24 400
Nota over de toestand van 's Rijks Financiën

nr. 51
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 september 1996

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 19 juni 1996 overleg gevoerd met minister Melkert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over koopkrachtreparatie. Het overleg werd gevoerd aan de hand van een brief van de minister van 10 april 1996 (Kamerstuk 24 400, nr. 45).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) citeerde uit de motie Van Zijl c.s. (Kamerstuk 24 400, nr. 37): «...verzoekt de regering, indien in het voorjaar van 1996 blijkt dat koopkrachtbehoud niet waarschijnlijk is, per 1 juli, of zoveel eerder als mogelijk, de benodigde corrigerende maatregelen te nemen». Inmiddels staat vast dat dergelijke maatregelen nodig zijn. De koopkracht wordt negatief beïnvloed door drie factoren.

In de eerste plaats door het inkomenseffect als gevolg van het uitstel van de invoering privatisering Ziektewet. Dit is inmiddels gecompenseerd.

In de tweede plaats door de ontwikkeling van de gemeentelijke tarieven. De grote verschillen tussen de gemeenten kunnen de koopkracht op individueel niveau aanzienlijk vertekenen. De minister kondigt aan dat de Kamer in de Miljoenennota 1997 zal worden gerapporteerd over die gemeentelijke tarieven. Mevrouw Noorman zei dat zij die rapportage afwacht, omdat de problematiek van de gemeentelijke tarieven, het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid, de methodiek van draagkrachtbepaling in het inkomen en de koopkrachteffecten voor verschillende huishoudens complex is en in samenhang moet worden bezien. Wil de minister toezeggen dat de Kamer bij de presentatie van de Miljoenennota over al deze gegevens kan beschikken? Desgevraagd zei zij dat zij eerst de cijfers wil afwachten voordat zij een uitspraak doet of en over de mate waarin die effecten moeten worden gecompenseerd. Zij wees er overigens op dat de stijging van de gemeentelijke tarieven in veel gemeenten wordt gecompenseerd door bijvoorbeeld het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid. Mede daarom is het koopkrachtverlies nu niet goed te kwantificeren.

In de derde plaats door de verhoging van de ziekenfondspremie. De regering heeft zich voorgenomen dit probleem voor dit jaar op te lossen door een eenmalige koopkrachtreparatie. De reparatie verloopt via de individuele huursubsidie (IHS). Mevrouw Noorman vond het een goede beslissing dat deze bijdrage daarna structureel zal worden uitgekeerd. Uit de brief blijkt echter niet welke toeslag echtparen of samenwonenden ontvangen. Niet-IHS-gerechtigden met vergelijkbare woonlasten kunnen eenzelfde compensatie krijgen via de bijzondere bijstand. Moeten zij zich daarvoor zelf aanmelden? Hoe is de voorlichting geregeld? Welke rol spelen de gemeenten hierin? Krijgen niet-IHS-gerechtigden de toeslag na dit jaar structureel uitgekeerd uit de bijzondere bijstand? Hoe kan worden voorkomen dat deze koopkrachtreparatie wordt afgeroomd in het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid? In eenderde van de gemeenten is het nu immers al gebruik om, vaak op oneigenlijke gronden, bij de beoordeling van de draagkracht de inkomensreparatie via de kindertabel in de IHS mee te nemen waardoor die inkomenscompensatie per saldo verdwijnt. Zij vond dit een verontrustende ontwikkeling en vroeg de minister hoe hij daarover denkt.

Het is een complicerende factor dat in de koopkrachtcijfers met sommige lasten geen rekening wordt gehouden. Zij herinnerde eraan dat al eerder, onder andere bij het «armoededebat», is gevraagd om verbetering van de inkomensgegevens. Verder is erop gewezen dat sommige instrumenten voor koopkrachtreparatie voor verbetering vatbaar zijn. Wil de minister zijn eerdere toezegging nakomen en de Kamer informeren over zijn voornemens op dit punt?

In het regeerakkoord is opgenomen dat lastenverlichtende maatregelen van de overheid ertoe kunnen bijdragen dat het koopkrachtverlies beperkt blijft en evenwichtig zal zijn gespreid. Verder is afgesproken dat rekening zal worden gehouden met draagkrachtverschillen. Dit betekent haars inziens dat de inkomensverhoudingen evenwichtig zullen zijn en blijven. Zij voegde hieraan toe dat zij achter de aard en de strekking van de motie-Van Zijl staat.

Zij realiseerde zich dat het niet eenvoudig is op voorhand precies vast te stellen hoe de voorgestelde maatregelen zullen uitpakken. Het is echter voor het eerst sinds jaren dat de regering een koopkrachtmaatregel achteraf treft. Een maatregel vooraf is natuurlijk altijd beter, maar dit neemt niet weg dat de minister waardering verdient voor zijn inspanningen.

De heer Terpstra (CDA) herinnerde eraan dat de minister-president bij de algemene politieke en financiële beschouwingen in het najaar van 1995 de indruk heeft gewekt dat de koopkracht voor bijna iedereen zou worden gehandhaafd. De loon- en uitkeringsstrookjes in januari 1996 gaven echter een ander beeld te zien. In de motie-Van Zijl wordt de regering gevraagd om koopkrachtbehoud voor in ieder geval ouderen met alleen AOW en gezinnen met een uitkering. De heer Terpstra wees erop dat de minister in het koopkrachtdebat in januari jl. genuanceerd heeft geantwoord op de vragen van de Kamer. Diezelfde nuancering komt naar voren in zijn brief van 10 april.

Voor een deel van de genoemde groep wordt het koopkrachtverlies gecompenseerd. Dit is uiteraard een positieve beslissing, maar de motie-Van Zijl omvatte een veel grotere groep. De heer Terpstra herinnerde eraan dat zijn fractie in haar tegenbegroting een bedrag van 100 mln. heeft uitgetrokken voor de groep met een minimuminkomen, omdat zij al in het najaar van 1995 voorzag dat er extra geld nodig zou zijn. Hij zei dat hij er weinig voor voelt dit najaar opnieuw een motie te moeten ondertekenen die, zoals achteraf blijkt, slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. Er worden nu immers al weer koopkrachteisen geformuleerd, terwijl uit de brief van de minister blijkt dat het erg moeilijk is koopkrachtgaranties te geven.

Uit de brief blijkt ook dat het moeilijk is de doelgroep te bereiken. De minister heeft nu gekozen voor een systeem van een toeslag op de IHS die zal worden uitgekeerd in de vorm van een cheque. Welke lessen heeft de minister uit de gang van zaken getrokken? Hoe kunnen toezeggingen worden waargemaakt? Hoe denkt hij over de instrumenten die hij nu aankondigt voor het behoud van de koopkracht?

De heer Terpstra vreesde dat de minima in de knel komen nu de inkomens netto nauwelijks stijgen, omdat de inkomens in Nederland gemiddeld nauwelijks stijgen. Hij steunde het beleid dat gericht is op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, wat betekent dat een eventuele stijging van kosten nauwkeurig moet worden gevolgd. De bruto-inkomens mogen dan wel vrijwel gelijk blijven, het beslag van de collectieve sector neemt flink toe. Als de regering, terecht, meent dat de inkomensstijging ter wille van de participatie aan banden moet worden gelegd, zou de collectievelastenontwikkeling veel kritischer moeten worden gevolgd. Welke mogelijkheden ziet de minister daartoe?

In een rapport van Unicef wordt erop gewezen dat de koopkrachtproblematiek in Nederland vooral gezinnen treft. Is dit voor de regering aanleiding aanvullende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld in het kader van de kinderbijslag?

Met de operatie is een bedrag van 67 mln. gemoeid. Zijn de uitvoeringskosten in dit bedrag inbegrepen?

De heer Van Hoof (VVD) zei dat zijn voorkeur ernaar uitgaat dat koopkrachtontwikkelingen over de gehele referentieperiode worden bezien zodat duidelijkheid ontstaat over alle factoren die daarbij een rol spelen. De regering heeft echter anders beslist en stelt nu een aantal maatregelen voor voor herstel van het koopkrachtverlies.

De reparatie van de negatieve effecten van de privatisering van de Ziektewet is overeenkomstig de afspraken.

Voor wat betreft de ontwikkeling van de gemeentelijke lasten sloot hij zich aan bij de opmerking dat eerst de aangekondigde analyse moet worden afgewacht voordat een oordeel kan worden gegeven.

De verhoging van de ziekenfondspremie wordt gecompenseerd door een toeslag op de IHS. De populatie van het ziekenfonds en van de IHS is niet helemaal dezelfde. Waarom is dan toch voor dit instrument gekozen? Hij herinnerde eraan dat eerder is gevraagd naar de reden voor de verhoging van de ziekenfondspremie. Heeft de minister daarin inmiddels meer inzicht verkregen? Dit inzicht is nodig om na te gaan of hier sprake is van een structureel dan wel van een incidenteel probleem. Het antwoord op die vraag is op zijn beurt relevant om te kunnen beoordelen of een structurele aanpassing van de IHS gewenst is. Voor niet-IHS-gerechtigden kunnen de gemeenten een regeling treffen via de bijzondere bijstand. Hoe wordt deze maatregel in de praktijk uitgevoerd? Zullen de gemeenten ieder voor zich een incidentele afweging maken? Hoe wordt de structurele toeslag op de IHS vertaald naar de niet-IHS-gerechtigden met dezelfde woonlasten?

De heer Van Hoof zei dat zijn fractie over het algemeen de nodige kanttekeningen heeft bij categorale oplossingen. Als het gaat om bijzondere omstandigheden, zou er ook via bijzondere regelingen en regelgeving, in dit geval de bijzondere bijstand, een oplossing moeten worden gevonden.

Over de koopkracht is in de afgelopen tijd uitvoerig gesproken en zal ook in de komende maanden veel worden gesproken. Ziet de minister mogelijkheden voor ingrijpende activiteiten op dit terrein?

De heer Bakker (D66) stelde vast dat er nog onvoldoende zicht bestaat op de gevolgen van de gemeentelijke lasten op de koopkracht. Wanneer zal de toegezegde analyse beschikbaar zijn?

De regering heeft ervoor gekozen de verhoging van de nominale ziekenfondspremie voor alleenstaanden en gezinnen met kinderen te compenseren via de IHS. Met deze maatregel worden niet alle betrokkenen bereikt, want niet alle IHS-gerechtigden dienen een aanvraag in. Bovendien vallen eigenwoningbezitters met een laag inkomen niet onder dit systeem. Compensatie in het primaire inkomen verdient daarom in beginsel de voorkeur. Gelet op de korte termijn en het tussentijdse karakter van de reparatie had hij echter wel begrip voor de keuze voor een regeling via de IHS en via de bijzondere bijstand. Overigens geldt ook voor de bijzondere bijstand dat lang niet iedereen die daarop aanspraak kan maken, dat in werkelijkheid ook doet. Verder is het de vraag of een bedrag van 2 mln. voldoende is om alle aanvragen te honoreren.

De heer Bakker had er wel begrip voor dat de regeling wordt beperkt tot alleenstaanden en gehuwden met kinderen als de financieel meest kwetsbare groepen, maar wees er op dat de motie-Van Zijl betrekking heeft op de koopkrachtgarantie die is toegezegd in het najaar van 1995 en die zich ook uitstrekt tot gehuwden zonder kinderen. Voor ouderen is er weliswaar een andere maatregel getroffen, maar hij gaf er de voorkeur aan dat er geen onderscheid wordt gemaakt. De cheque voor de toeslag zou daarom ook moeten worden toegezonden aan gehuwden met IHS zonder kinderen. Wat zijn de consequenties van een dergelijke maatregel?

Ook hij vroeg waarom de minister kiest voor een structurele maatregel terwijl de tegenvaller in 1996 een incidenteel karakter heeft. In 1997 zal de eigen bijdrage in de ziektekosten worden ingevoerd. Die wordt gecompenseerd door verlaging van de nominale ziektekosten. Het is nu nog niet te voorspellen welke uitkomst al de verschillende plussen en minnen over 1996 en 1997 zullen opleveren. Bij de keuze van een instrument voor compensatie van die uitkomst moet rekening worden gehouden met de vraag of een tegenvaller een incidenteel of een structureel karakter heeft.

Hij zei dat hij hecht aan ten minste behoud van koopkracht in 1997 voor de laagste inkomens. Hij vroeg de regering al het mogelijke te doen om dat te realiseren. Daarbij moet de ontwikkeling van de gemeentelijke lasten ten volle worden meegewogen. Bij een nagenoeg gelijkblijvend minimuminkomen zal de stijging van gemeentelijke en andere lasten als waterschapsheffingen en reinigingsrechten, het vrij besteedbare inkomen verder uithollen. De regering zou zich ten taak moeten stellen met de gemeenten in overleg te treden om te komen tot een betere beheersing van de gemeentelijke lasten. Overigens waarschuwde hij ervoor dat er geen valse verwachtingen mogen worden gewekt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks) zei dat zijn fractie de motie-Van Zijl mede heeft ondertekend in de verwachting dat daarmee het koopkrachtbehoud voor de genoemde groepen in 1996 zou worden gerealiseerd. Dat zou niet meer zijn dan de inlossing van een belofte die de regering in het najaar van 1996 heeft gedaan. De reactie van de regering is echter onvoldoende om het koopkrachtbehoud dat de ondertekenaars van de motie voor ogen stond, te realiseren. Natuurlijk, de regering kondigt een aantal op zich goede maatregelen aan, maar die zijn beperkt, gelet op de beloftes die zijn gedaan in het Kamerdebat op 21 januari jl. De minister heeft die beloftes nog enigszins genuanceerd in dat debat, maar de Kamer heeft een heldere lijn getrokken en als zij die lijn nu verlaat door te accepteren dat de regering haar motie niet volledig uitvoert, komt haar geloofwaardigheid in het geding. De koopkrachtreparatie die de regering voorstaat, is iets anders dan koopkrachtbehoud en dat is toch wel het minste wat de minima mogen verwachten in een periode van economische groei. De regering moet verder gaan dan de maatregelen die zij heeft voorgesteld, ook omdat de koopkracht van de minima sinds het debat op 21 januari verder negatief is beïnvloed door de toenemende inflatie en de beperkte contractloonstijging. Uit het Centraal economisch plan van afgelopen voorjaar blijkt ook duidelijk dat de koopkrachtcijfers voor 1996 in negatieve zin moeten worden bijgesteld ten opzichte van de Sociale nota van eind 1995. De FNV wijst er daarom in een brief aan de Kamer op dat de compensatie voor de doelgroepen te beperkt is en dringt erop aan dat de toeslag op de IHS wordt verdubbeld om behoud van koopkracht te verzekeren.

De heer Rosenmöller pleitte ervoor dat de belofte die in de motie-Van Zijl is verwoord: behoud van koopkracht, wordt waargemaakt. Overigens maakte hij bezwaar tegen het feit dat in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van de bijzondere bijstand en de IHS om meer structurele problemen op te lossen en dus als instrument voor inkomenspolitiek. Zijns inziens is een meer fundamenteel debat over de ontwikkeling van de koopkracht geboden. Hij zei dat hij zich stoort aan de discussies van de afgelopen tijd over de uitleg van de motie. De motie is helder en bevat een belofte die moet worden nagekomen, niets meer en niets minder.

De heer Marijnissen (SP) stelde vast dat de minimuminkomens en -uitkeringen in de afgelopen jaren procenten achteruit zijn gegaan. De bedragen lijken weliswaar marginaal, maar voor mensen die jaar in jaar uit van een minimuminkomen moeten leven, is een achteruitgang van 7% sinds 1990 erg groot.

De voorstellen van de regering als reactie op de motie-Van Zijl verdienen geen schoonheidsprijs en dit geldt in het bijzonder voor de beslissing dat de koopkracht zal worden gerepareerd via de IHS en de woonkostentoeslag. Eenderde van de mensen die in aanmerking komen voor huursubsidie maakt geen gebruik van de regeling. Hoe kunnen zij worden bereikt? Daarnaast is het een bezwaar dat de mensen die een beroep kunnen doen op de woonkostentoeslag, zich moeten melden bij de Sociale dienst.

Hoe denkt de minister over de constatering van de FNV dat de beperkte stijging van de contractlonen en de gestegen inflatie in totaal een nadelig effect van 0,5% hebben op de koopkracht?

De heer Marijnissen herinnerde aan het debat afgelopen winter over de koudetoeslag en wees op een recent bericht over verhoging van de aardgasprijzen als gevolg van de koude winter in de Verenigde Staten. Kunnen de minima compensatie voor die prijsverhoging verwachten?

Ook hij citeerde uit de motie Van Zijl: «...verzoekt de regering indien in het voorjaar 1996 blijkt dat koopkrachtbehoud niet waarschijnlijk is, per 1 juli, of zoveel eerder als mogelijk, de benodigde corrigerende maatregelen te nemen». Voor wat betreft de gemeentelijke heffingen en belastingen staat wel vast dat zij tot verlies van koopkracht zullen leiden. Veel gemeenten voeren geen minimabeleid of hebben geen kwijtscheldingsfonds, terwijl in de gemeenten die wel een dergelijk beleid voeren, niet altijd een beroep wordt gedaan op de fondsen, omdat velen het hun eer te na vinden hun hand op te houden bij de Sociale dienst. In de afgelopen tien tot vijftien jaar is steeds opnieuw bezuinigd op de inkomens aan de onderkant. Nu heeft de Kamer uitgesproken dat de regering bij een waarschijnlijk verlies van koopkracht moet zorgdragen voor compensatie. De regering moet die uitspraak volgen en een royale regeling treffen, zo besloot de heer Marijnissen.

Het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De minister zei dat het voor de regering niet vanzelfsprekend was en is om gedurende het lopende jaar te reageren op koopkrachtontwikkelingen. In zo'n periode doen zich vele verschillende ontwikkelingen voor, zowel als gevolg van overheidshandelen als van ontwikkelingen in de markt. De regering zou geen goed beleid voeren als zij die ontwikkelingen van maand tot maand zou spiegelen aan de ramingen en vervolgens op basis daarvan maatregelen zou nemen. In plaats daarvan wordt op daartoe aangewezen momenten, in de eerste plaats bij de presentatie van de Miljoenennota, aangegeven hoe de verhouding tussen ramingen en werkelijkheid is, welke maatregelen de regering voorstaat en welke nieuwe ramingen zij heeft opgesteld.

Dat de regering heeft gemeend op twee, tamelijk uitzonderlijke punten toch een tussentijdse maatregel te treffen, is een gevolg van het feit dat zij in september 1995 de gevolgen van maatregelen op die punten niet goed heeft geraamd. Daarom is zij ingegaan op het verzoek van de Kamer om het duidelijk voelbare effect voor de laagste inkomens van het uitstel van de invoering van de privatisering Ziektewet en de hogere nominale ziekenfondspremie te corrigeren.

In 1994 en 1995 was de koopkrachtontwikkeling van de sociale minima als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling 1% hoger dan geraamd. De minister hoopte dat de Kamer het met hem eens is dat de regering onmogelijk voortdurend kan reageren op zaken waarvoor zij niet rechtstreeks verantwoordelijk is en waarop zij geen invloed kan uitoefenen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks) wees erop dat de minister-president in 1995 een politiek signaal heeft afgegeven door te zeggen dat de koopkracht van de mensen met de laagste inkomens behouden zou blijven. De regering heeft de plicht die politieke belofte na te komen.

De minister vond deze verwijzing naar uitspraak van de minister-president niet juist, omdat die uitspraak was gebaseerd op de cijfers die toen voorlagen. Zowel in de macro-economische verkenning als in de Sociale nota werd de verwachting geuit dat voor grote groepen koopkrachtbehoud kon worden gerealiseerd, terwijl sommigen met een lichte koopkrachtdaling te maken zouden krijgen en anderen met een lichte stijging. De minister herinnerde eraan dat hij bij de term koopkrachtbehoud in de motie-Van Zijl uitdrukkelijk die kanttekening heeft gemaakt.

Hij herinnerde er voorts aan dat hij toen verder de kanttekening heeft gemaakt dat de Kamer geen dekking voor de kosten van de reparatiemaatregelen heeft aangegeven. Hij voegde hieraan toe dat hij daarvan verder geen punt heeft gemaakt, omdat de regering ook zelf van mening was dat op de genoemde punten maatregelen geboden waren, maar het maakt het er voor de regering natuurlijk niet eenvoudiger op.

De stijging van de nominale ziekenfondspremie wordt veroorzaakt door twee factoren. In de eerste plaats door de systeemwijzigingen in de volksgezondheid die de ziekenfondsen ertoe aanzet grotere sommen geld te reserveren nu zij door de budgettering meer risico moeten afdekken. Die ontwikkeling is nog altijd gaande. In de tweede plaats door de ontwikkeling van de uitgaven voor de volksgezondheid die doorwerken in de kosten van de ziekenfondsen. De minister ging ervan uit dat de totale overschrijding die in de stijging van de nominale premie tot uitdrukking komt zowel een incidentele als een structurele component bevat.

De regering heeft bewust gekozen voor een beperking van de groepen die voor compensatie in aanmerking komen. Dit is ook de betekenis van de zin: «...en voorts toe te spitsen op de financieel meest kwetsbare groepen». Daartoe worden gerekend alleenstaanden, huishoudens met een uitkering met kinderen en ouderen met hoge woonlasten. Die beperking is natuurlijk arbitrair, maar er moet toch ergens een grens worden getrokken. Een deel van de problematiek die zich dit jaar heeft voorgedaan, is waarschijnlijk incidenteel, maar om te voorkomen dat de problemen als gevolg van de ontwikkeling van de ziektekosten zich in 1997 zouden herhalen, heeft de regering een structurele maatregel getroffen die dus ook die incidentele problematiek dekt. Daarmee gaat zij dus verder dan de Kamer vraagt.

Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat de beperking tot de genoemde groepen ook wordt ingegeven door financiële overwegingen. Het heeft geen zin de extra kosten als gevolg van de overschrijdingen in de volksgezondheid in dezelfde mate te compenseren, want dan is er nog geen stap gezet op weg naar een betere controle op de collectieve lasten op dit punt.

Door de systeemwijziging in de IHS is het in de toekomst mogelijk langs die weg eventuele koopkrachtproblemen voor de financieel meest kwetsbare groepen te repareren. De minister achtte dit van belang. Koopkrachtplaatjes bevatten nu eenmaal de nodige abstracties, omdat er met gemiddelden moet worden gewerkt en als er dan door generieke maatregelen in de sfeer van lastenverlichting grosso modo een evenwichtige inkomensontwikkeling ontstaat, is het goed dat specifieke problemen met specifieke instrumenten kunnen worden opgelost. De voorgestelde techniek gaat dus verder dan de problematiek van 1996: hij stelt de regering in staat in de toekomst een meer slagvaardig beleid te voeren.

De analyse van de lastenontwikkeling op lokaal niveau zal in het kader van de Miljoenennota aan de Kamer worden aangeboden. Daarin zal waar mogelijk worden ingegaan op de relatie met de onderscheiden inkomensgroepen. Overigens waarschuwde hij voor te hooggespannen verwachtingen, want het zal bestuurlijk niet eenvoudig zijn een oplossing te vinden voor dit vraagstuk. De lastenontwikkeling kan zonder al te veel moeilijkheden in beeld worden gebracht, al lopen de verhogingen van gemeente tot gemeente uiteen, maar ingrijpen in vaak eerder genomen decentralisatiebeslissingen die in gemeen overleg tot stand zijn gekomen, is moeilijker. Een nieuwe verhouding in de verantwoordelijkheid voor financieringsstromen en inkomsten en uitgaven zal een gecompliceerde discussie opleveren.

De FNV heeft terecht gesignaleerd dat in sommige gemeenten bij de beoordeling van de draagkracht de inkomensreparatie via de kindertabel in de IHS wordt meegerekend. De gemeenten zijn er schriftelijk van in kennis gesteld dat dit niet de bedoeling is.

Eigenwoningbezitters die recht kunnen doen gelden op een kindertoeslag, kunnen daarvoor een beroep doen op de bijzondere bijstand. Voor de compensatie van het koopkrachtverlies wordt eenzelfde werkwijze gekozen. De minister zei dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de mate waarin van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, maar zoveel is wel duidelijk dat lang niet alle rechthebbenden dat doen. Met de VNG wordt daarom hard gewerkt aan methodieken om de bereikbaarheid te verbeteren. Hij erkende dat de drempel naar de bijzondere bijstand en zelfs voor IHS hoog kan zijn, maar als die drempel eenmaal is genomen, ontstaat er een andere situatie en lijkt een jaarlijkse aanvraag zeker niet bezwaarlijk. Met de verruiming die nu wordt aangebracht in de bijzondere bijstand en die is gericht op meer categoriaal beleid en meer ruimte voor de gemeenten, zullen meer mensen meerdere jaren aangewezen zijn op ondersteuning langs die weg. Hij vond dat niet à priori bezwaarlijk. Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat hij de mogelijkheden van een structurele oplossing serieus zal overwegen.

Terecht is verwezen naar het feit dat om andere redenen en langs andere wegen in goed overleg met sociale partners wordt geprobeerd de loonstijging gematigd te houden. Dit vraagt tegelijkertijd om beheersing van de collectieve lasten om koopkrachtproblemen te voorkomen. De regering lijkt op de goede weg bij de beheersing van de collectieve uitgaven. Uit de bijlage bij het Centraal economisch plan blijkt dat die uitgaven bijna 1% per jaar dalen. Daar staat tegenover dat de ruimte voor extra inkomensgroei in de particuliere sector uitermate klein is door de beperkte economische groei, de demografische ontwikkeling en de noodzaak van het afbetalen van de schulden uit het verleden. Toch zal een stug voortzetten van het beleid langzaam maar zeker verbetering brengen.

De uitvoeringskosten blijven binnen de perken, zo vervolgde de minister. De kosten voor de uitvoering van 1996-maatregel worden geschat op ruim 10 mln.; de uitvoering van de structurele maatregel in de jaren daarna op 3 mln.

Het bedrag voor de bijzondere bijstand wordt vooralsnog voldoende geacht. De ouderenmaatregel is nu structureel onderdeel van het IHS-pakket, maar omdat die maatregel pas per 1 juli 1997 van kracht zal zijn, zullen de ouderen die het aangaat dit jaar een cheque ontvangen. Deze maatregel geldt ook voor samenwonende ouderen.

Uit de brief van de FNV kan worden afgeleid dat de selectie van de groepen niet zozeer als een probleem wordt gezien. Wel wordt gevraagd om een verdubbeling van de toeslag, maar daarvoor is de financiële ruimte te beperkt.

De instrumenten voor de toekomst worden van jaar tot jaar in de Sociale nota aangegeven. Verder wordt steeds opnieuw geprobeerd de inzet en effectiviteit van die instrumenten op hun waarde te schatten en wordt hun gebleken waarde in de afgelopen jaren geïnventariseerd. Ook in de komende Sociale nota zal daaraan weer aandacht worden besteed.

De regering is in het verlengde van het regeerakkoord en gelet op de economische ontwikkeling, zeer gemotiveerd om ook voor het komende jaar weer een redelijk evenwichtig inkomensbeeld te kunnen presenteren. De verwachte economische groei van 3% leidt tot de nodige opwinding, maar moet enigszins worden gerelativeerd, omdat in de berekeningen ook sprake is van een wat oplopende inflatie. Hij meende dat de regering er goed aan zal doen zich ook voor 1997 voorzichtig op te stellen en te proberen zo nauw mogelijk te ramen. In dit kader merkte de minister nog op dat hij kort geleden bij de Nationale woningraad heeft gepleit voor een inspanningsverplichting van Rijk en corporaties om de huurstijging te matigen. Dit is in het belang van de huurders, maar ook omdat de huurstijging bijdraagt aan de prijsontwikkeling. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal het gesprek met de woningcorporaties aangaan.

De voorzitter van de commissie,

De Jong

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (groep-Nijpels), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD).

Naar boven