24 400 D
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Provinciefonds voor het jaar 1996

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 oktober 1995

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de eer van haar bevindingen verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De vragen met de daarop door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Financiën gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt. Met de vaststelling van dit verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes

1

In hoeverre is de beoogde ingangsdatum van de verruiming van het provinciaal belastinggebied per 1 april 1996 een realistische inschatting?

Het wetsvoorstel tot verruiming van het provinciaal belastinggebied is thans in behandeling bij de Tweede Kamer. Voor invoering per 1 april 1996 is het geboden dat de wet voor 31 december 1995 in het Staatsblad is geplaatst.

2

Hoe is het accres van het provinciefonds opgebouwd?

Een kenmerk van de normeringssystematiek is dat het accres een geïntegreerde norm betreft, die zowel op loon-, prijs- als volumemutaties betrekking heeft.

Het accrespercentage ad 2,06, waarvan bij de raming van het accres voor 1996 is uitgegaan, is gelijk aan de groei van de gecorrigeerde netto-rijksuitgaven.

3

Kunnen de cumulatieve effecten die de provincies ondervinden ten gevolge van de beoogde verdeling van de uitkeringen (algemene en integratieuitkeringen) nader in kaart worden gebracht?

De integratie van de middelen die in verband met de Decentralisatie-impuls naar het Provinciefonds zijn overgeheveld vindt plaats gedurende de periode 1995 t/m 1998. De cumulatieve herverdeeleffecten over deze periode, die met de integratie in de algemene uitkering gepaard gaan, zijn hieronder weergegeven. De herverdeeleffecten zijn uitgedrukt in een percentage van de algemene uitkering voor het uitkeringsjaar 1995 van de betreffende provincie.

ProvincieEffect in % van de algemene uitkering
Groningen–0,71
Friesland0,15
Drenthe–0,25
Overijssel–0,25
Gelderland0,86
Utrecht1,55
Noord-Holland3,29
Zuid-Holland–2,02
Zeeland–1,68
Noord-Brabant–0,05
Limburg–2,38
Flevoland1,23

De negatieve herverdeeleffecten per jaar zijn zodanig, dat geen enkele provincie er meer dan 1% van zijn algemene uitkering per jaar op achteruit gaat. De methodiek waarbij het negatieve herverdeeleffect van de integratie maximaal 1% per jaar bedraagt, is conform de afspraken die ter zake tussen het Rijk en het IPO zijn gemaakt.

Voor de volledigheid merk ik op dat het integratietraject is gebaseerd op de bestaande regelgeving. In het kader van de herziening van het Provinciefonds zal naar alle waarschijnlijkheid de integratie sneller tot stand kunnen worden gebracht en zullen de effecten van de integratie wijzigen ten opzichte van bovenstaand overzicht.

4

In hoeverre wordt bij de verdeling van het bedrag rivierdijkversterkingen rekening gehouden met de nieuwe situatie als gevolg van de uitvoering van het plan Boertien?

De Commissie Boertien I heeft aanbevelingen opgesteld voor de versterking van de rivierdijken. Het betreft met name aanbevelingen op welke wijze in het ontwerp beter rekening kan worden gehouden met andere waarden, zoals landschap, natuur en cultuurhistorie, de LNC-waarden.

Op basis van deze aanbevelingen is in 1994 een nieuwe planning voor de dijkversterkingen opgesteld. De middelen die bij de Decentralisatie-impuls naar het Provinciefonds zijn overgeheveld, zijn op deze nieuwe planning gebaseerd. De provincies hebben voor de verdeling van de middelen een door hen zelf ontwikkelde verdeelsleutel aangedragen.

De werkzaamheden van de Commissie Boertien II hebben alleen betrekking op de Maasproblematiek. Het betreft een omvangrijk plan voor het aanleggen van kades, verbreden en verdiepen van de Maas. Op de versterking van de rivierdijken heeft de Commissie Boertien II dus geen invloed.

5

Het IPO wil definitief advies uitbrengen over de hoogte en de verdeling van het beschikbare bedrag voor de versnelling van de rivierdijkversterkingen, nadat het overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat hierover is afgerond. Wat is hieromtrent de huidige stand van zaken? Welke consequenties heeft dit voor de hoogte en de verdeling van het beschikbare bedrag?

Aan de betreffende provincies is ingevolge het met het IPO gevoerde overleg een rijksbijdrage toegezegd in de extra rentelasten die de versnelling van de rivierdijkversterking met zich brengt. Het IPO heeft deze toezegging nog niet geaccepteerd. De reden daarvoor is dat het IPO van mening is dat in één keer een bedrag aan het Provinciefonds dient te worden toegevoegd. Voor dit onderwerp is met ingang van 1995 aan de begroting van het Provinciefonds gedurende een periode van 10 jaar een bedrag van f 26,1 miljoen per jaar toegevoegd als rijksbijdrage in de genoemde extra rentelasten. De verdeling van het beschikbare bedrag over de betrokken provincies vindt plaats op basis van een verdeelsleutel die het IPO heeft aangegeven. Bij de bevoorschotting van de uitkeringen uit het Provinciefonds voor het jaar 1995 wordt met deze verdeelsleutel rekening gehouden.

De verwachting is dat het IPO en de Minister van Verkeer en Waterstaat verder over de hoogte van het bedrag zullen overleggen. Wij verwachten daarna een advies van het IPO te zullen ontvangen.

6

Op welke wijze denkt de regering tezijnertijd de integratie van de middelen voor «rivierdijkversterkingen», «onderhoud waterkeringen» en «versnelling rivierdijkversterking» in de algemene uitkering te realiseren?

Voor het grootste deel zijn de middelen nu bedoeld voor het inlopen van achterstand in versterkingswerken. Deze achterstand heeft een historische achtergrond en kan niet worden verbonden aan objectieve structuurkenmerken van de provincies. Zodra de achterstand is ingelopen ontstaat een «normale» onderhoudssituatie. Via op te stellen ijkpunten voor het provinciale onderhoud en beheer van primaire waterkeringen kan dan een geschikte verdeelmaatstaf worden gekozen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan, al dan niet gewogen, aantal kilometers primaire waterkering in beheer bij de provincie.

7

Waarom is de WAGGS-compensatie niet van toepassing op de overige onderdelen van de Decentralisatie-impuls, naast de DI-uitkeringen in de welzijssector?

Over de vraag of de WAGGS-compensatie naast de DI-uitkeringen in de welzijnssector ook van toepassing is op de overige onderdelen van de Decentralisatie-impuls is in 1994 informatie ingewonnen bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit deze informatie is gebleken dat de overige onderdelen van de DI niet voor toepassing van de WAGGS-compensatie in aanmerking komen, omdat zij niet onder de definitie van de WAGGS vallen. Gedeputeerde staten van de provincies en het IPO zijn hiervan bij brief van 21 december 1994 op de hoogte gesteld.

8

Denkt de regering aan een methodiek om de herverdeeleffecten als gevolg van de integratie van specifieke uitkeringen over de jaren te verevenen? Zo ja, aan welke methodiek wordt gedacht?

In de junicirculaire van 1995 aan de provincies is aangekondigd dat op verzoek van het IPO een ambtelijke werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de Provinciefondsbeheerders en het IPO, zich zal buigen over de wijze waarop moet worden omgegaan met herverdeeleffecten die optreden bij overhevelingen van middelen naar het Provinciefonds. Binnenkort zal deze werkgroep voor de eerste maal bijeen komen. In deze werkgroep zal worden verkend welke mogelijkheden bestaan, om voor elke provincie te komen tot een mogelijke verevening van herverdeeleffecten bij overhevelingen. Zo mogelijk zullen ook aanbevelingen voor de invoering van een verveningsmethodiek worden gedaan. De werkgroep zal zijn bevindingen naar verwachting begin 1996 neerleggen in een rapport dat aan de beheerders van het Provinciefonds en het IPO zal worden aangeboden. De beheerders zullen vervolgens een beslissing over de invoering van een eventuele vereveningsmethodiek nemen.

Zodra de beheerders van het Provinciefonds een standpunt over het rapport hebben bepaald, zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld.

9

Wanneer kan de Kamer het definitieve kabinetsstandpunt met betrekking tot de cumulatie van herverdeeleffecten over een aantal jaren ten gevolge van overheveling van middelen naar het Provinciefonds tegemoet zien?

Zie antwoord vraag 8.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Brinkman (CDA), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Nijpels-Hezemans (GN), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Mulder-van Dam (CDA), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven