nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 juni 1996
Bij brief van 28 juli 1995 (23 900, nr. 11), waarbij vragen van uw
Kamer werden beantwoord, betrekkend hebbende op de voortgang van de (rijks-)wetgeving
met betrekking tot de bestrijding van de internationale grensoverschrijdende
criminaliteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk, heb ik u nader geïnformeerd
over de voortgang van het ontwerp van Rijkswet tot nadere regeling van de
interregionale rechtshulp op basis van artikel 40 van het Statuut voor het
Koninkrijk der Nederlanden.
In aanvulling daarop moge het volgende dienen.
Van 11 tot en met 15 december 1995 zijn over de wenselijkheid van een
Rijkswet op de interregionale Rechtshulp tussen Nederland, de Nederlandse
Antillen en Aruba op ambtelijk niveau besprekingen gevoerd die ten doel hadden
een ontwerp met die strekking bij de Rijksministerraad aanhangig te maken.
De besprekingen resulteerden in een conceptverslag waarvan de voorlopige slotsom
was, dat aan een Rijkswet behoefte bestaat, maar alleen in een vereenvoudigde
en faciliterende redactie.
Een eerder ontwerp van Rijkswet van oktober 1992 bleek daarom niet bruikbaar,
reden, waarom eerdere besprekingen – waaraan de brief van 28 juli 1995
refereert – over een dergelijke regeling vruchteloos zijn gebleven.
Nadat het conceptverslag, met redactievoorstellen, in februari van dit
jaar werd rondgezonden aan de ambtelijke gespreksdeelnemers op Curaçao
en Aruba, is in april daaraanvolgend van Arubaanse zijde bericht dat de Arubaanse
gepsrekspartners het advies willen afwachten van de commissie-De Ruiter die
zal adviseren ten aanzien van de strafrechtelijke samenwerking binnen het
Koninkrijk.
Deze gesprekspartners willen dat advies betrekken bij hun commentaar op
het eerder genoemde conceptverdrag.
De redactionele inbreng van Arubaanse zijde bij gemeld ontwerp is van
groot belang.
Dientengevolge zal – in afwijking van een eerdere planning waaraan
de brief van 28 juli 1995 refereert – geen ontwerp van Rijkswet aanhangig
gemaakt kunnen worden in het wetgevingsproces vóór het zomerreces
van uw Kamer.
Van nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot dit ontwerp zal ik uw Kamer
uiteraard aanstonds op de hoogte stellen.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager