24 292
Landmijnenproblematiek

nr. 23
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 maart 2001

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over diens brief van 19 december 2000 over de behoeftestelling antitankmijnen en alternatieve middelen voor antipersoneelmijnen (24 292, nr. 21).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 2001.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van commissie,

Valk

De griffier van de commissie,

De Lange

1

Zijn op dit moment al antitankmijnen ontwikkeld die voldoen aan de gestelde eisen van detecteerbaarheid, zelfneutralisering en zelfdeactivering? Zal Defensie deze mijnen aanschaffen of zelf een product ontwikkelen?

Er zijn al diverse producten die aan deze eisen voldoen en de ontwikkelingen gaan voort. Defensie zal derhalve mijnen «van de plank» kopen en ze niet zelf (doen) ontwikkelen.

2

Waarom is er bijna vijf jaar verstreken tussen het besluit van de regering om antipersoneelsmijnen uit te bannen en de behoefte voor antitankmijnen en alternatieve middelen voor antipersoneelmijnen?

Nadat eind 1996 het besluit was genomen om de antipersoneelmijnen uit te bannen, zijn in 1997 822 horizontaaleffectwapens aangeschaft om in de eerste behoefte aan alternatieve middelen te voorzien. In het kader van de Defensienota is de operationele behoefte herijkt en in aangepaste vorm in het investeringsoverzicht opgenomen. De volledig onderbouwde behoeftestelling, gebaseerd op het optreden van één brigade in een vredeafdwingend scenario, is hierna opgesteld en u aangeboden.

3

Kan de regering aangegeven hoe vaak en in welke gevallen de afgelopen jaren in crisisbeheersingsoperaties gebruik is gemaakt van antitankmijnen of horizontaaleffectwapens?

Zoals gesteld in de brief berust de behoefte op het optreden van een brigade in een vredeafdwingend scenario. Het dreigingsniveau tijdens de missies in de afgelopen jaren heeft, gelukkig, geen aanleiding gegeven tot de inzet van antitankmijnen en horizontaaleffectwapens. Overigens hebben de huidige horizontaaleffectwapens uitsluitend een letaal karakter, in tegenstelling tot de nieuw te verwerven wapens. De toepassingsmogelijkheden van deze wapens zijn dus groter.

4

In welke scenario's acht de regering de rol van landmijnen onmisbaar?

Landmijnen zijn onmisbaar bij militair optreden in het hogere deel van het geweldspectrum. Zowel in een vredeafdwingend scenario als bij de bondgenootschappelijke verdediging moeten mijnsystemen beschikbaar zijn om eigen troepen te beschermen en om voorwaarden te scheppen voor de doeltreffende inzet van personeel en (pantserbestrijdings)middelen. In het lagere deel van het geweldspectrum dienen niet-letale alternatieven voor antipersoneelmijnen ter bescherming van eigen personeel en installaties.

5

Zijn er alternatieven voor beschermende, tactische en storende mijnenvelden? Zo ja, wat zijn de voordelen en de nadelen hiervan?

Beschermende mijnenvelden hebben tot doel overrompeling van kleinere eenheden (groeps- en pelotonsniveau) te voorkomen. Alternatieven kunnen alleen bestaan uit het vergroten van de eenheden en het verzwaren van overige bewapening, wat strijdig is met de taakuitvoering.

Tactische mijnenvelden hebben tot doel de vijand te stoppen, te vertragen of van richting te doen veranderen. Voor een alternatief in de vorm van kunstmatig aangebrachte hindernissen (geconstrueerd of gegraven) is tegenwoordig, gezien de hoge mobiliteit van moderne strijdkrachten, veelal onvoldoende tijd. In een aantal situaties zouden grootschalige vernielingen van infrastructuur een alternatief kunnen vormen, zij het dat dit vaak ongewenst zal zijn. Er is dan ook alle aanleiding om de behoefte aan verschietbare mijnen te stellen.

Storende mijnenvelden worden toegepast op plaatsen die doorgaans niet onder eigen direct vuur en waarneming liggen. Onder dergelijke omstandigheden zullen indirect vurende middelen (artillerie) niet het beoogde resultaat opleveren.

6

Is de voorraad van 5000 antipersoneelmijnen toereikend voor de toenemende behoefte aan onderzoek en opleiding op het gebied van mijnenruimen? Kan deze voorraad zonodig worden aangevuld?

De huidige voorraad is zeker voor de eerste tien jaar toereikend en aanvullende verwervingen zijn thans niet voorzien. Overigens staat het Ottawa-verdrag de overdracht van mijnen voor de in de vraag genoemde doelen in beginsel toe.

7

Kan de regering toelichten op welke wijze de horizontaaleffectwapens precies werken?

Zoals mijn ambtsvoorganger aan u heeft gemeld (Vergaderjaar 1995–1996, kamerstuk 24 400X nr 118) is een horizontaaleffectwapen een springlading met een horizontale werking die op of net boven het maaiveld wordt geplaatst. Het wordt net als elk ander wapen door militair personeel bediend, zij het op afstand (maximaal 300 meter). Het ontstekingsmechanisme is door middel van een draad (slagkoord) verbonden met de militair die het wapen bedient. Het slagkoord geleidt het commando waarmee de militair het wapen afvuurt, maar reageert niet als iemand het per ongeluk of opzettelijk beroert. Op het ontstekingsmechanisme zit bovendien een veiligheidsschakelaar waarmee het wapen «aan» of «uit» kan worden gezet. Zonder het ontstekingsmechanisme en het slagkoord kan het wapen niet worden gebruikt.

Nieuwe ontwikkelingen bestaan uit systemen die ook niet-letale submunities kunnen uitstoten, waardoor zij ook in het lagere deel van het geweldsspectrum een rol kunnen vervullen bij de beveiliging van compounds, observatieposten enz..

8

Op welke wijze voorzien de Koninklijke Landmacht en het Korps Mariniers momenteel in de behoefte aan alternatieven voor antipersoneelmijnen? Is thans alleen het horizontaaleffectwapen uit 1997 beschikbaar?

Ja, thans zijn alleen de 822 horizontaaleffectwapens uit 1997 beschikbaar die zijn ingedeeld bij 11 Air Manoeuvre Brigade. Dit aantal is onvoldoende om ook in de behoefte van andere eenheden van de Koninklijke landmacht en het Korps Mariniers te voorzien.

9

Hoe lang zijn de 80 000 antitankmijnen voor bondgenootschappelijke verdediging nog «houdbaar»?

De voorraad is tot omstreeks 2010 in stand te houden.

10

Wat zijn de kwalitatieve aspecten voor de alternatieve middelen voor antipersoneelmijnen die ten behoeve van de Koninklijke Marine zullen worden aangeschaft? Waarom wordt hier in de brief nog niets vermeld?

Deze middelen zijn kwalitatief hetzelfde als die voor de Koninklijke landmacht en zullen in het kader van Single Service Management binnen hetzelfde project worden verworven.

11

Zelfneutralisatie door detonatie zal mogelijk een risico voor de omgeving inhouden. Kan de regering de voor- en nadelen van zelfneutralisatie door detonatie of doordat de mijn zich zelf uitschakelt dan wel wordt uitgeschakeld, nader uiteenzetten?

Doorgaans wordt zelfneutralisatie onderscheiden van zelfvernietiging omdat door zelfneutralisatie de mijn inactief wordt zónder te detoneren. Gezien hun zware explosieve lading is zelfneutralisatie bij antitankmijnen te verkiezen boven zelfvernietiging. Antitankmijnen moeten zichzelf uitschakelen kort na afloop van de gevechtshandelingen, waarna ze geen direct gevaar voor de omgeving meer opleveren. Ze kunnen vervolgens eenvoudig worden geruimd.

12

Kan de regering de voor- en nadelen van het inzetten van een horizontaaleffectwapen dan wel van mijnen met een antihanteerbaarheidsmechanisme, om het ruimen van mijnen te bemoeilijken, nader uiteenzetten?

In het horizontaaleffectwapens zijn twee functies gecombineerd: het bestrijden van vijandig personeel en het voorkómen van de ruiming van antitankmijnen. Tegenover dit voordeel staat het nadeel dat er altijd een militair aanwezig moet zijn om het wapen te bedienen, wat alleen mogelijk is in door eigen troepen gecontroleerd gebied.

Een antihanteerbaarheidsmechanisme is in de antitankmijn zelf verwerkt en brengt de mijn tot detonatie als hij wordt verplaatst. Het voordeel hiervan is dat ook mijnen die buiten gecontroleerd gebied worden ingezet (verschoten of verstrooid) tegen ruiming zijn beschermd. Een nadeel is dat het mechanisme, evenals de mijn zelf, geen onderscheid kan maken tussen combattanten en non-combattanten. Dit nadeel wordt echter zoveel mogelijk beperkt door de mijnen alleen te verschieten of te verstrooien als de situatie dat werkelijk vereist en door de actieve periode van de mijn – en dus van het antihanteerbaarheidsmechanisme – zo kort mogelijk te houden.

13

Voor welke voertuigen zijn antitankmijnen gevaarlijk? Wat is het gevaar voor burgers?

Antitankmijnen zijn gevaarlijk voor alle voertuigen. Bij de onderhavige systemen is het echter mogelijk de inzet te beperken tot de gebieden waar zich metterdaad gevechtshandelingen afspelen. De instelbare werkingsduur garandeert dat na afloop van de gevechtshandelingen de mijnen geen gevaar meer opleveren voor burgers.

14

Is het antihanteerbaarheidsmechanisme van antitankmijnen ook gevaarlijk voor burgers die toevallig met zulke mijnen in aanraking komen?

Een antihanteerbaarheidsmechasnisme is gevaarlijk voor iedereen die opzettelijk poogt een actieve mijn te verplaatsen. Het mechanisme is echter niet langer werkzaam dan de – van tevoren ingestelde – actieve periode van de mijn.

15

Waarom gaat het voordeel van verschietbare boven verstrooibare mijnsystemen, zoals dit geldt voor de gemechaniseerde brigade, niet ook op voor de behoeftestelling van de 11 Air Manoeuvre Brigade?

Bij de gemechaniseerde brigades is een aantal 155mm gemechaniseerde vuurmonden ingedeeld waarmee snel en flexibel mijnhindernissen kunnen worden verschoten. 11 Air Manoeuvre Brigade beschikt niet over dergelijke, zware vuurmonden. Daarom worden voor deze brigade in de (voor)studiefase de mogelijkheden onderzocht van een combinatie van mijnen die met mortieren worden verschoten en systemen die vanuit een helikopter worden verstrooid.

16

Hoe kan de regering nu al concluderen dat de deelprojecten binnen de personeelsplafonds kunnen worden uitgevoerd terwijl nog niet bekend is of Defensie zelf systemen of aanpassingen zal moeten ontwikkelen?

Defensie zal de beoogde systemen niet zelf ontwikkelen, maar ze verwerven. Verschietbare systemen worden geïntegreerd in het munitiepakket van de gemechaniseerde vuurmonden, verstrooiinstallaties zullen aan helikopters (kunnen) worden gekoppeld. Op deze manier worden bestaande wapensystemen van aanvullende functies voorzien, zonder dat er extra personeel nodig is.

17

In hoeverre beperkt het Protocol II inzake landmijnen van het Conventionele Wapensverdrag (CWV) van 1980 het gebruik van mechanismen die dienen ter vervanging van antipersoneelmijnen, zoals horizontaaleffectwapens? Voldoet de in deze brief aangekondigde behoeftestelling, behalve aan het herziene internationale kader, ook aan dit Protocol II?

Protocol II inzake landmijnen, valstrikken en andere mechanismen is in 1996 herzien en maakt dus deel uit van het herziene internationale kader waarvan in de brief sprake is. Dit protocol heeft, uiteraard, uitsluitend betrekking op vervangende systemen voor zover de definities van landmijnen, valstrikken en andere mechanismen daarop van toepassing zijn. Zowel Protocol II als het Verdrag van Ottawa staan het gebruik van antihanteerbaarheidsmechanismen uitdrukkelijk toe, mits zij niet langer werkzaam zijn dan de mijn die zij tegen ruiming beschermen. Horizontaaleffectwapens vallen wel onder de definitie van «andere mechanismen», omdat het gaat om explosieven die op afstand tot ontploffing worden gebracht. De eisen die het protocol aan de inzet en het gebruik van deze «andere mechanismen» stelt, zijn de eisen die op grond van het humanitair oorlogsrecht van toepassing zijn op militair optreden in het algemeen. Voorbeelden hiervan zijn het verbod dergelijke mechanismen in te zetten tegen burgers of ze niet-onderscheidend in te zetten, het verbod op perfidie, en de plicht alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van dergelijke mechanismen om burgerslachtoffers te voorkomen.

Deze behoeftestelling voldoet derhalve volledig aan Protocol II. Wat antitankmijnen betreft, gaan de eisen die Defensie hanteert zelfs verder, in het bijzonder waar het de vereisten inzake detectie en zelfneutralisatie betreft. In het protocol zijn die vereisten van toepassing op antipersoneelmijnen, niét op antitankmijnen.

18

Waarom wordt de behoeftestelling voor antitankmijnen en alternatieve middelen voor antipersoneelmijnen mede toegespitst op deelname aan operaties in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging? Hoe reëel is dit nog?

Deze behoeftestelling is niet toegespitst op de bondgenootschappelijke verdedigingstaak; zij beschrijft de minimale behoefte die berust op het optreden van een brigade in het kader van een vredeafdwingende operatie. In het kader van de bondgenootschappelijke verdediging zouden deze systemen worden herverdeeld en zouden aanvullende systemen, met name de DM31 die in opslag blijft, worden gebruikt.

19

Wanneer zal de regering naar verwachting de Tweede Kamer informeren over de resultaten van de (voor)studiefase?

De resultaten van de (voor)studiefase zullen beschikbaar komen ongeveer een jaar nadat de Kamer heeft ingestemd met de behoeftestelling in de brief van 19 december 2000 (Kamerstuk 24 292 nr 21).


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (ChristenUnie), ondervoorzitter, Essers (VVD), Verhagen (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD) en Herrebrugh (PvdA).

Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), De Swart (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bakker (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Hindriks (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Van Baalen (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD) en Duivesteijn (PvdA).

Naar boven