nr. 51
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2001
Tijdens de behandeling van de begroting 2000 op 28 oktober 1999 is gesproken
over de vroegdiagnostiek van bedreigende ouderdomsziekten. Hierbij heb ik
u toegezegd om de mogelijkheden van vrijwillige ouderenadviseurs en de oprichting
van geriatrische poliklinieken bij verpleeghuizen te verkennen. Bij deze informeer
ik u, mede namens de Minister, over de aanpak en voortgang van deze verkenning.
Hieronder schets ik u eerst in het kort het kader, de ideeën van
Utrechtse hoogleraar klinische geriatrie, prof. Duursma, naar aanleiding waarvan
de verkenning plaatsvindt. Vervolgens wordt u geïnformeerd over de activiteiten
en de stand van zaken.
De ideeën van prof. Duursma
Doel is om de vroegdiagnostiek van bedreigende ouderdomsziekten te bevorderen.
De gedachte van prof. Duursma is dat de eerste signalering van mogelijk medische
problemen kan geschieden door vrijwillige ouderenadviseurs. Na een korte training
zouden deze mensen goed in staat zijn om actief de eerste tekenen van ziekte
op te sporen tijdens hun bezoek aan de oudere zodat het contact met de huisarts
kan worden bevorderd.
Als de huisarts meent dat nader onderzoek nodig is moet hij de oudere
kunnen verwijzen naar een bepaald adres. Dit zou een, aan een verpleeghuis
verbonden, polikliniek kunnen zijn waar een verpleeghuisarts en een geriatrisch
verpleegkundige beoordelend onderzoek verrichten.
Ouderenadviseurs
Mijn uitspraak dat ik de mogelijkheden van ouderenadviseurs en poliklinieken
bij verpleeghuizen zal verkennen heeft tot vele reacties van diverse partijen
geleid. In december 1999 heb ik, samen met de Minister, overleg gevoerd met
de VOG en de VNG over de functie van ouderenadviseur.
Gebleken is dat er in de huidige praktijk van deze functie vele varianten
bestaan. Het loopt uiteen van vrijwilligers die ouderen vooral voorzien van
informatie en advies tot HBO-opgeleide professionals die tevens zorg- en dienstverlening
coördineren en regelen. Ik heb er bij beide partijen op aangedrongen
om, samen met de ouderenbonden, meer helderheid te verschaffen in deze complexe
situatie.
Duidelijk is wel dat de functie van ouderenadviseur een intermediaire
functie betreft die zich bevindt op het snijvlak van wonen, zorg en welzijn,
en dat deze functie nog volop in ontwikkeling is. De invulling van de functie
is een lokale aangelegenheid.
De functie van ouderenadviseur past in het breed gedragen beleid de ouderen
zo veel als mogelijk zelfstandig hun leven te laten inrichten: het levert
een bijdrage aan de versterking van de vragende partij.
De ontwikkeling van de functie sluit aan bij de doelen van de Welzijnsnota
en om daaraan een impuls te geven is in augustus 2000 het stimuleringsprogramma
ouderenadvisering gestart. Bij dit programma, dat wordt uitgevoerd door het
NIZW, zijn de VNG, de VOG en de ouderenbonden betrokken.
Het stimuleringsprogramma is opgebouwd uit vier fasen. In de eerste fase
wordt de huidige stand van zaken in beeld gebracht. Deze fase, die zoveel
mogelijk informatie en gegevens moet opleveren voor een koersbepaling ten
aanzien van de positionering van de intermediaire functie, is nagenoeg afgerond.
In de tweede fase wordt een koers uitgestippeld, waarmee ouderenadvisering
in den lande nader gestalte kan krijgen. Een breed draagvlak is onontbeerlijk
voor verdere implementatie. Op advies van de veldpartijen is besloten om meer
dan dan geplande tijd uit te trekken voor draagvlakontwikkeling, de in juni
geplande werkconferentie daarom verplaatst naar september. In de derde fase
zullen pilotprojecten worden opgestart en de vierde fase betreft implementatie.
Het totale programma beslaat ruim twee jaar.
Poliklinieken bij verpleeghuizen
Omdat er relatief weinig bekend was over de opvattingen in het veld over
dergelijke voorzieningen en er ook weinig voorbeelden van geriatrische poliklinieken
(bij een verpleeghuis en conform de ideeën van professor Duursma ter
ondersteuning van de huisarts) voorhanden waren, heeft een aantal gesprekken
vanuit het ministerie van VWS met veldpartijen (LHV, LOC, Arcares, LVT, en
de koepels van de geriatrisch verpleegkundigen en de klinisch en sociaal geriaters)
plaatsgevonden. Tevens zijn een aantal organisaties bezocht met initiatieven
die in grote lijnen hetzelfde doel (lijken te) dienen.
Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat er in het veld, om uiteenlopende
redenen, geen draagvlak bestaat voor geriatrische poliklinieken bij verpleeghuizen.
Zo blijkt een geriatrische polikliniek, ook wanneer deze zich beperkt toch
niet-complexe problemen, een dermate voorzieningenniveau te vereisen dat situering
in een ziekenhuis uit bedrijfsmatig oogpunt de voorkeur geniet. Daarbij zou
je voor een verondersteld probleem bij de huisartsen (ook daarover zijn partijen
niet eensgezind) niet een nieuwe voorziening moeten optuigen maar waar nodig
de huisartsenpraktijk moeten versterken. Ook de samenwerkende ouderenorganisaties
(het CSO) en en het LOC hebben mij gemeld geen voorstander te zijn van geriatrische
poliklinieken bij verpleeghuizen ter ondersteuning van huisartsen.
Wel is er behoefte aan een versterking van de poliklinischefunctie van de geriatrie. Hierbij zijn vele beroepsgroepen betrokken
en de opvattingen over de wijze van versterking lijken uiteen te lopen. Om
de informatie-uitwisseling hierover tussen de beroepsgroepen te
bevorderen neem ik het initiatief om met de beroepsgroepen in gesprek te gaan.
Een eerste gesprek zal plaatsvinden in juni van dit jaar.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. M. Vliegenthart