nr. 82
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 juli 1996
Tijdens Algemeen overleg op 5 juni jl. van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken, heb ik toegezegd, de Kamer nader te informeren over het verloop van
de verkiezingen in Albanië en de hieraan te verbinden conclusies, na
verschijning van het definitieve rapport van het ODIHR over de verkiezingswaarneming.
De conclusies van het ODIHR over het verloop van de eerste verkiezingsronde
van 26 mei jl., bevestigen die van haar eerdere, voorlopige rapport, namelijk,
zoals ik reeds vermeldde in mijn brief van 31 mei jl. (24 400 V, no. 68),
dat de eerste ronde niet vrij en eerlijk is verlopen.
De tweede ronde van de verkiezingen op 16 juni jl., die plaatsvond in
17 kiesdistricten waar eerder malversaties waren geconstateerd, lijkt daarentegen
wel vrij en eerlijk te zijn verlopen. Overigens werd deze twee ronde, ondanks
de oproepen en bemiddelingspogingen onder meer van de Europese Unie om haar
te bewegen daaraan deel te nemen, door de oppositie geboycot.
In dit verband kan nog worden vermeld dat de Europese Unie van mening
is dat het verloop van de verkiezingen vooralsnog een remmende uitwerking
heeft op de verdere ontwikkelingen van haar betrekkingen met Albanië.
Ook in andere multilaterale fora, zoals de Raad van Europa en de OVSE, worden
deze verkiezingen aan de orde gesteld. De Regering zal hierbij aandacht blijven
vragen voor initiatieven, zoals onder meer ontwikkeld door de Europese Unie
en de Raad van Europa, ter bevordering van het democratiseringsproces in Albanië.
Betrokkenheid en vergrote inzet van de Albanese autoriteiten ten behoeve van
het democratiseringsproces blijven hierbij een essentiële voorwaarde.
Volledigheidshalve gaat de tekst van het definitieve ODIHR-rapport ter
kennisneming hierbij1.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo