nr. 346
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 6 september 1995
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 12 september 1995.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 oktober 1995.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 9 maart 1995 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering
van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Mongolië inzake
luchtdiensten, met bijlage (Trb. 1995, 127).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Op verzoek van Nederland werden luchtvaartonderhandelingen geopend met
de Republiek Mongolië. Tijdens de onderhandelingen die op 20 februari
1995 te 's-Gravenhage werden gevoerd, werd overeenstemming bereikt over een
tamelijk liberaal luchtvaartverdrag.
Hoewel in de verdragstekst de regeringen van beide landen worden genoemd
als verdragspartijen, zal het verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.
Het aanduiden van beide regeringen als verdragsluitende partijen berust op
het feit dat het verdrag tot stand is gekomen op basis van een, inmiddels
verlaten, model-tekst die de internationaal min of meer gangbare praktijk
op dit gebied volgde.
Het verdrag bevat de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen zoals
die inzake de uitoefening van rechten, de verkoop van tickets, heffingen,
en veiligheid.
De in het verdrag genoemde luchtvaartautoriteiten (artikel 1, onder a)
zijn voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft de Minister van Verkeer
en Waterstaat en de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst.
Met dit verdrag is tevens het vliegen over het grondgebied van Mongolië
verzekerd (artikel 2).
Het verdrag gaat uit van meervoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat
meerdere luchtvaartmaatschappijen per land kunnen worden aangewezen voor het
uitvoeren van de luchtdiensten. De aanwijzing geschiedt, zoals internationaal
gebruikelijk is, door de verdragsluitende partijen (artikel 3).
De bijlage bij het verdrag geeft in de eerste plaats aan dat de aan te
wijzen luchtvaartmaatschappijen vanuit elk punt in Nederland naar elk punt
in Mongolië mogen vliegen en omgekeerd, met inbegrip van tussenliggende
en verder gelegen punten, zonder uitoefening van vijfde vrijheidsrechten (vervoersrechten
op laatstgenoemde punten). De uitoefening van vijfde vrijheidsrechten is afhankelijk
van de goedkeuring van de burgerluchtvaart-autoriteiten van beide landen.
De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is, voor
zover het de routes en frequenties betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende
aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage, voor wat betreft de routes en
frequenties, behoeven derhalve op grond van artikel 7, onderdeel f, van de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.
Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk alleen voor Nederland
gelden.
Het verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf dertig dagen na de ondertekening,
hetgeen noodzakelijk werd geacht met het oog op het overvliegen over Mongolië.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken
H. A. F. M. O. van Mierlo