nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 juli 1997
Hierbij wil ik u, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van
Defensie, informeren over mijn voornemen om binnen de strikte implementatie
van het uitvoermoratorium voor landmijnen een uitzondering te maken
voor uitvoer van anti-personeelmijnen en andere landmijnen vallende onder
het uitvoermoratorium voor vernietiging alsmede voor oefening en onderzoek
ten behoeve van mijnruiming.
Bij brief van 28 november 1996 (24 292, nr. 14) informeerde ik u
over de wijze waarop het uitvoermoratorium voor bepaalde landmijnen, alsook
voor onderdelen daarvan en de relevante technologie daarvoor, vorm zou worden
gegeven. Ik heb u destijds gemeld dat ik de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer
zou instrueren om eventuele aanvragen voor een uitvoervergunning ter zake
in geen enkel geval te honoreren.
Zoals u bekend heeft de Minister van Defensie besloten om een groot aantal
ap-mijnen uit de voorraad van de Nederlandse krijgsmacht te laten vernietigen.
Gebleken is dat de meest geschikte faciliteiten voor de vernietiging van de
mijnen zich in het buitenland bevinden. Hierover werd u reeds eerder dit jaar
geïnformeerd, zowel bij brief van de Ministers van Defensie en van Buitenlandse
Zaken van 22 januari jl. als tijdens het algemeen overleg over de landmijnenproblematiek
met de Vaste Commissies voor Defensie en voor Buitenlandse Zaken op 19 februari
jl.
Sindsdien hebben Ierland en Noorwegen het Ministerie van Defensie benaderd
over de mogelijke leverantie van anti-personeelmijnen. Het gaat om een beperkt
aantal mijnen dat gebruikt zal worden bij de opleiding van «humanitaire»
mijnenruimers en bij het onderzoek naar en de ontwikkeling van betere methoden
en middelen voor «humanitaire» mijnruiming. Hierbij gaat het om
de ruiming van mijnen die zijn achtergebleven na een conflict en de opbouw
van het land belemmeren. Verscheidene landen die initiatieven op deze terreinen
hebben ontplooid beschikken niet over de typen landmijnen die men elders in
de wereld veel aantreft.
Net als de voorgenomen vernietiging van mijnen, zijn het opleiden en oefenen
van mijnenruimers en het onderzoek naar en de ontwikkeling van betere opsporings-
en ruimmiddelen volledig in overeenstemming met de achterliggende doelstelling
van het uitvoermoratorium, te weten het bestrijden van het wereldomvattende
landmijnenprobleem. Ook in het internationale overleg over de uitbanning van
ap-mijnen wordt algemeen erkend dat voor overdracht en bezit van ap-mijnen
voor deze doeleinden een uitzondering moet worden gemaakt.
Het is denkbaar dat ook de Nederlandse krijgsmacht in de toekomst een
beroep moet doen op de resterende voorraden van bevriende krijgsmachten, als
zij voor beproeving of opleiding behoefte heeft aan kleine aantallen specifieke
soorten landmijnen die zij niet zelf heeft.
Teneinde de hierboven beschreven uitzondering te implementeren, zal ik
de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer zodanig instrueren, dat het mogelijk
wordt – na positief advies terzake van de Minister van Buitenlandse
Zaken een vergunning af te geven voor de uitvoer van mijnen die in het bezit
zijn van de Staat der Nederlanden, als de uitvoer verband houdt met de vernietiging
van de betreffende mijnen, of als zij zullen worden gebruikt voor het opleiden
en oefenen van mijnenruimers, of voor het onderzoek naar en de ontwikkeling
van betere opsporings- en ruimmiddelen. Zoals bij mijn eerdere brief aan u
is gebeurd, zal ook een afschrift van deze brief worden gepubliceerd in de
Staatscourant.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-van Weele