24 332
Combineerbaarheid van betaalde arbeid met andere verantwoordelijkheden

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 mei 1996

In mijn brief van 26 april 1996 (24 332, nr. 9) meldde ik u dat het kabinet zich heeft beraden op de resultaten van het eerste verkennende onderzoek naar de practische, juridische en financiële haalbaarheid van loopbaanonderbreking, waarbij tevens de ervaringen met de bestaande loopbaanonderbrekingsregeling in België zijn betrokken, en tot welke uitkomsten dit beraad heeft geleid. Ik meldde u tevens op korte termijn een advies-aanvrage terzake te zullen sturen naar de Stichting van de Arbeid en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

Bijgaand treft u ter kennisname een afschrift aan van de adviesaanvrage over Arbeid en Zorg die ik hen heden namens het kabinet heb gezonden1. Ik meld u dat ik de Stichting van de Arbeid tevens heb gevraagd mij haar opvattingen kenbaar te maken over de mogelijkheden die zij ziet voor een betere benutting van bestaande vormen van verlofsparen en voor een eventuele verdere fiscale faciliëring. Mede op basis van dit advies zal ik het onderzoek naar de mogelijkheden van sparen uit loon en de fiscale aftrekbaarheid daarvan, waarnaar in de motie Van Vliet c.s. (TK, 1995–1996. 24 332, nr. 6) gevraagd is, ter hand nemen.

Voorts treft u het onderzoek zorgverlofregelingen in het buitenland aan; informatie over regelingen in het buitenland heb ik u toegezegd tijdens de bespreking van de nota «Om de kwaliteit van Arbeid en Zorg: investeren in verlof» met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 13 december 1995.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven