een weliswaar dure, maar succesvolle onderwijssoort voor een zwakke groep. Daarom ook is zowel in mei 1995 als in januari 1996 gezegd dat het idee van de hulpstructuur uitwerking verdient, evenals de samenwerkingsverbanden VSO/LOM, maar dat de resultaten van bestaande IVBO-afdelingen niet uit het oog mogen worden verloren. Hij pleitte voor meer aandacht voor het IVBO, ook in alle opdrachten, bijvoorbeeld aan de regievoerder.
Hij vroeg de staatssecretaris te waken voor veralgemenisering van de examenprogramma's van bouwtechniek. De vakken schilderen, metselen en timmeren moeten apart worden gehouden.
Hij vreesde dat de nieuwe naam praktijkonderwijs snel tot verwarring zal leiden, ook al omdat het begrip arbeidsmarktgerichte leerweg al redelijk is ingeburgerd. Hopelijk leidt deze keuze er niet toe dat op den duur een aparte school zal ontstaan.
Uit het veld komen berichten dat het vak biologie in de basisvorming op dit moment niet «vol» genoeg is, omdat een gedeelte van de stof is overgegaan naar het vak verzorging. Is de verdeling over de vakken in de basisvorming in relatie tot de bovenbouw van MAVO/VBO wel voldoende?
De heer Van der Camp sloot zich aan bij de terughoudende opstelling ten opzichte van het vak mens en maatschappij. Zijn voorkeur ging uit naar een combinatie van geschiedenis en maatschappijleer en aardrijkskunde als apart vak. Verder vond hij het de moeite waard de mogelijkheden van NASK 1 en 2 te onderzoeken.
Mevrouw Liemburg (PvdA) wees erop dat de inhoud van het vak aardrijkskunde in de afgelopen jaren aanzienlijk is veranderd. Het vak is nu meer dan topografie en bevat ook elementen die wijzen in de richting van maatschappijleer. De ontwikkeling van nieuwe vakken moet vanzelfsprekend kritisch worden gevolgd, maar dit betekent niet dat het denken stil moet staan. Het feit dat de staatssecretaris heeft besloten het vak mens en maatschappij niet in te voeren voor HAVO/VWO, sterkte mevrouw Liemburg in de overtuiging dat de resultaten van de vakontwikkeling zorgvuldig worden beoordeeld.
Zij meende dat de resultaten bepalend zijn voor de vraag of het begrip praktijkonderwijs stigmatiserend zal werken. Zij vond het een goede naam, omdat hij inzichtelijk is en bevattelijk voor de mensen die er gebruik van maken.
Zij herinnerde eraan dat eerder is gezegd dat onderwijsvernieuwing pas mag worden ingevoerd als aan alle randvoorwaarden is voldaan. Deze opvatting wordt bevestigd door het verslag van de onderwijsinspectie, waaruit blijkt hoeveel moeite het onderwijsveld heeft met vernieuwingen, onder meer omdat bij de invoering nog niet alle onderdelen van het proces zijn afgerond. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van leermiddelen. Het veld is daarom blij met de aangekondigde wijziging van de programmering. Dit laat onverlet dat de vaart er niet uit mag gaan. Het proces leidt op den duur wellicht tot integratie van de basisvorming en het vernieuwde VBO/MAVO, omdat in dit onderwijssegment meer tijd nodig is om de basisvorming tot zijn recht te laten komen. De spanning die dan ontstaat met het vervolgonderwijs mag echter niet uit het oog worden verloren. Dit is een complex proces dat de nodige tijd zal vragen. Mede daarom lijkt het tijdpad in de brief van 3 juni verstandig gekozen.
Mevrouw Van Vliet (D66) stemde ermee in dat de combinatievakken worden ontwikkeld, maar dat pas een beslissing wordt genomen over de invoering als de resultaten bekend zijn. Zij benadrukte dat dit geen onomkeerbaar proces mag zijn.
De verwarring over de invulling van het verrijkingsdeel in de gemengde leerweg komt voort uit reactie op de vragen van de staatssecretaris aan het PMVO. Mevrouw Van Vliet ging ervan uit dat dit advies niet wordt overgenomen.
Zij drong erop aan dat er naast de sectorgerichte ontwikkeling, ook aandacht wordt besteed aan afdelingsgerichte ontwikkeling. Verder deelde zij de mening dat het IVBO-onderwijs zijn centrale rol moet blijven behouden tot absoluut zeker is dat er een beter alternatief is.
De heer Cornielje (VVD) zei dat hij instemt met de voorgestelde fasering, juist vanwege de complexiteit van de materie en de vele trajecten die nog moeten worden ontwikkeld en doorlopen. Het veld is zeker bereid mee te werken aan vernieuwingen en veranderingen, maar de spankracht van het onderwijs, zeker van het VO, is niet onbeperkt. Daarom moeten heldere lijnen worden uitgezet; voor alle betrokkenen moet duidelijk zijn wat op welk moment van hen wordt verwacht. Nu er toch wat meer tijd lijkt te komen, komt opnieuw de vraag aan de orde of het niet beter zou zijn de ontwikkelkaders in een wettelijke regeling vast te leggen, juist omdat daaraan zekerheid kan worden ontleend.
De kritiek op de voorstellen voor de combinatievakken mag niet worden uitgelegd als een pleidooi om het denken stil te zetten. Daarom zou, indien wordt overgegaan tot de ontwikkeling van het vak mens en maatschappij, daarnaast op gelijkwaardige wijze ook het vak geschiedenis en maatschappijleer als één vak moeten worden ontwikkeld. Dan is een reële keuze tussen verschillende alternatieven mogelijk. De heer Cornielje waarschuwde ervoor dat in «onderwijsland» de gedachte heerst dat een experiment altijd moet lukken. Hij drong erop aan dat de staatssecretaris geen onomkeerbaar besluit neemt.
Hij vroeg de staatssecretaris de «afdelingsnotitie» zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen, omdat in het veld veel onrust bestaat over de breedte van de afdelingen. Hij drong erop aan dat de afdelingen van bouwtechniek hun beroepsgerichte karakter behouden en verder worden ontwikkeld in overleg met het relevante bedrijfsleven of beroepenveld.
Een wetsvoorstel voor de samenwerking tussen MAVO's en AOC's zou op korte termijn aan de Kamer moeten worden voorgelegd, opdat aan de hand daarvan kan worden gediscussieerd over de voorstellen en de gevolgen daarvan voor het overige voortgezet onderwijs. De uitvoeringslocaties van een AOC mogen niet worden beknot in hun mogelijkheden. Hij onderschreef dit uitgangspunt in de brief van de minister van LNV.
Tot slot zei hij dat hij tevreden is dat de staatssecretaris de volle politieke verantwoordelijkheid voor het werk van het PMB/PMVO op zich neemt.
De staatssecretaris wees erop dat in het verleden experimenten en projecten niet altijd zijn omgezet in beleid. Zij zegde de Kamer toe dat zij geen onomkeerbare stappen zal nemen en eerst de resultaten zal wegen voordat zij een beslissing neemt. Die werkwijze is ook gevolgd bij de ontwikkeling van het vak mens en maatschappij voor HAVO/VWO dat, juist vanwege die resultaten, niet zal worden ingevoerd op 1 augustus 1998. De vakontwikkelgroepen krijgen nog twee jaar de tijd. Als het resultaat ook dan nog onvoldoende is, zal het vak filosofie ter discussie worden gesteld. Het is inderdaad mogelijk terug te vallen op aparte vakken als in oktober of november a.s. zou blijken dat het resultaat van het combinatievak mens en maatschappij voor MAVO/VBO onvoldoende is, maar het is dan wel de vraag hoe. Overigens worden geschiedenis en maatschappijleer ook ontwikkeld als één vak. Een vergelijking is dus mogelijk.
Zij herhaalde dat aan een communicatiemedium van de regievoerder wordt gewerkt, omdat er grote behoefte bestaat aan duidelijkheid over de stappen die zullen worden genomen. In juni verschijnt een aparte uitgave van Uitleg over VBO/MAVO. Verder zal het communicatieplan naar verwachting nog deze zomer worden uitgebracht.
De herschikkingsactiviteiten van VBO- en MAVO-scholen en de fusie en/of samenwerking tussen AOC's en MAVO-scholen moeten voortvloeien uit de activiteiten van de provincies, de scholen en de regievoerder. Zij verwachtte dat er rond de zomer een overzicht gereed is van de vraagstukken waarvoor nog een antwoord moet worden gevonden. De staatssecretaris stelde voor hierover in het najaar van gedachten te wisselen. Voor de scholen die al drie jaar onder de opheffingsnorm zitten, biedt dit echter geen oplossing. Voor hen gelden de normen van de vigerende wetgeving. Dit betekent dat zij zullen worden gesloten, zelfs als het ernaar uitziet dat zij wellicht nog een fusiepartner kunnen vinden.
Zij bestreed dat er onduidelijkheid bestaat over het aanbod op de uitvoeringslocaties van het agrarisch VBO. Thans wordt bekeken welke positie het landbouwonderwijs inneemt ten opzichte van het omringend onderwijs. Zij drong erop aan dat deze discussie wordt gevoerd zodra het totale pallet voorligt. Met de minister van LNV zal worden nagegaan welke vraagstukken zich aandienen. Overigens gaat het vooral om behoud van de brede uitstroom naar een ROC. Dit hoeft niet per se te verlopen via de gemengde leerweg, maar kan ook door iets meer variatie in de vakkenpakketten worden bereikt. Ongewenste vormen van concurrentie tussen regulier VO en landbouw VO moeten worden beëindigd dan wel voorkomen.
De concurrentieverhoudingen zijn in de planprocedure essentieel en het gaat niet aan voor de ene school een oplossing te kiezen die ten koste gaat van de levensvatbaarheid van de ander. Het luistert allemaal zeer nauw en ad-hocbeslissingen zijn hier uit den boze.
De staatssecretaris was het eens met de opmerkingen over de veranderingen in het VBO/MAVO. Bepaalde vakken van de basisvorming kunnen in de toekomst wellicht worden meegenomen tot het einde van het vierde jaar. De scholen zullen voor hun programmering in de tijd dan een andere benadering kunnen kiezen voor vakken als Nederlands, Engels en wiskunde. Daarom heeft een beslissing over de ontwikkeling van vakken voor klas 3 en 4 ook gevolgen voor klas 1 en 2, zeker in het VBO, maar gedeeltelijk ook in het MAVO. Zij benadrukte dat zij de eerste is die aandringt op vaart, maar niet ten koste van alles. De relatie basisvorming/bovenbouw wordt in zijn totaliteit bezien, dat is ook aan de SLO gevraagd. Dit alles overwegende, leek het niet verstandig de nieuwe leerwegen al per 1 augustus 1998 in te laten gaan voor klas 3. Natuurlijk zijn er scholen die al meer kunnen doen, maar het is nu nog niet duidelijk hoe dit kan worden georganiseerd. Verder zou het natuurlijk mooier zijn geweest als de samenhang longitudinaal basisvorming/bovenbouw in een keer verwezenlijkt was, maar de motie waarin wordt aangedrongen op veranderingen in de bovenbouw, is pas ingediend tijdens de behandeling van de basisvorming. Een verantwoorde invoering in 1998 in klas 3 lijkt nu niet mogelijk; de vakontwikkeling is nog niet klaar en de produkten moeten nog worden veranderd, want wat nu in het land circuleert, voldoet niet altijd aan de verwachtingen. Daarom is advies aan de SLO gevraagd. Het vraagt nog veel werk voordat basisvorming en bovenbouw in elkaar vloeien, juist vanwege die longitudinaliteit en het verschil in tempi en niveaus in VBO/MAVO.
De wijziging van de programmering heeft geen financiële consequenties.
Naar aanleiding van de opmerking dat het vak biologie te leeg zou zijn, herinnerde de staatssecretaris aan de discussie die destijds is gevoerd over het vak verzorging en de vraag waar bepaalde modules moesten worden ondergebracht. Natuurlijk kan steeds opnieuw worden gesproken over de vraag waar bepaalde modules thuishoren, maar de leerlingen krijgen alle stof die zij nodig hebben om over een voldoende ondergrond te beschikken. Aan de SLO is gevraagd te bezien wat in de beschikbare onderwijstijd nog verder mogelijk is voor de populatie leerlingen die het betreft, mede gelet op de doorstroomeisen in de tweede fase.
De keuze voor het begrip praktijkonderwijs is vooral ingegeven door de wens te komen tot een aansprekende terminologie; het is de meest voor de hand liggende term. De staatssecretaris voegde hieraan toe dat zij openstaat voor andere namen die duidelijk aangeven wat er gebeurt in de school die zich richt op de arbeidsmarkt.
De ordening van de examenprogramma's verloopt langs de lijn van de leerwegen. De zorgstructuur daar omheen vindt nu plaats in het IVBO en VSO (LOM, MLK en ZMOK). In de toekomst zal de term zorgstructuur worden gehanteerd. In de wet en bij AMvB zullen de pedagogisch-didactische concepties en de modulaire opbouw van de certificaten worden uitgewerkt. Het aanbod zal rekening houden met de verscheidenheid van leerlingen. Er komt dus een einde aan de situatie dat bepaalde opleidingen zijn afgesloten voor IVBO-leerlingen.
De staatssecretaris zei dat aan de SLO is gevraagd bij de uitwerking van zijn advies ook het emancipatoire effect van de voorstellen te betrekken.
Zij antwoordde bevestigend op de vraag of afdelingen kunnen worden gehandhaafd. Het VBO wordt geordend via de lijn van afdelingen en ook de programma's worden gemaakt via die lijn. Welke dat zijn, is bekend uit eerdere stukken. Daarnaast is er ruimte voor intrasectorale programma's binnen een sector op een wijze die voldoende civiel effect geeft een aansluit op opleidingen in de tweede fase. De mogelijkheden hiertoe worden nu verder verkend en ontwikkeld.
Desgevraagd voegde zij hieraan toe dat er een programma komt voor de afdeling bouwtechniek. Voor het overige staat er nog niets vast. De differentiaties binnen die afdeling zijn vaak problematisch voor de scholen, want menig school heeft nu al nauwelijks leerlingen genoeg om zijn afdelingen in stand te houden. Thans wordt nagegaan hoe binnen de afdeling bouwtechniek met verrijkingsprogramma's kan worden gewerkt. Zij drong erop aan dat enig geduld wordt betracht tot het resultaat bekend is.
Steeds opnieuw doet zich de vraag voor welk onderwijs wordt aangeboden in de eerste en welk in de tweede fase. De tweede fase wil breed opgeleide mensen met sociale vaardigheden die de taal voldoende beheersen en een goede ondergrond hebben voor bijvoorbeeld NASK. Daarnaast hebben de leerlingen ook beroepsvoorbereiding nodig. Veel VBO-scholen hebben zich ten doel gesteld de leerling zoveel mogelijk vrijstellingen te laten verwerven voor de tweede fase, maar het ontvangend onderwijs houdt nauwelijks rekening met die vrijstellingen, Met de branches, BVE-sector en met iedereen die iets te melden heeft, wordt thans nagegaan hoe de aansluiting eerste/tweede fase op orde kan worden gebracht.
De staatssecretaris merkte ten slotte op dat de leden van het PMVO primair worden uitgenodigd vanwege hun deskundigheid. Zij worden gekozen op grond van hun praktische ervaring en niet vanwege hun politieke overtuiging.
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).
Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), Deetman (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24400-VIII-98.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.