Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24339 nr. 23 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24339 nr. 23 |
Vastgesteld 31 oktober 1996
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 3 september 1996 overleg gevoerd met staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de sanering van de stichting Woningbeheer Limburg (WBL), aan de hand van de brieven van de staatssecretaris d.d. 13 maart, 10 april, 22 mei en 22 augustus 1996 (nrs. VROM 96–292, 374, 468 en 690).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Hofstra (VVD) vond, alles overziende, dat de sanering van WBL nog vrij snel tot stand is gekomen. Een belangrijke factor hierbij was het aantrekken van interimmanager Kempen die zeer goed is ingevoerd in de corporatiewereld. Is er met het oog hierop wellicht sprake geweest van een zekere voorkeurspositie voor WBL? Dit is wel van belang omdat de saneringssteun, na aftrek van een eventueel nog door het Rijk te betalen bijdrage, door alle corporaties tezamen moet worden betaald.
De saneringsaanvraag zag hij als een degelijk onderbouwd werkstuk. De aanvraag bleek ook te voldoen aan de criteria van o.a. het Centraal fonds voor de volkshuisvesting (CFV). In dit verband vroeg hij nog door wie de coördinator (de heer Aanstoot) is geselecteerd en wat diens rol in dit geheel is geweest. Heeft de aanvraag van WBL er ook toe geleid dat de procedures binnen het CFV wat soepeler zijn gaan lopen? Daarnaast had hij uit het rapport van de tijdelijke commissie-WBL begrepen dat het zelfs in het kader van de saneringsaanvraag niet is gelukt om een volledig onderhoudsprogramma op tafel te krijgen. Als dat inderdaad niet gelukt is, rijst de vraag hoe reëel deze eis in feite is. Is het verder waar dat de saneringsbijdrage voor WBL nogal hoog uitvalt, in vergelijking met andere saneringen die nog in behandeling zijn bij het CFV? Wat wordt de komende jaren nog aan saneringen verwacht en wat zijn de gevolgen daarvan voor de hoogte van de bijdragen die de corporaties moeten betalen aan het CFV?
Opvallend, maar ook wel begrijpelijk gezien de functie van interimmanager van de heer Kempen, vond hij diens stelling dat het aan het CFV zelf is om te zien of er ook nog een bijdrage van anderen (in feite de rijksoverheid) dient te komen. Opvallend vond hij ook dat het Rijk volgens de overeenkomst van 8 september 1995 tussen WBL, de heer Kempen en de staatssecretaris van VROM veel kan bepalen, maar niets hoeft te betalen. De vraag is nu of het Rijk inderdaad geen enkele bijdrage hoeft te leveren aan de steunverlening vanwege het CFV. Hij hoorde daar graag meer over. Welk bedrag zou het Rijk in het ongunstigste geval wellicht toch nog moeten bijdragen?
Het CFV heeft nu besloten voor 103 mln. financiële steun aan WBL te geven, waarvan 20 mln. als renteloze lening. Daarmee blijft WBL nog zitten met een negatief vermogen, zij het beperkt, waartegenover naar verwachting het jaarlijkse resultaat iets boven de nullijn zal uitkomen. Al met al vond de heer Hofstra dat nogal mager. Op zichzelf vond hij het bedrag van 103 mln. hoog genoeg, maar hij vroeg zich toch af of dit alles wel voldoende is. Welke preventieve maatregelen worden genomen om te voorkomen dat het nog een keer mis gaat bij WBL? Uit de stukken blijkt dat het CFV steeds de jaarstukken zal ontvangen, maar hij kon zich voorstellen dat het fonds ook tussentijds de vinger aan de pols houdt.
Ten aanzien van de toekomst van WBL was hij het eens met de stelling van de staatssecretaris dat er op dit moment duidelijkheid is en geen onomkeerbare besluiten zijn genomen. Wel vroeg hij of er concreet biedingen zijn gedaan op het woningbezit van WBL, o.a. door de regionale corporaties. Hoewel hij de zelfstandigheid van de sector hoog in het vaandel had, leek het hem toch nodig dat in dit bijzondere geval de Kamer steeds vooraf wordt geïnformeerd als het de bedoeling is om tot substantiële wijzigingen in het woningbezit van WBL te komen. Als zou worden besloten om niet langer zelfstandig verder te gaan, ging zijn voorkeur uit naar toedeling van het woningbezit aan de regionale corporaties. Verder had hij een sterke voorkeur voor verkoop van zoveel mogelijk woningen aan zittende huurders.
Ten slotte vroeg hij een reactie van de staatssecretaris op de brief van 15 augustus jl. van een aantal bewoners van WBL-woningen.
De heer Duivesteijn (PvdA) zag het overleg van vandaag enigszins als mosterd na de maaltijd, nu al voor het zomerreces het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie door de Kamer is besproken. Er ligt nu een saneringsplan en het CFV heeft een beslissing genomen over de steunaanvraag van WBL, waarbij alleen nog een mogelijke bijdrage van het Rijk onderwerp van nadere discussie is tussen het Rijk en het CFV. De heer Duivesteijn had, met het oog hierop, weinig behoefte om een oordeel te geven over het saneringsplan voor WBL en wachtte eventuele nadere ontwikkelingen af.
Hierna herinnerde hij eraan dat naar aanleiding van het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie door de staatssecretaris een aantal toezeggingen zijn gedaan. Deze dienen te leiden tot bijstelling van het BBSH en andere regelingen, opdat er een waarborg is voor een goede communicatie tussen het veld, de staatssecretaris en de Kamer en het Rijk bovendien in staat is om in te grijpen als zich opnieuw een «WBL-kwestie» zou voordoen. Wat de toekomst betreft, komt het overleg van vandaag derhalve te vroeg.
Hij had het indertijd niet verstandig gevonden om de heer Kempen als interimmanager aan te stellen, gezien diens zeer nauwe betrokkenheid bij de corporatiewereld. Anderzijds wist de heer Kempen van wanten en was hij in staat om de klus te klaren. Wel had de heer Duivesteijn zich gestoord aan de manier waarop de interimmanager zich soms opstelde en uitliet, aan de bagatellisering van de positie van de huurdersverenigingen en aan het «schimmenspel» dat in feite is gespeeld met Woonzorg Nederland. Die organisatie heeft alle woningen onderzocht en wel informatie gekregen, maar blijkbaar geen aanbieding gedaan, hoewel elders weer staat dat ze een «betere aanbieding» zou hebben gedaan. Het leek hem dan ook verstandig om enige spelregels te formuleren, waarop teruggevallen kan worden als zich opnieuw zoiets voordoet.
In het geval WBL toch niet zelfstandig kan blijven voortbestaan, gaf ook hij de voorkeur aan een oplossing in de regio zelf. In dat verband kan ook verkoop van woningen aan huurders in beeld komen, maar hij vond wel dat dan tevens mensen met een laag inkomen hun woning zouden moeten kunnen kopen. In het algemeen maakte hij zich zorgen over de tendens tot schaalvergroting die nu bij de corporaties te zien is, vooral omdat dan een steeds grotere afstand ontstaat tot de huurders en de specifieke woningmarkt in de regio. Hij vond dat het Rijk de fusieontwikkelingen in corporatieland niet zonder meer aan zich voorbij kan laten gaan en zou daarom graag zien dat binnenkort een meer principiële discussie hierover kan plaatsvinden. In dit verband herinnerde hij ook nog aan de motie-Versnel over het meer betrekken van huurdersvertegenwoordigingen bij het CFV.
De heer Jeekel (D66) merkte op dat de overeenkomst van 8 september 1995 tussen de Staat, WBL en de heer Kempen vooral tot doel had het opstellen en implementeren van een saneringsplan, met als randvoorwaarde dat er geen onomkeerbare beslissingen zouden mogen worden genomen over de uiteindelijke organisatievorm van het WBL-bezit. Goed overleg met gemeenten, corporaties en huurders paste daar zeker in, maar het was niet de bedoeling om via een breed opgezet overleg met gemeenten, corporaties en huurders een definitieve organisatievorm voor het WBL-bezit te vinden. Uit de stukken blijkt ook dat de interimmanager zich met grote voortvarendheid heeft gezet aan het opstellen van een saneringsplan. Daarbij tekende de heer Jeekel wel aan dat het misschien verstandiger was geweest om wat meer rekening te houden met de kennelijk gevoelig liggende Limburgse verhoudingen.
In ieder geval is een adequaat saneringsplan ingediend. Op basis daarvan heeft het CFV ook al steun toegezegd, niet alleen primaire steun, maar ook secundaire steun voor het rentemanagement. Van belang vond hij dat deze steun niet uitsluitend gegrond is op de door de interimmanager gekozen organisatievorm voor het bezit, zoals blijkt uit punt 14 van het besluit van het CFV. Verder is duidelijk dat geen onomkeerbare besluiten zijn genomen over de wijze waarop WBL in de toekomst kan voortbestaan, hetgeen ook wordt erkend door de betrokken vier Limburgse corporaties.
Het besluit van het CFV levert nog wel een open eind op, nu het fonds stelt dat het ministerie van VROM een deel van de 103 mln. zal moeten dragen. Het fonds wijst daarbij op artikel 10.2 van het convenant van 29 maart 1991 en daarnaast is er ook de motie-Van Rey waarin wordt uitgesproken dat een aantal zaken fout zijn gelopen bij WBL en dat op dit punt de conclusies van de onderzoekscommissie-WBL worden onderschreven, dus inclusief een medeverantwoordelijkheid van het ministerie voor het WBL-debacle. Hij zag een duidelijke relatie tussen het standpunt van het CFV en die motie-Van Rey. Hoe is nu de stand van zaken op dit punt? Hoe is het gesprek tussen het CFV en het ministerie verlopen dat eind augustus zou worden gevoerd?
Inderdaad is het aan het vernieuwde WBL-bestuur om de definitieve vorm te kiezen waarin het WBL-bezit wordt gegoten. Wel adviseerde hij het nieuwe bestuur om de komende tijd in overleg met de huurders, de Limburgse gemeenten en de geïnteresseerde Limburgse corporaties de diverse mogelijkheden nader te verkennen. Hij zou graag zien dat gekozen wordt voor een aanpak die in het Limburgse op een breed draagvlak kan rekenen. Verder leek het hem verstandig om het overleg met de huurders goed op gang te brengen en te bevorderen dat er snel een samenwerkingsovereenkomst komt tussen de huurders en het WBL-bestuur. Wellicht kan de regionale inspectie volkshuisvesting daar nog een rol in spelen. Hij besefte overigens dat de staatssecretaris hier verder geen formele bemoeienis mee heeft, zodat ook het parlement hier geen formele rol in kan spelen.
Opvallend vond hij dat de betrokken gemeenten wel heel weinig hebben geanticipeerd op de voortvarendheid waarmee de heer Kempen aan de slag is gegaan.
Ook hem leek het verstandig om na te gaan denken over procedureregels voor het opstellen van saneringsplannen. Enerzijds moet er uiteraard snel gewerkt worden, maar anderzijds moet in het algemeen in het saneringsplan ook een basis worden gelegd voor het toekomstmodel van de corporatie na de sanering en dan is wel enige tijd nodig voor overleg met huurders, collega-corporaties en andere betrokkenen.
Al met al is er nog bijzonder veel te doen voor het WBL-bestuur. Hij ging ervan uit dat de inspectie dit zal blijven volgen, zij het op afstand. Het parlement bevindt zich op een nog veel grotere afstand en het leek hem daarom niet nodig dat er regelmatig aan het parlement wordt gerapporteerd.
De heer Biesheuvel (CDA) wees eerst op de belangrijke vraag in hoeverre de sanering van WBL uniek kan worden genoemd en hoe ver de zelfwerkzaamheid van de sector reikt. De staatssecretaris heeft zich intensief bemoeid met WBL, maar altijd met de bedoeling om WBL na de beslissing van het CFV weer zelfstandig te laten werken. Hij vond dat laatste terecht, want anders is er weinig meer over van de zelfwerkzaamheid van de sector.
Ook hij was benieuwd naar de uitkomsten van het overleg tussen de staatssecretaris en het CFV over een eventuele bijdrage van het Rijk in de sanering van WBL. Als geen overeenstemming is bereikt, zal het wel op een juridische procedure uitdraaien. Aan welke rechter dient dit geschil overigens te worden voorgelegd? Zal naar verwachting de uitspraak in dit geschil nog consequenties hebben voor toekomstige steunverleningen door het CFV, nu het fonds in het geval van WBL in feite een bepaalde grens heeft gesteld aan de onderlinge solidariteit van de sector en het meerdere voor rekening van de overheid wil laten komen?
Hij sloot zich aan bij de al genoemde voorkeur voor een oplossing in regionaal verband en bij de al gestelde vragen over het erbij betrekken van de huurders.
In het geval van WBL is er een intensieve bemoeienis van de staatssecretaris geweest met de inhoud van de steunaanvraag. De heer Biesheuvel ging ervan uit dat ook dit éénmalig is geweest en dat aanvragen voortaan alleen marginaal beoordeeld zullen worden door het ministerie.
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris onderschreef dat er in het geval van WBL veel vaart moest worden gezet achter de opstelling van een saneringsplan, terwijl er anderzijds ook tijd moest worden ingeruimd voor overleg met bestuur, huurders, gemeenten en andere corporaties. Hij meende dat op dit punt in het algemeen toch een goed evenwicht is gevonden en dat het overleg op een integere manier is verlopen, al is er zo nu en dan wel eens sprake geweest van een botsing, bijvoorbeeld toen zich een nieuwe initiatiefgroep uit de huurders aandiende en er twijfel ontstond of die wel alle huurders vertegenwoordigde, terwijl anderzijds de vaart erin moest worden gehouden.
In diverse opzichten is er bij WBL sprake van een unieke situatie: er was een bijzondere politieke belangstelling voor juist deze corporatie en er was een overeenkomst tussen het Rijk, WBL en de heer Kempen. Het was zeker niet de bedoeling van de bewindsman om in de toekomst steeds dergelijke overeenkomsten aan te gaan, maar juist vanwege de zeer bijzondere positie van WBL vond hij het deze keer nodig. Het heeft ook goed gewerkt.
Het CFV heeft procedures vastgelegd voor de indiening en beoordeling van saneringsplannen, waarbij o.a. moet worden aangegeven wat de adviezen van de gemeenten waren en hoe het overleg met de huurders is verlopen. Aan die procedures wilde hij vasthouden, ook in gevallen die uit politiek oogpunt wellicht wat interessanter zijn. Hij had de steunaanvraag van WBL, gezien de unieke situatie, uiteraard wel met bijzondere belangstelling bekeken, maar verder alleen marginaal getoetst. De werkelijke toetsing is immers aan het CFV dat hiervoor is ingesteld en dat ook de beslissing op een aanvraag neemt.
In dit verband antwoordde hij ontkennend op de vraag of er door de betrokkenheid van de heer Kempen wellicht sprake is geweest van een voorkeurspositie voor WBL bij de uiteindelijke beslissing door het CFV. Ook van een nadeelpositie voor WBL was geen sprake. Het fonds beoordeelt steunaanvragen aan de hand van vastgelegde regels en gaat daarbij in principe uit van continuïteit van de organisatie.
Door Woonzorg Nederland is geen formele aanbieding gedaan. Er is interesse getoond voor het WBL-bezit, maar toen bleek dat WBL zich in een bijzondere politieke belangstelling mocht «verheugen», heeft deze instelling zich direct teruggetrokken. Wel is door enige Limburgse corporaties een bod gedaan op het totale WBL-woningbezit, maar de financiële gevolgen daarvan kwamen veel hoger uit dan het steunbedrag dat nu nodig is voor het zelfstandig laten voortbestaan van WBL. De aanbieding van de Limburgse corporaties was dan ook, voorzichtig uitgedrukt, geen voor de hand liggende optie voor het CFV.
Al met al zag de bewindsman WBL nu als een normale corporatie die inmiddels financieel gesaneerd is en dus niet als een kasplantje behandeld behoort te worden. Daarmee is er ook rust en duidelijkheid gekomen, hetgeen van groot belang is voor de medewerkers en de huurders van WBL. Wel zal deze corporatie voorlopig door de inspectie met enige extra belangstelling worden gevolgd en het is de bedoeling om daar door middel van een briefwisseling enige afspraken over te maken. Los hiervan is het altijd mogelijk dat het WBL-bestuur zélf besluit om alsnog tot een nieuwe opzet te komen. Daarbij ligt een opzet in regionaal verband voor de hand, maar ook dat is verder aan het bestuur van WBL.
De coördinator (de heer Aanstoot) is door WBL geselecteerd en door CFV betaald. De heer Kempen is door WBL betaald.
Het onderhoud van het WBL-bezit is goed en het onderhoudsplan is zodanig adequaat dat een verlenging van de levensduur met vijf jaar, waar in het saneringsplan van wordt uitgegaan, verantwoord is. WBL is nu bezig met het opstellen van een beheersplan waarbij alle onderhoudsaspecten nog eens op complexniveau op een rij worden gezet.
Op dit moment wordt door het CFV nagegaan welke andere saneringsaanvragen de komende jaren nog verwacht kunnen worden en wat dit voor de contributie zou betekenen.
De staatssecretaris had onlangs overleg gevoerd met het fonds over een mogelijke financiële betrokkenheid van het Rijk bij de steunverlening aan WBL en had daarbij opnieuw gewezen op de zelfstandigheid van de sector, met uiteraard de kanttekening dat er in voorkomende gevallen over een rijksbijdrage te praten zou zijn als sprake zou zijn van een aanwijsbare, in geld te waarderen schuld van de rijksoverheid. Het recente overleg heeft verder niet geleid tot een wijziging van standpunten bij het Rijk en het fonds. Het is op zichzelf mogelijk dat er op dit punt tot een juridische procedure wordt gekomen, hetgeen dan in zijn ogen een civiele procedure zou moeten zijn, maar er is wel afgesproken om eerst nog eens de diverse argumenten uit te wisselen, ook die in de juridische sfeer, mede omdat beide partijen inzien dat hier een precedentwerking van kan uitgaan.
In dit verband wees de bewindsman nog op de recente rechterlijke uitspraak over de woningbouwvereniging «De Samenwerking» uit Capelle aan de IJssel. Uiteraard had hij die uitspraak met bijzondere belangstelling gelezen, vooral de argumentatie van de rechter dat het geen zaak voor het ministerie van VROM is, maar voor het CFV. Overigens kwam die uitspraak pas enkele dagen vóór het recente overleg met het fonds en hij vond het dan ook volstrekt begrijpelijk dat dit punt in dat overleg geen rol kon spelen.
Hij bevestigde dat te zijner tijd opnieuw over het toezicht op corporaties zal moeten worden gesproken, mede aan de hand van het rapport van de Algemene Rekenkamer. Hier is ook al een behandelingstraject voor afgesproken.
Hij had al eerder aan de Kamer laten weten dat de Woonbond geen behoefte heeft aan een vertegenwoordiging in het CFV, omdat ze dan met een dubbele pet op zou komen te zitten. Hij onderschreef die opstelling van de Woonbond.
Hij was het ermee eens dat er voor het parlement en voor hem geen bijzondere rol meer is weggelegd bij WBL. Er is nog wel het gebruikelijke toezicht, maar daarbij zijn toch eerst de gemeenten aan zet.
Inderdaad moet het overleg met de WBL-huurders goed op gang komen. In opdracht van het WBL-bestuur en de initiatiefgroep bewonersparticipatie hebben vertegenwoordigers van het NCIV en de Woonbond een nieuw conceptconvenant bewonersparticipatie opgesteld. Het WBL-bestuur heeft zich daarachter gesteld en heeft het concept toegezonden aan de initiatiefgroep en aan de diverse bij WBL bekende bewonerscommissies. Tot 30 september is er gelegenheid om te reageren en als die reacties positief zijn, hetgeen wordt verwacht, kan in oktober een volledige participatiestructuur worden ingesteld. Daarmee zal ook de initiatiefgroep automatisch ophouden te bestaan.
Voor het conflict tussen de initiatiefgroep en de WBL over een aantal kosten die deze groep heeft gemaakt, is inmiddels een soepele oplossing gevonden: WBL heeft besloten de nog openstaande declaratie te betalen, met de nadrukkelijke mededeling dat over de aard van de kosten overigens geen overeenstemming bestaat.
De heer Hofstra (VVD) was het opgevallen dat in artikel 5 van de overeenkomst tussen de staat, WBL en de heer Kempen is bepaald, dat de staat het saneringsplan vaststelt en vervolgens aan WBL en de heer Kempen zendt. Hij had de indruk dat het in feite andersom is gegaan: de heer Kempen heeft het saneringsplan gemaakt en vastgesteld en aan de staatssecretaris gezonden. Bovendien kon de heer Hofstra deze bepaling in artikel 5 niet zo goed rijmen met het zojuist gegeven antwoord dat het ministerie de steunaanvraag van WBL alleen marginaal heeft getoetst.
De staatssecretaris lichtte toe dat deze bepaling in de overeenkomst is opgenomen omdat er indertijd rekening mee moest worden gehouden dat de heer Kempen en het WBL-bestuur het niet eens zouden worden over het saneringsplan. In dat geval wilde hij een doorslaggevende stem hebben. Het gaat hier echter, zo beklemtoonde hij, om een specifieke uitzondering.
De heer Hofstra (VVD) herinnerde er vervolgens aan dat in 1991, toen een convenant was gesloten voor de overname van de woningcomplexen van SBDI, door de toenmalige staatssecretaris van VROM is betoogd dat WBL vanaf dat moment een normale corporatie was die volgens de gebruikelijke regels zou worden behandeld. De huidige staatssecretaris heeft opnieuw die stelling betrokken, nu het CFV een besluit heeft genomen over de saneringsbijdrage aan WBL. De heer Hofstra had er uit juridisch oogpunt begrip voor dat deze stelling nu weer wordt betrokken, maar drong er toch op aan dat de komende jaren door het ministerie goed op WBL wordt gelet. Indien te zijner tijd het hele woningbezit door Woonzorg Nederland zou worden overgenomen, treedt toch de «aanmerkelijk belang-bepaling» uit het BBSH in werking, waarmee er weer een bemoeienis van de staatssecretaris komt? Hij zou graag zien dat in dat geval de Kamer vooraf wordt geïnformeerd, opdat zij de gelegenheid heeft er tijdig het hare van te zeggen.
De heer Duivesteijn (PvdA) vond dat in het kader van de verdere bespreking van het toezicht op corporaties ook de positie van het CFV en de betrokkenheid van de huurders daarbij aan de orde zouden moeten komen. Het was hem uiteraard bekend dat de Woonbond nu niet vertegenwoordigd wil zijn in het CFV, maar het was voor hem de vraag of dat ook op de langere termijn zo zou moeten blijven. Hij verwachtte dat er nog meer problemen zullen komen met corporaties, al is het maar met het oog op de veranderingen op de woningmarkt die in sommige plaatsen al tot een woningoverschot leiden, en dat heeft ook gevolgen voor de prijs die de huurders moeten betalen.
Hij herhaalde dat een regionale oplossing de voorkeur verdient in het geval WBL niet zelfstandig kan blijven voortbestaan. Hij begreep dat het in de eerste plaats aan het WBL-bestuur is om daarover een beslissing te nemen, maar hij vond het van belang dat vanuit de Kamer een duidelijk signaal op dit punt wordt gegeven.
De manier waarop het conflict tussen de initiatiefgroep en de WBL is opgelost, vond hij illustratief voor de manier waarop het tot nu toe steeds is gegaan: WBL is het er niet mee eens, maar betaalt toch de kosten.
De heer Jeekel (D66) bleef vasthouden aan zijn standpunt dat het van belang is om bij de evaluatie van het BBSH ook aandacht te geven aan procedureregels voor het opstellen van een saneringsplan, waaronder regels voor het overleg met betrokkenen, al moet anderzijds in het algemeen ook de nodige vaart worden gemaakt bij het opstellen van zo'n plan.
Voor de definitieve vorm waarin het WBL-bezit wordt gegoten, wilde hij kiezen voor óf het zelfstandig voorbestaan van WBL, óf een regionale Limburgse oplossing. Is dat ook de insteek die de inspectie bij het verdere toezicht zal aanhouden?
De heer Biesheuvel (CDA) had in eerste termijn bedoeld te zeggen dat WBL na de fase van steunverlening weer op eigen benen moet kunnen staan en ook de normale toezichtregels weer gaan gelden.
Verder hoopte hij dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag of het CFV terecht een rijksbijdrage in de steunverlening aan WBL claimt. Duidelijkheid hierover leek hem van belang voor de behandeling van volgende steunaanvragen bij het fonds die hij zeker verwachtte. Overigens steunde hij de staatssecretaris in diens afwijzing van een mede-verantwoordelijkheid van het Rijk bij de steunverlening aan WBL.
De staatssecretaris zei dat het niet de bedoeling is om nog jarenlang overleg hierover te voeren met het CFV. Er is nu afgesproken om nog een keer alle argumenten uit te wisselen en daarna moet dan maar worden besloten hoe hier verder mee omgegaan dient te worden.
Bij WBL gelden nu weer de normale toezichtregels, maar de komende tijd let de inspectie wel met bijzondere belangstelling op de gang van zaken bij deze corporatie. Hij voelde er niet voor om via de inspectie aan WBL bepaalde oplossingen te suggereren voor een eventuele andere vormgeving, nu WBL weer een normale, zelfstandige corporatie is. Uiteraard stond hij open voor overleg hierover, als WBL daar behoefte aan heeft, en op zichzelf lag het ook voor hem voor de hand om een Limburgse oplossing te verkennen, maar het initiatief in dezen is aan het WBL-bestuur. Overigens moet worden bedacht dat de Limburgse oplossing op dit moment een bijzonder kostbare oplossing zou zijn.
Verder voelde hij er weinig voor om de Kamer in te lichten in het geval Woonzorg Nederland het WBL-bezit zou willen overnemen. Dit wordt ook in andere overeenkomstige gevallen niet gedaan en hij vond dat daar voor WBL geen uitzondering op gemaakt zou moeten worden. Er is in corporatieland wel een tendens tot schaalvergroting, maar die doet zich niet zozeer op landelijk, maar veeleer op regionaal niveau voor. Hetgeen met schaalvergroting wordt beoogd (verdere professionalisering en reductie van kosten) kon op zichzelf ook zijn instemming hebben. Mocht het gaan komen tot een «aanmerkelijk belang», dan is van belang om welk besluit het precies gaat en wat de betrokken gemeenten ervan vinden. Als zij met het besluit instemmen, komt de rijksoverheid er niet meer aan te pas. Alleen als er een conflict ontstaat, is de rijksoverheid partij.
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66) en Meijer (CDA).
Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66) en Van de Camp (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24339-23.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.